ECLI:NL:RBZWB:2025:4352

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
24/2062 en 24/2063
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslagen IB/PVV en Zvw 2016 en 2017, vernietiging van aanslagen 2016 en ongegrondverklaring van aanslagen 2017

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 juli 2025, zijn de beroepen van belanghebbende tegen de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en zorgverzekeringswet (Zvw) voor de jaren 2016 en 2017 behandeld. De rechtbank oordeelt dat de aanslagen voor 2016 gegrond zijn, omdat de inspecteur niet heeft aangetoond dat deze binnen de wettelijke termijn van vijf jaar zijn opgelegd. Hierdoor worden de aanslagen voor 2016 vernietigd, evenals de bijbehorende boetebeschikkingen en belastingrentebeschikkingen. Voor de aanslagen van 2017 oordeelt de rechtbank dat deze ongegrond zijn, omdat de bezwaren te laat zijn ingediend. De rechtbank stelt vast dat belanghebbende niet tijdig heeft gereageerd op de aanslagen en dat de inspecteur de aanslagen correct heeft verzonden naar het geregistreerde adres. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de verzoeken om ambtshalve vermindering voor 2017 terecht heeft afgewezen, omdat deze ook te laat zijn ingediend. De rechtbank bepaalt dat de inspecteur het griffierecht moet vergoeden en een proceskostenvergoeding aan belanghebbende moet betalen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 24/2062 en 24/2063

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] (België), belanghebbende,

(gemachtigde: mr. S.B. Delsol),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de (in één geschrift vervatte) uitspraken op bezwaar en de beslissingen van de inspecteur op de verzoeken om ambtshalve vermindering van 29 januari 2024.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdragen voor de Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd (de aanslagen). Gelijktijdig heeft de inspecteur rente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikkingen) en verzuimboetes opgelegd (de boetebeschikkingen) en wel naar de volgende bedragen:
Jaar
Soort
Dagtekening
Belastbaar inkomen uit werk en woning
Belastingrente
Verzuimboete
2016
IB/PVV
17 oktober 2018
€ 17.000
€ 92
€ 5.278
2017
IB/PVV
27 maart 2019
€ 17.000
€ 55
€ 5.278
Jaar
Soort
Dagtekening
Bijdrage-inkomen Zvw
Bijdrage Zvw
Belastingrente
2016
Zvw
17 oktober 2018
€ 17.000
€ 935
€ 52
2017
Zvw
27 maart 2019
€ 17.000
€ 918
€ 31
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Daarbij heeft de inspecteur de bezwaren in behandeling genomen als verzoeken om ambtshalve vermindering en die verzoeken afgewezen.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 28 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens de inspecteur [inspecteur 1] en [inspecteur 2] deelgenomen.
1.4.
Namens belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niemand ter zitting verschenen. De griffier heeft op 11 april 2025 in het digitaal dossier van belanghebbende een bericht geplaatst waarbij belanghebbende is uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Daarom neemt de rechtbank aan dat belanghebbende dit bericht op
11 april 2025 heeft ontvangen. De rechtbank stelt daarmee vast dat belanghebbende correct en op de juiste wijze voor de zitting is uitgenodigd.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt eerst of de inspecteur de bezwaren terecht
niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daarna beoordeelt de rechtbank of de inspecteur de verzoeken om ambtshalve vermindering met betrekking tot het belastingjaar 2017 terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur de bezwaren met betrekking tot het jaar 2016 ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De bezwaren met betrekking tot het belastingjaar 2017 zijn terecht niet-ontvankelijk verklaard. Verder heeft de inspecteur de verzoeken om ambtshalve vermindering voor het belastingjaar 2017 terecht afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot deze oordelen komt en welke gevolgen deze oordelen hebben.

Feiten

3. Belanghebbende stond volgens de basisregistratie personen (BRP) in de jaren 2016 en 2017 ingeschreven op een Nederlands adres, [adres 1] te [plaats 2] . Vanaf
26 november 2018 stond belanghebbende volgens de BRP ingeschreven op het adres
“ [adres 2] ”.
3.1.
Belanghebbende is uitgenodigd en herinnerd tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2016. Bij brief met dagtekening 14 juli 2017 is belanghebbende aangemaand tot het doen van aangifte en daarin staat vermeld dat de aangifte vóór 28 juli 2017 moet zijn ontvangen door de inspecteur. De brieven (de uitnodiging, herinnering en aanmaning) zijn verzonden naar [adres 1] te [plaats 2] .
3.2.
Belanghebbende is uitgenodigd en op 12 juni 2018 herinnerd tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2017.
3.3.
Op 18 juni 2018 heeft belanghebbende bij brief gereageerd op de herinnering tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2017. In de brief staat – voor zover relevant – het volgende:
“Van [belanghebbende]
[adres 1]
[plaats 2]
(…)
Met referte aan uw schrijven de datum 12 juni j.l. zie bovenstaand kenmerk, bericht ik u het volgende.
1. In het jaar 2017 heb ik in Nederland geen inkomen genoten.
2. Zodra ik tewerkgesteld word in Nederland zal ik mij bij uw dienst melden om aan mijn belastingplicht te voldoen.
Hopelijk heb ik u hierbij naar voldoening ingelicht, mocht u nog vragen hebben dan hoor ik dit graag van u per e-mail: [e-mailadres] ”
3.4.
De inspecteur heeft belanghebbende op 26 juni 2018 een brief gestuurd waarin (onder meer) het volgende staat:
“Het melden dat u geen inkomsten heeft in Nederland is niet voldoende voor het doen van aangifte. U bent nog steeds aangifteplichtig, ik adviseer u daarom alsnog officieel aangifte te doen.
Bovendien vermeldt u in uw brief uw “per adres”. Volgens de gegevens van de gemeente die de Belastingdienst door krijgt bent u nog steeds op het [adres 1] in [plaats 2] ingeschreven. Ik verzoek u dan ook ons uw feitelijk woonadres door te geven, zodat wij aan de hand daarvan ook kunnen beoordelen of afvoer als aangifteplichtige tot de mogelijkheden behoort.”
3.5.
Wegens het uitblijven van een reactie van de kant van belanghebbende heeft de inspecteur met dagtekening 13 juli 2018 een aanmaning tot het doen van aangifte IB/PVV voor het belastingjaar 2017 gestuurd. In de aanmaning staat vermeld dat de aangifte vóór
27 juli 2018 moet zijn ontvangen door de inspecteur. De brieven met betrekking tot het belastingjaar 2017 (de uitnodiging, herinnering en aanmaning) zijn verzonden naar het [adres 1] te [plaats 2] .
3.6.
De inspecteur heeft de aanslagen IB/PVV en Zvw voor de jaren 2016 en 2017 vervolgens ambtshalve opgelegd (zie 1.1). Het belastbaar inkomen uit werk en woning heeft de inspecteur in de onderhavige jaren schattenderwijs vastgesteld op € 17.000, volledig bestaande uit resultaat uit overige werkzaamheden. Gelijktijdig heeft de inspecteur de boete- en belastingrentebeschikkingen vastgesteld. De verzuimboetes bedragen voor beide jaren € 5.278 wegens het stelselmatig niet doen van aangifte IB/PVV. De aanslagen voor het belastingjaar 2016 zijn geadresseerd aan het [adres 1] te [plaats 2] en de aanslagen voor het jaar 2017 zijn geadresseerd aan het [adres 2] .
3.7.
Belanghebbende heeft een attest overgelegd. Daarin staat (onder meer) het volgende:
“De ambtenaar van de burgerlijke stand van Stad [plaats 1] bevestigt volgende inlichtingen uit het rijksregister:
Naam: [belanghebbende]
Voornamen: [voornamen]
(…)
Is ingeschreven in het Bevolkingsregister sedert 20/07/2006.
Heeft op volgende adressen gewoond:
13/02/2023 - … [adres 3] [plaats 1] (België)
14/06/2021 - 13/02/2023 [adres 4] [plaats 1] (België)
30/11/2012 - 14/06/2021 [adres 5] [plaats 1] (België)
(…)”
3.8.
Belanghebbende heeft met dagtekening 11 augustus 2023 een brief van de Federale Overheidsdienst Financiën in België ontvangen. In die brief staat – voor zover relevant – het volgende:
“Aan mijn dienst is verzocht u op de hoogte te brengen van het bestaan van een openstaande buitenlandse belastingschuld.
Het dwangbevel in bijlage heeft betrekking op een schuldvordering die nog niet voldaan is in de verzoekende lidstaat Nederland. In het dwangbevel vindt u 2 claims terug uit Nederland.
Op heden bedraagt de openstaande schuld 3.813 euro (inclusief de nalatigheidsinteresten tot en met augustus 2023 – te verhogen met nalatigheidsinteresten ten belope van 11 euro per maand vanaf 1 september 2023).”
3.9.
De inspecteur heeft met betrekking tot de verzending van de aanslag IB/PVV 2016 een rapport overgelegd. Daarin staat – voor zover relevant – vermeld:
“Ik heb in DAS ten aanzien van betrokkene, inzake het document Definitieve aanslag 2016 IB/PV het volgende waargenomen:
Dat er op 09-10-2018, onder [zoeksleutel 1] en [berichtsjabloon] , een Aanslag 2016 IB/PV met aanslagnummer [bsn] .H.66.01 en dagtekening 17 oktober 2018, t.n.v. [belanghebbende] , is gearchiveerd en deze is verzonden aan het [adres 1] , [plaats 2] .
(…)
Ik heb in ZP05 waargenomen dat de partij documenten met het [kenmerk] en eindproductnummer [nummer 1] op 09-10-2018, is aangeboden aan PostNL (48 uurs) en SANDD (72 uurs), ter postbezorging.”
3.10.
De inspecteur heeft met betrekking tot de verzending van de aanslag Zvw 2016 een rapport overgelegd. Daarin staat – voor zover relevant – vermeld:
“Ik heb in DAS ten aanzien van betrokkene, inzake het document Definitieve aanslag 2016 ZVW het volgende waargenomen:
Dat er op 09-10-2018, onder [zoeksleutel 1] en berichtsjabloon BDA09, een Aanslag 2016 ZVW met aanslagnummer [bsn] .W.66.01.4 en dagtekening 17 oktober 2018, t.n.v. [belanghebbende] , is gearchiveerd en deze is verzonden aan het [adres 1] , [plaats 2] .
(…)
Ik heb in ZP05 waargenomen dat de partij documenten met het RUNID [nummer 2] en eindproductnummer [nummer 3] op 09-10-2018, is aangeboden aan PostNL (48 uurs) en SANDD (72 uurs), ter postbezorging.”
3.11.
De inspecteur heeft met betrekking tot de verzending van de aanslag IB/PVV 2017 van 27 maart 2019 een rapport overgelegd. Daarin staat – voor zover relevant – vermeld:
“Ik heb in ZP05 ten aanzien van betrokkene, inzake het document Definitieve aanslag IB/PV 2017 het volgende geconstateerd:
Dat dit document is opgenomen in samengestelde de partij documenten genaamd, VDA103 Aanslag IBPV Vz met het RUNID [nummer 4] en eindproductnummer [nummer 1] , in een aantal van 10.918 stuks.
Ik heb in ZP05 waargenomen dat de partij documenten met het RUNID [nummer 4] en eindproductnummer [nummer 1] op 21-03-2019, is aangeboden aan POSTNL, ter postbezorging.
Ik heb in VA03 ten aanzien van betrokkene, inzake het document Definitieve aanslag IB/PV 2017 het volgende waargenomen:
Dat de partij documenten (VDA103 Aanslag IBPV Vz ), met het RUNID [nummer 4] en
eindproductnummer [nummer 1] , onder het verkoopordernummer [nummer 5] in een aantal van 10.918, tijdig en zonder problemen is aangeboden aan de postleverancier ter verzending.
(…)
Ik heb in DAS ten aanzien van betrokkene, inzake het document Definitieve aanslag IB/PV 2017 het volgende waargenomen:
Dat er op 22-03-2019, onder [zoeksleutel 2] en [berichtsjabloon] , een Aanslag IB/PV 2017 met aanslagnummer [bsn] .H.76.01 en dagtekening 27 maart 2019, t.n.v. [belanghebbende] is gearchiveerd en deze is verzonden aan het [adres 2] .”
3.12.
De inspecteur heeft met betrekking tot de verzending van de aanslag Zvw 2017 van
27 maart 2019 een rapport overgelegd. Daarin staat – voor zover relevant – vermeld:
“Ik heb in ZP05 ten aanzien van betrokkene, inzake het document Definitieve aanslag ZVW 2017 het volgende geconstateerd:
Dat dit document is opgenomen in samengestelde de partij documenten genaamd, VDA105 Aanslag ZvW Vz met het RUNID [nummer 6] en eindproductnummer [nummer 3] , in een aantal van 7.261 stuks.
Ik heb in ZP05 waargenomen dat de partij documenten met het RUNID [nummer 6] en eindproductnummer [nummer 3] op 21-03-2019, is aangeboden aan POSTNL, ter postbezorging.
Ik heb in VA03 ten aanzien van betrokkene, inzake het document Definitieve aanslag ZVW 2017 het volgende waargenomen:
Dat de partij documenten (VDA105 Aanslag ZvW Vz ) met het RUNID [nummer 6] en
eindproductnummer [nummer 3] , onder het verkoopordernummer [nummer 7] in een aantal van 7.261, tijdig en zonder problemen is aangeboden aan de postleverancier ter verzending.
(…)
Ik heb in DAS ten aanzien van betrokkene, inzake het document Definitieve aanslag ZVW 2017 het volgende waargenomen:
Dat er op 22-03-2019, onder [zoeksleutel 2] en [berichtsjabloon] , een Aanslag
ZVW 2017 met aanslagnummer [bsn] .W.76.01.4 en dagtekening 27 maart 2019, t.n.v. J A
[belanghebbende] is gearchiveerd en deze is verzonden aan het [adres 2]
.”

Overwegingen

Bekendmaking van de aanslagen en de beschikkingen
4. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt een termijn van zes weken. [1] Deze termijn begint op de dag na de dagtekening van het besluit, tenzij de dag van dagtekening is gelegen voor de dag van de bekendmaking. [2] In dat geval vangt de termijn voor het maken van bezwaar aan op de dag na de datum waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. [3]
4.1.
Indien de bekendmaking van de aanslag plaatsvindt door toezending van het aanslagbiljet, kan in de regel ervan worden uitgegaan dat met de terpostbezorging van het aanslagbiljet de bekendmaking heeft plaatsgevonden. De bezwaartermijn gaat dan lopen met ingang van de dag na die van de dagtekening van het aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening is gelegen voor de dag van terpostbezorging. Een uitzondering wordt gemaakt wanneer het aanslagbiljet de belastingschuldige niet heeft bereikt en dit het gevolg is van een fout van de Belastingdienst. Hierbij kan gedacht worden aan een verkeerde adressering die aan de Belastingdienst is te wijten. In een zodanig geval kan niet worden gezegd dat de bekendmaking van de aanslag op de voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden. [4]
4.2.
De rechtbank stelt vast dat de (in één geschrift vervatte) bezwaarschriften buiten de termijn van zes weken na dagtekening van de aanslagen zijn ontvangen door de inspecteur op 20 september 2023.
4.3.
Belanghebbende heeft als reden voor overschrijding van de bezwaartermijn opgegeven dat hij de aanslagen niet heeft ontvangen. Hij heeft – naar eigen zeggen – voor het eerst kennisgenomen van de aanslagen naar aanleiding van een brief van de Federale Overheidsdienst Financiën in België van 11 augustus 2023 (zie 3.8).
4.4.
De rechtbank begrijpt dat belanghebbende de verzending van de aanslagen en bijhorende beschikkingen betwist. In dat geval dient de inspecteur aannemelijk te maken dat deze naar het juiste adres zijn verzonden en aan welk postvervoerbedrijf die aanslagen voor verzending zijn aangeboden. De inspecteur kan dit bewijs leveren door een (verzend)administratie over te leggen waaruit dit blijkt. [5]
De aanslagen IB/PVV en Zvw 2016
4.5.
De inspecteur heeft ter zake van de verzending van de aanslagen IB/PVV en Zvw 2016 verzendadministraties overgelegd Uit de verzendadministraties volgt dat de aanslagbiljetten met dagtekening 17 oktober 2018 op 9 oktober 2018 zijn aangeboden aan PostNL of Sandd en zijn verzonden aan het [adres 1] in [plaats 2] (zie 3.9 en 3.10). De rechtbank kan uit deze verzendadministraties dus niet afleiden aan welk postvervoerbedrijf de aanslagen zijn aangeboden. De inspecteur heeft daarmee niet aannemelijk gemaakt dat de verzending (terpostbezorging) heeft plaatsgevonden.
4.6.
Omdat een tijdige datum van bekendmaking door de inspecteur niet aannemelijk is gemaakt is de rechtbank van oordeel dat de aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2016 niet zijn opgelegd binnen de wettelijke termijn van vijf jaar. De rechtbank zal daarom de aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2016 vernietigen. Dat brengt ook mee dat de daarbij opgelegde boetebeschikking en bijhorende belastingrentebeschikkingen worden vernietigd.
De aanslagen IB/PVV en Zvw 2017
4.7.
Uit de door de inspecteur overlegde verzendadministraties volgt dat de aanslagbiljetten met dagtekening 27 maart 2019 op 21 maart 2019 zijn aangeboden aan PostNL en zijn verzonden aan het [adres 2] (zie 3.11 en 3.12). Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur hiermee aannemelijk gemaakt dat de aanslagbiljetten niet alleen zijn aangeboden aan de interne postafdeling, maar ook ter verzending zijn aangeboden aan PostNL en dat de verzending (terpostbezorging) heeft plaatsgevonden. De verzendrapportages maken voldoende concreet dat de aanslagbiljetten onderdeel uitmaakten van de destijds verzonden bulk aan documenten. Ook is niet gebleken van recente problemen bij het verzenden van de poststukken.
4.8.
Belanghebbende heeft verder aangevoerd dat de aanslagbiljetten onjuist zijn geadresseerd (zie ook 3.7). Als gevolg daarvan heeft hij de aanslagbiljetten niet ontvangen en stelt hij dat deze niet rechtsgeldig aan hem bekend zijn gemaakt. De rechtbank overweegt dat voor de beoordeling hiervan bepalend is of die onjuiste adressering aan de Belastingdienst is te wijten. [6] De onjuiste adressering is onder meer aan belanghebbende te wijten indien hij niet zorg heeft gedragen voor een juiste vermelding in de basisregistratie personen (BRP) of in een lopende briefwisseling geen adreswijziging doorgeeft. [7] Indien een belastingplichtige een adreswijziging niet tijdig doorgeeft aan het BRP of de Belastingdienst, kan de inspecteur niet worden verweten geen kennis te hebben van die wijziging, des te meer wanneer het een buitenlands adres betreft.
4.9.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur de aanslagen terecht verzonden naar het adres waarop belanghebbende vanaf 26 november 2018 was geregistreerd in het BRP: [adres 2] . De inspecteur had immers geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van deze gegevens. Belanghebbende heeft
bij brief van 26 juni 2018 gereageerd op de herinnering tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2017, welke geadresseerd was aan [adres 1] in [plaats 2] (zie 3.3). De inspecteur heeft belanghebbende vervolgens bij brief van 26 juni 2018 (zie 3.4) verzocht om zijn feitelijke woonadres door te geven. Daarna heeft belanghebbende (kennelijk) zijn adres gewijzigd in het BRP. Dat belanghebbende niet of niet juist heeft doorgegeven dat de toezending van de poststukken naar een ander adres had gemoeten, is een omstandigheid die de inspecteur niet kan worden tegengeworpen.
4.10.
Gelet op het voorgaande heeft de inspecteur met de toezending van de aanslagbiljetten naar het in het BRP opgenomen adres de aanslagen, boetebeschikking en belastingrentebeschikkingen voor het jaar 2017 op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt binnen de daarvoor geldende termijn. Dit betekent dat de bezwaartermijn is aangevangen de dag na de bekendmaking dan wel de dag na de dagtekening van het aanslagbiljet. De dagtekening van de aanslagbiljetten is 27 maart 2019. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde dus op 8 mei 2019. De bezwaren tegen de aanslagen, boetebeschikking en belastingrentebeschikkingen voor het jaar 2017 zijn daarom niet binnen de bezwaartermijn ingediend.
4.11.
De vervolgvraag is of de termijnoverschrijding verschoonbaar is. [8] De rechtbank is niet gebleken van dergelijke omstandigheden. De rechtbank is van oordeel dat het binnen de verantwoordelijkheid van belanghebbende ligt om ervoor te zorgen dat de Belastingdienst beschikt over de juiste adresgegevens. Gelet op hetgeen is overwogen onder 4.10 had belanghebbende zich bewust moeten zijn van het belang voor de inspecteur om op de hoogte te zijn van zijn adreswijziging. Belanghebbende heeft nagelaten om deze wijziging door te geven, hetgeen voor zijn rekening en risico komt. Naar het oordeel van de rechtbank is de termijnoverschrijding daarom niet verschoonbaar.
Schending van het hoor- en inzagerecht
4.12.
Belanghebbende stelt dat het hoorrecht en het inzagerecht in bezwaar zijn geschonden. Nu de rechtbank de aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2016 en de daarbij opgelegde boetebeschikking en bijhorende belastingrentebeschikkingen zal vernietigen, behoeft de door belanghebbende gestelde schending van het hoor- en inzagerecht geen bespreking meer. Gelet op de omstandigheid dat belanghebbende heeft verzocht dat de rechtbank zelf voorziet in de zaken, zou dat hooguit leiden tot een veroordeling in de proceskosten. Die wordt reeds toegekend. Behandeling van deze klachten leidt dan ook niet tot een voor belanghebbende gunstigere positie.
Verzoeken om ambtshalve vermindering
4.13.
De inspecteur kan een te hoog vastgestelde belastingaanslag ambtshalve verminderen, tenzij vijf jaren zijn verlopen na het einde van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft. [9]
4.14.
Uit het beroepschrift blijkt dat belanghebbende het ook niet eens is met de ambtshalve beslissingen over (de hoogte van) de aanslagen IB/PVV en Zvw 2017. Tegen een ambtshalve beslissing moet als uitgangspunt eerst bezwaar worden gemaakt, voordat beroep kan worden ingesteld. De rechtbank begrijpt naar aanleiding van de uitlatingen van partijen dat zij instemmen met het overslaan van de bezwaarfase (prorogatie).
4.15.
Namens belanghebbende is bij brief van 12 september 2023 bezwaar ingediend tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw 2017. De inspecteur heeft die bezwaren tevens behandeld als verzoeken om ambtshalve vermindering. De verzoeken zijn gedaan na afloop van de genoemde vijfjaarstermijn. Er is dus sprake van een termijnoverschrijding. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd niet dat hij de verzoeken niet redelijkerwijs eerder had kunnen indienen. De inspecteur heeft naar het oordeel van de rechtbank de verzoeken om ambtshalve vermindering terecht niet behandeld omdat deze onverschoonbaar te laat zijn ingediend.

Conclusie en gevolgen

5. De beroepen met betrekking tot de aanslagen IB/PVV en Zvw 2016 zijn gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de aanslagen IB/PVV en Zvw 2016 en bijhorende boetebeschikking en belastingrentebeschikkingen. De beroepen met betrekking tot de aanslagen IB/PVV en Zvw 2017 zijn ongegrond. Dat betekent dat de inspecteur de bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en de verzoeken om ambtshalve vermindering terecht heeft afgewezen.
5.1.
Omdat de beroepen (deels) gegrond zijn, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Belanghebbende krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten die zij in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. De vergoeding wordt op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) vastgesteld en is als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. Belanghebbende heeft recht op 1 punt voor het beroepschrift en 0,5 punt voor een conclusie van repliek, met een waarde van € 907 per punt. [10] De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 1. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.360,50.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen met betrekking tot de aanslagen IB/PVV en Zvw 2016 en de daarbij vastgestelde boetebeschikking en belastingrentebeschikkingen gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar inzake de aanslagen IB/PVV en Zvw 2016 en de daarbij vastgestelde boetebeschikking en belastingrentebeschikkingen;
  • vernietigt de aanslag IB/PVV 2016 en de daarbij vastgestelde boetebeschikking en belastingrentebeschikking;
  • vernietigt de aanslag Zvw 2016 en de daarbij vastgestelde belastingrentebeschikking;
  • verklaart de beroepen met betrekking tot de aanslagen IB/PVV en Zvw 2017 ongegrond;
  • bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 51 aan belanghebbende moet vergoeden;
  • veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 1.360,50 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van
mr. D. Damen, griffier, op 9 juli 2025. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr).
3.Dit volgt uit artikel 6:8 van de Awb.
4.Hoge Raad 5 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5063, r.o. 3.2 en Hoge Raad 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:930, r.o. 3.3.4.
5.Hoge Raad 17 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:875, r.o. 2.5.1.
6.Hoge Raad 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV1885, r.o. 3.4.2.
7.Hoge Raad 3 januari 1996, ECLI:NL:HR:1996:AA1935, r.o. 3.4.
8.Artikel 6:11 van de Awb.
9.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 13 juli 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:2390.
10.Belanghebbende heeft tevens een stuk ingediend is aangemerkt als ‘conclusie van repliek’ maar gelet op ontbreken van toestemming voor repliek is dit niet aangemerkt als proceshandeling.