ECLI:NL:RBZWB:2025:4628

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 juli 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
24/5687
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging omgevingsvergunning wegens ontbreken verklaring van geen bedenkingen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 juli 2025, wordt het beroep van eisers tegen het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van twee woningen op de adressen [adres 1] en [adres 2] te [plaats] beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de omgevingsvergunning ten onrechte is verleend, omdat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Moerdijk geen verklaring van geen bedenkingen heeft gevraagd. Na een bestuurlijke lus heeft het college dit gebrek hersteld door alsnog een verklaring van geen bedenkingen aan de gemeenteraad te vragen, welke op 16 april 2025 is verleend. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, maar laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, omdat de gemeenteraad inmiddels de benodigde verklaring heeft afgegeven en het college aannemelijk heeft gemaakt dat voldaan wordt aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank wijst op de noodzaak van een goede ruimtelijke ordening en de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De eisers krijgen een vergoeding voor de proceskosten en het college moet het door hen betaalde griffierecht vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/5687

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [plaats] , eisers

(gemachtigde: [gemachtigde 1] ),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Moerdijk

(gemachtigde: [gemachtigde 2] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [belanghebbende] uit [plaats] (de vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. R.C. van Wamel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van twee woningen op de adressen [adres 1] en [adres 2] te [plaats] .
1.1.
Het college heeft op deze aanvraag de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (UOV) van afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegepast en de aanvraag vanaf 4 januari 2024 gedurende zes weken ter inzage gelegd. Dat betekent dat tegen de omgevingsvergunning direct beroep moet worden ingesteld. [1] Op 17 juni 2024 is de vergunning verzonden.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van het college, de vergunninghouder en de gemachtigde van de vergunninghouder.
1.4.
In een tussenuitspraak van 21 februari 2025 [2] (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
1.5.
Het college heeft in reactie op de tussenuitspraak voor het voorliggende bouwplan alsnog een verklaring van geen bedenkingen aan de gemeenteraad gevraagd. Deze verklaring is op 16 april 2025 verleend.
1.6.
Eisers en vergunninghouder hebben hierop schriftelijk gereageerd.
1.7.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, sluit het onderzoek en doet uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college de vergunning op goede gronden heeft verleend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, maar laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). De aanvraag om een omgevingsvergunning in deze zaak is ingediend vóór 1 januari 2024. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inhoudelijke beoordeling
Tussenuitspraak
5. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). [3]
5.1.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het college geen gebruik mocht maken van de lijst van gevallen waarin het college geen verklaring van geen bedenkingen hoeft te vragen aan de gemeenteraad. De categorieën op deze lijst zijn te ruim geformuleerd en het besluit is daarmee onverbindend. Het college heeft dit gebrek hersteld en alsnog een verklaring van geen bedenkingen aan de gemeenteraad gevraagd. De gemeenteraad heeft deze verklaring afgeven.
De rechtbank zal toetsen of de gemeenteraad dat op goede gronden heeft gedaan. Vervolgens zal de rechtbank aan de hand van de overige beroepsgronden toetsen of de vergunning voldoet aan de andere eisen die hieraan gesteld worden.
Verklaring van geen bedenkingen
6. Eisers stellen dat de verklaring van geen bedenkingen niet op de juiste wijze tot stand is gekomen. Het college heeft verzuimd een conceptverklaring van geen bedenkingen ter inzage te leggen.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat is voldaan aan de tussenuitspraak door een verklaring van geen bedenkingen van de raad over te leggen. Dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven omdat ten onrechte geen ontwerpverklaring van geen bedenkingen ter inzage is gelegd en daarvoor niet opnieuw de openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb is doorlopen voorafgaand aan de verlening van de verklaring van geen bedenkingen van 16 april 2025, zoals eisers betogen, volgt de rechtbank niet.
6.2.
Vanaf 4 januari 2024 konden zienswijzen tegen de ontwerp-omgevingsvergunning voor de twee woningen worden ingediend. Dat hebben eisers gedaan. Deze zienswijze, die ook van belang was voor de verklaring van geen bedenkingen, en het door eisers ingediende beroepschrift, waren de raad ten tijde van het besluit van 16 april 2025 bekend en de raad heeft toch besloten de verklaring van geen bedenkingen te verlenen. [4] De raad heeft expliciet overwogen dat het initiatief, gelet op de bijgevoegde ruimtelijke onderbouwing, voldoet aan de eis van een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank gaat er vanuit dat de raad kennis had van de zienswijze en de beroepsgronden. Of het besluit inhoudelijk de toets kan doorstaan zal de rechtbank hieronder inhoudelijk toetsten.
Toetsingskader omgevingsvergunning
7. Het college heeft, voor zover hier van belang, een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten ‘bouwen’, ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan’ en ‘het maken van een uitweg’. [5]
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) kent in artikel 2.10 een verplicht toetsingskader voor de activiteit ‘bouwen’. Kort gezegd betekent dit dat het college moet toetsen of het bouwplan voldoet aan het bouwbesluit, de bouwverordening, het bestemmingsplan en de redelijke eisen van welstand. Indien er geen sprake is van strijd met één van deze weigeringsgronden moet het college de vergunning verlenen. Indien er zich één van deze weigeringsgronden voordoet, is het college in beginsel verplicht de omgevingsvergunning voor het bouwen te weigeren.
7.1.
Als er sprake is van strijd met het bestemmingsplan, is het college verplicht te onderzoeken of er alsnog een vergunning kan worden verleend. [6] Het college heeft dat onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat hij vergunning wil verlenen in afwijking van het bestemmingsplan. Het college heeft beleidsruimte om al dan niet de vergunning in afwijking van het bestemmingsplan te verlenen. Het college is in dit geval van mening dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening en heeft daarom de vergunning verleend. De rechtbank moet dit terughoudend toetsen en zal dat hieronder doen.
Het bestemmingsplan
8. Op de gronden waarop de woningen zijn voorzien geldt het bestemmingsplan ‘Buitengebied Moerdijk’. Formeel is ook het ‘Veegplan Buitengebied 2021’ van toepassing, maar inhoudelijk wijzigt dit bestemmingsplan ‘Buitengebied Moerdijk’ op deze percelen niet. De gronden hebben de enkelbestemming ‘Tuin’ en zijn bestemd voor tuinen bij de op aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen en hobbymatig agrarisch gebruik. Het bouwen van twee woningen past niet binnen deze bestemming. Partijen zijn het er over eens dat er geen strijd is met de dubbelbestemming ‘Waarde- Archeologie 5’.
Ruimte-voor-ruimte regeling
9. Eisers twijfelen eraan of er een ruimte-voor ruimte titel is voor de twee woningen. Doordat het betreffende certificaat niet is overgelegd, kan ook niet vastgesteld worden dat er elders bebouwing is afgebroken en er per saldo sprake is van verbetering van de omgevingskwaliteit.
9.1.
Het college stelt dat de ruimte-voor-ruimte titels niet ter inzage hoefden te worden gelegd, omdat uit de ruimtelijke onderbouwing voldoende duidelijk wordt dat die titels er zijn. De titels zijn op 17 juli 2023 verkregen. Het college heeft daarnaast uitgebreid gemotiveerd dat de plannen passend zijn binnen het landschap.
9.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Ter zitting is het ruimte-voor-ruimte certificaat overgelegd. Het college heeft daarmee voldoende aannemelijk gemaakt dat er ruimte-voor-ruimte titels zijn voor het project. Als er een dergelijke titel is, mag het college er vanuit gaan dat dat aan de eisen voor het verkrijgen van een dergelijke titel is voldaan. De provincie heeft dan immers al beoordeeld of bebouwing gesloopt wordt. Het college hoeft niet opnieuw te toetsen of dit wel tot voldoende ruimtelijke kwaliteitsverbetering heeft gezorgd. Daarbij moet wel aan de eis van een goede ruimtelijke ordening op de vergunde locatie worden voldaan. Dat zal de rechtbank hieronder verder toetsen.
Aantasting landelijke kwaliteit
10. Eisers stellen dat de bouw van de twee woningen leidt tot verstening en aantasting van het buitengebied. De woningen passen niet in een open polderlandschap en zorgen ervoor dat een extensief bebouwingslint een intensief bebouwingslint wordt. Bovendien passen extra woningen in het buitengebied niet in het provinciaal beleid. Het beleid van de gemeente Moerdijk is gericht op inbreiding en niet op uitbreiding. Dat de locatie zich in een bebouwingsconcentratiegebied bevindt, maakt dit niet anders. Deze ontwikkeling leidt niet tot een ruimtelijke verbetering van het gebied.
10.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het college heeft uitgelegd waarom hij van mening is dat de bouw van de twee woningen past in het bebouwingslint dat hiermee op een natuurlijke wijze wordt afgesloten. Het plan heeft een kleinschalig karakter en door de verspringende ligging en ander oriëntering ten opzichte van naastgelegen woningen wordt het onregelmatige patroon van bebouwing op de percelen aan de [adres 1] versterkt. Daarnaast wordt voorzien in een landschappelijk inpassing, waarbij de bebouwing ondergeschikt blijft aan de groene inrichting. Hiermee blijft de openheid van het landschap behouden.
Aantasting woon- en leefklimaat
11. Eisers vrezen een aantasting van hun woon- en leefklimaat. Hun privacy en uitzicht wordt aangetast en ze vrezen voor veel schaduwwerking. De bouw van de woningen vormt een ernstige aantasting van het woongenot van eisers. Ze hebben geen inzicht in de bezonningsstudie.
11.1.
Het college geeft aan dat aan de wettelijke regeling voor afstand van gevelopeningen naar de perceelsgrens wordt voldaan. De aantasting van de privacy zal meevallen, doordat er bomen op de perceelsgrens worden geplant. Doordat de nieuwe woningen, in tegenstelling tot de woning van eisers, voor op het perceel worden gebouwd, zal de overlast meevallen. Er is een bezonningsstudie gemaakt en bij de stukken gevoegd en daarmee is in het besluit rekening gehouden.
11.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Eisers mogen enig nadeel ondervinden van de nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Dit nadeel mag echter niet onevenredig zijn. De rechtbank erkent dat er enige aantasting van de privacy kan zijn. Door de situering van de nieuwe woningen op minimaal acht meter van de perceelsgrens, in combinatie met nieuw aan te brengen beplanting hoefde het college die aantasting niet onevenredige te vinden. Voor wat betreft het uitzicht geldt dat de gronden al als tuin mochten worden gebruikt en er dus al hogere beplanting was toegestaan. Daarnaast kunnen eisers op grond van vaste rechtspraak geen aanspraak doen op een blijvend vrij uitzicht vanuit hun woning en zullen omwonenden een beperking van het uitzicht in bepaalde mate moeten accepteren. [7] De rechtbank is van oordeel dat de verslechtering hier niet zo ernstig is dat dat ertoe moet leiden dat het college de bestreden vergunning niet in redelijkheid kon verlenen.
Uit de bezonningsstudie blijkt dat er met name in de winter sprake is van enige schaduwwerking op het perceel van eisers. Schaduw door de aanwezigheid van bomen en andere opgaande beplanting was al mogelijk op grond van het geldende bestemmingsplan. Ook hier geldt dat omwonenden enig nadeel moeten dulden. De geringe extra schaduw die de bouw van de woning mogelijk met zich meebrengt is niet zo ernstig dat dit moet leiden tot het weigeren van de bestreden vergunning.
Belemmering agrariërs door bebouwing in de spuitzone
12. Eisers geven aan dat agrariërs last kunnen krijgen van de extra woningen, omdat zij bij het spuiten afstand moeten houden tot woningen en daardoor een deel van het perceel niet mogen bespuiten.
12.1.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen eisers zich – gelet op het relativiteitsvereiste – niet beroepen op belemmering van de bedrijfsvoering van agrariërs. Wanneer een rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept, kan de bestuursrechter een besluit op grond van het relativiteitsvereiste niet vernietigen op de grond dat het besluit in strijd is met die regel of dat rechtsbeginsel. [8] De afstand die bij het bespuiten van gewassen in acht moet worden genomen tot woningen is bedoeld om de bewoners van die woning te beschermen en niet om buren te beschermen tegen nieuwe bebouwing. Voor zover agrariërs zouden menen last te hebben van de uitbreiding van de zone waarin niet gespoten mag worden, hadden zij zelf kunnen opkomen voor hun belang.
Verkeer en parkeren
13. Eisers verwachten veel extra verkeer op de dijk met daarbij gepaard gaande parkeeroverlast. Dit kan tot onoverzichtelijke en onveilige situaties leiden. Met name het laatste stuk van deze doodlopende weg is erg smal en onverlicht. Dat blijkt ook uit het feit dat de vuilniswagen niet helemaal naar het huis van eisers door kan rijden.
12.1
Het college geeft aan dat de twee nieuwe woningen zeventien extra verkeersbewegingen per dag zullen opleveren. Het is een doodlopende weg met uitsluitend bestemmingsverkeer. Gelet op de lage verkeersintensiteit en het korte gedeelte waarop de weg zeer smal is, zal dit weinig problemen opleveren. Er is geen sprake van een onveilige situatie.
12.2
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat het college er vanuit mocht gaan dat 17 extra verkeersbewegingen per etmaal niet een zo hoog aantal is dat de verkeersafwikkeling of verkeersveiligheid daarmee in het geding komt. Door het geringe aantal verkeersbewegingen over een korte afstand mag het college er vanuit gaan dit niet tot een onacceptabele situatie met betrekking tot de verkeersafwikkeling leidt, ook al is het einde van de doodlopende straat smal. Dat betekent dat buren soms op elkaar zullen moeten wachten of voor elkaar uit moeten wijken bij het passeren. Het college mag dat in gelet op de beperkte hoeveelheid verkeer acceptabel achten. Het is niet ongebruikelijk dat een vuilniswagen niet tot het laatste huis in een doodlopende straat doorrijdt, maar de containers leegt op een verder naar voren gelegen verzamelplaats. Ook dit argument leidt daarom niet tot het oordeel dat het college de vergunning niet op deze wijze mocht verlenen.
12.3.
Voor wat betreft het parkeren heeft het college getoetst aan de Beleidsregels Nota Parkeernormen Gemeente Moerdijk. Op grond van deze beleidsregels moeten 4,4 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Daaraan is voldaan. In bijlage 5 van deze beleidsregels is aangegeven dat een enkele oprit zonder garage telt voor 0,8 parkeerplaats. Een dubbele inrit zoals in dit geval geldt voor 1,6 parkeerplaatsen. De ontwikkeling voorziet in een dubbele inrit die leidt naar 4 parkeerplaatsen. Dat houdt in dat er 5,6 parkeerplaatsen worden gerealiseerd, waarmee aan de norm wordt voldaan.
Moeten de woningen op het eigen perceel van de vergunninghouder gebouwd worden?
14. Eisers geven aan dat de woningen beter bij het woonperceel van de vergunninghouder gebouwd zouden kunnen worden. Daar is ook ruimte en dan is de bebouwing geconcentreerder.
14.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Volgens vaste jurisprudentie moet het college beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend. Het college heeft beoordeeld of de ingediende aanvraag beoordeeld in een goede ruimtelijke ordening past en is tot de conclusie gekomen dat dat zo is. De rechtbank is, gelet op de bovenstaande overwegingen, van oordeel dat het college tot die conclusie mocht komen.
Is de omgevingsdialoog zorgvuldig geweest?
15. Eisers stellen dat de omgevingsdialoog niet goed is gevoerd. Eisers zijn er altijd vanuit gegaan dat het college geen nieuwe woningen in het buitengebied zou toestaan. Het college had eisers eerder bij de plannen moeten betrekken. De initiatiefnemer heeft het altijd maar over één woning gehad. Het opgesteld verslag van de omgevingsdialoog is onjuist. Het college heeft dit niet gecontroleerd en daarom ook de raad verkeerd geïnformeerd.
15.1.
Het college vindt het onaannemelijk dat de vergunninghouder onjuist heeft geïnformeerd over de plannen. Van meet af aan ging het plan over twee woningen. Eisers hebben volgens het verslag over de omgevingsdialoog niet willen reageren op het plan. Andere omwonenden hebben verdeeld gereageerd. Het feit dat er niet bij alle buren draagvlak, leidt er niet toe dat de vergunning niet mag worden verleend. Het college heeft getoetst aan de eis dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening en is tot de conclusie gekomen dat daaraan is voldaan. De vergunning kan dan verleend worden.
15.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De Wabo kent geen wettelijke verplichting voor het voeren van een omgevingsdialoog. De gemeente Moerdijk kent ook geen regels waarin het voeren van een omgevingsdialoog verplicht is gesteld. Dat houdt in dat het niet goed voeren van de omgevingsdialoog, als daar al sprake van is, op zichzelf geen reden kan zijn om de vergunning te weigeren. Eisers zijn in de gelegenheid geweest om hun opmerkingen naar voren te brengen en hebben hun zienswijze ingebracht. Op die zienswijze is ook meegenomen in het besluit. Uiteindelijk zijn eisers daarom niet in hun belangen geschaad en kan niet gesteld worden dat het ontbreken van een goede omgevingsdialoog er in dit geval toe leidt dat het plan niet voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.
Moest de zienswijze beter weergegeven worden?
16. Eisers stellen dat het college hun zienswijze te kort heeft samengevat, waardoor hier belangrijke dingen uit zijn weggevallen.
16.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Dat in een samenvatting mogelijk nuances wegvallen kan, als daarvan al sprake zou zijn, niet tot de conclusie leiden dat onvoldoende met de zienswijze rekening is gehouden en dat een onvolledige afweging van belangen heeft plaatsgevonden. Eisers hebben voorts niet aangegeven wat zij in de samenvatting misten en waarom en waarom dat dan ook een probleem zou zijn. De rechtbank constateert dat het college wel inhoudelijk op de zienswijze is ingegaan en is daarom van oordeel dat het naar smaak van eisers te beknot samenvatten van hun zienswijze er niet toe leidt dat de vergunning niet in stand kan blijven.

Conclusie en gevolgen

17. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, omdat de gemeenteraad inmiddels een verklaring van geen bedenkingen heeft afgegeven en het college aannemelijk heeft gemaakt dat voldaan wordt aan de eis dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
17.1.
Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Het college moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting. De wegingsfactor is 1. En elk punt heeft een waarde van € 907,-. Toegekend wordt in totaal € 2.267,50.
17.2.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 17 juni 2024;
- laat de rechtgevolgen van het besluit van 17 juni 2024 in stand;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 187,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.267,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr.drs. R.J. Wesel, griffier op 18 juli 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet, [. . .]

Artikel 2.10

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
de activiteit een wegtunnel als bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels betreft en uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden blijkt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, van die wet gestelde norm.
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Artikel 2.12

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking, [. . .]
Bestemmingsplan ‘Buitengebied Moerdijk’

Artikel 16 Tuin

16.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
hobbymatig agrarisch gebruik;
een paardenbak, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - paardenbak'.
16.2
Bouwregels
16.2.1
Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
a. uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - gebouw' mag per woning ten hoogste één gebouwtje/schuilhut worden gebouwd, met dien verstande dat:
1. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 12 m², danwel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt, mits die op een legale wijze tot stand is gekomen;
2. de afstand tot het hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 30 m;
3. de goot- en bouwhoogte niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 2 m en 2,5 m.
[.]

Voetnoten

1.Artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder d van de Awb.
2.Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21 februari 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:972
3.ABRvS 24 augustus 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR5704 en ABRvS 15 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX4694
4.ABRvS, 16 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:437
5.Artikel 2.1, eerste lid onder a en c en artikel 2.2, eerste lid onder e van de Wabo
6.Artikel 2.10, tweede lid van de Wabo
7.Zie bijvoorbeeld ABRvS, 2 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3968
8.Artikel 8:69a van de Awb.