ECLI:NL:RBZWB:2025:5022

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 juli 2025
Publicatiedatum
31 juli 2025
Zaaknummer
BRE 23/10536 en 23/10537
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen in verband met de betrokkenheid bij een hennepkwekerij

Op 31 juli 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 23/10536 en 23/10537. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur van de Belastingdienst de algemene beginselen van behoorlijk bestuur niet heeft geschonden door alleen de belanghebbende aan een boekenonderzoek te onderwerpen. De rechtbank bevestigt dat de inspecteur de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) voor het jaar 2018 terecht heeft opgelegd. De rechtbank concludeert dat de belanghebbende inkomsten uit overige werkzaamheden heeft genoten die niet zijn aangegeven in zijn aangifte, en dat hij ten onrechte geen gebruikelijk loon heeft opgegeven. De rechtbank vermindert echter de opgelegde boete, rekening houdend met de omstandigheid dat het niet aangeven van het gebruikelijk loon niet ten grondslag ligt aan de vergrijpboete en de lange duur van de procedure. De rechtbank verklaart de beroepen van de belanghebbende tegen de aanslagen ongegrond, maar het beroep tegen de boete is gegrond, waardoor de boete wordt verminderd tot € 22.500.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/10536 en 23/10537

uitspraak van de meervoudige kamer van 31 juli 2025 in de zaken tussen

[belanghebbende] , [plaats 1] (België), belanghebbende

(gemachtigde: mr. B. Coskun),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 20 september 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) voor het jaar 2018 opgelegd (de aanslagen). Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslagen heeft de inspecteur aan belanghebbende belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikkingen). Bij de aanslag IB/PVV is tevens een vergrijpboete opgelegd (de boetebeschikking). Het voorgaande kan als volgt worden weergegeven:
Jaar
Middel
Dagtekening
Aanslagnummer
Belasting
Boete
Rente
2018
IB/PVV
13 oktober 2022
[bsn] .H.86.01
€ 79.389
€ 31.755
€ 3.177
2018
Zvw
13 oktober 2022
[bsn] .W.86.01.4
€ 3.085
€ 123
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslagen en de bijbehorende beschikkingen ongegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 20 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en zijn toenmalige gemachtigde mr. J.J.H. Siebelt en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en mr. [inspecteur 3] . Van hetgeen ter zitting is besproken is een proces-verbaal opgemaakt, dat met deze uitspraak in Mijn Rechtspraak is geplaatst.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt eerst of de aanslagen in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn vastgesteld. Vervolgens beoordeelt de rechtbank of belanghebbende de vereiste aangifte heeft gedaan en, in het verlengde daarvan, of de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard. Daarbij komt de vraag aan bod of het resultaat uit overige werkzaamheden (ROW) over 2018 terecht en niet tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Daarnaast beoordeelt de rechtbank de juistheid van de bij de aanslag IB/PVV opgelegde boete.
2.1.
De rechtbank oordeelt dat de inspecteur met het vaststellen van de aanslagen en de bijbehorende beschikkingen geen algemene beginselen van bestuur heeft geschonden. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan, waardoor sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur een redelijke schatting van het inkomen gemaakt en heeft belanghebbende niet doen blijken dat het inkomen tot een te hoog bedrag is vastgesteld. De rechtbank laat daarom de aanslagen in stand, maar zij vermindert wel de aan belanghebbende opgelegde boete. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende woonde in 2018 in [plaats 2] en had in dat jaar geen fiscaal partner.
3.1.
Belanghebbende is 100% aandeelhouder van [bedrijf 1] BV ( [bedrijf 1] ), welke vennootschap op haar beurt 100% aandeelhouder is van [bedrijf 2] BV ( [bedrijf 2] . Beide vennootschappen zijn gevestigd aan [adres 1] . Belanghebbende heeft in 2018 werkzaamheden voor de vennootschappen verricht.
Voorafgaand
3.2.
Namens belanghebbende is op 28 april 2020 een aangifte IB/PVV en Zvw over het jaar 2018 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil. In de aangifte is geen gebruikelijk loon en geen resultaat uit overige werkzaamheden aangegeven.
Strafrechtelijk onderzoek
3.3.
Er heeft een strafrechtelijk onderzoek plaatsgevonden naar de betrokkenheid van belanghebbende bij een hennepkwekerij, aangetroffen in een loods aan [adres 2] . Van dit strafrechtelijk onderzoek is op 8 april 2020 een proces-verbaal opgemaakt.
3.4.
Op grond van het Convenant Bestuurlijke en Geïntegreerde Aanpak Georganiseerde Criminaliteit, Bestrijding Handhavingsknelpunten en Bevordering Integriteitsbeoordelingen (RIEC-convenant) heeft de politie het proces-verbaal van het strafrechtelijk onderzoek vanaf 28 april 2020 gedeeld met de inspecteur.
In dit proces-verbaal staat onder meer:
“Op donderdag 26 april 2018 werd een MMA melding met als nummer 38.05471 gedaan bij de politie regio Oost-Brabant.
In deze MMA melding stond onderstaande tekst:
Melding:
Hennepplantage - [plaats 2] De eigenaar van het bedrijf [bedrijf 2] BV gevestigd aan [adres 1] ) heeft gezamenlijk met de eigenaar van [adres 2] , [bedrijf 3] een hennepplantage.
De hennepplantage bevindt zich in de hal van [adres 2] ) op een verborgen plaats.
(…)
Op dinsdag 15 mei 2018 werd in het pand [adres 2] een inwerking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. In deze hennepkwekerij werden 1430 hennepplanten, verdeeld over twee verschillende ruimtes aangetroffen.
Naast de hennepplanten werden diverse goederen, bestemd voor een hennepkwekerij
aangetroffen.
(…)
Op dinsdag 15 mei werden onderstaande DNA sporen in de inwerkingzijnde hennepkwekerij aangetroffen.
(…)
Op 19 juni 2018 werd bekend dat (…) het aangetroffen DNA toebehoorde aan een onbekende man.
(…)
VERDACHTE [verdachte 1]
(…)
Uit onderzoek bleek dat [verdachte 1] eigenaar is van het bedrijf [bedrijf 3] , gevestigd op het adres [adres 2] . In de MMA melding werd vermeld dat eigenaar van dit bedrijf een hennepplantage zou hebben.
Daarnaast werd verdachte in het pand [adres 2] aangetroffen op het moment dat de hennepkwekerij aangetroffen werd door de politie.
(…)
Hij verklaarde dat hij door [belanghebbende] , eigenaar van [bedrijf 2] BV benaderd was en dat hij via [belanghebbende] zijn loods verhuurde met een contract aan een Duits bedrijf [bedrijf 4] Gmph, gevestigd op het adres (…) [plaats 3] Duitsland en dat het bedrijf op naam stond van [verdachte 2] . En dat hij begin februari er achter kwam dat in zijn verhuurde loods een hennepkwekerij opgebouwd was.
[verdachte 1] verklaarde dat het geld voor de huur overgemaakt werd op zijn bankrekening, maar dat [belanghebbende] tweemaal contact geld gaf om de huur te betalen.
(…)
VERDACHTE [verdachte 3]
(…)
[verdachte 3] staat als gevolgmachtigde vermeld bij het bedrijf [bedrijf 3] (…). Tijdens het aantreffen van de hennepkwekerij in genoemd pand werd ook verdachte [verdachte 3] in hetzelfde pand aangetroffen.
(…)
Zij verklaarde dat zij samen met haar partner [verdachte 1] het bedrijf [bedrijf 3]
had en dat haar partner de loods, behorend bij het pand had verhuurd aan een
bedrijf, genaamd [bedrijf 4] Gmph, gevestigd op het adres (…) Duitsland en dat het bedrijf op naam stond van [persoon 1] en dat dit bedrijf het huurbedrag via de bank overmaakte.
Zij verklaarde dat na 2 maanden verhuur haar partner tegen haar vertelde dat in die ruimte een hennepkwekerij zat.
(…)
VERDACHTE [verdachte 2]
(…)
Op 20 augustus 2018 werd vanuit het openbare ministerie van gemeente Wuppertal Duitsland een processen-verbaal verstuurd naar aanleiding van een wederzijds rechtshulp met buitenland in strafzaken (…).
In dit proces-verbaal stond dat verdachte [bedrijf 4] ingeschreven had gestaan op het adres [adres 3] [plaats 3] Duitsland in de periode 28 juli 2017 tot 16 maart 2018 en dat het bedrijf [bedrijf 4] GMBH per 15 mei 2018 uitgeschreven was uit het bedrijvenregister van gemeente [plaats 3] Duitsland.
(…)
Op 21 augustus 2019 vond er telefonisch overleg plaats met officier van justitie mr. J van Eekelen in verband met de verhuizing van verdachte [verdachte 2] van Duitsland naar Bosnie en Herzegovina. In dit overleg werd besloten dat er geen rechtshulpverzoek (EOB) verstuurd zou worden naar genoemde gemeente in Bosnie en Herzegovina En dat het onderzoek naar verdachte [verdachte 2] beëindigd werd.”
VERDACHTE [verdachte 4]
(…)
[verdachte 1] verklaarde dat een persoon, die geregeld in de hennepkwekerij gezien was door hem, in een bedrijfswagen op naam van [bedrijf 3] een verkeersovertreding had begaan in de Duitse plaats [plaats 3] .
[verdachte 1] verklaarde dat hij de naam van [verdachte 4] , woonachtig op het adres (…) [plaats 3] Duitsland had gekregen.
(…)
Op 2 oktober 2019 werd verdachte [verdachte 4] gehoord in bijzijn van zijn advocaat (…). Hij verklaarde dat hij door [belanghebbende] , eigenaar het bedrijf [bedrijf 2] BV te werk was gesteld in de aangetroffen hennepkwekerij op het adres [adres 2] en dat [belanghebbende] tegen hem had gezegd dat er ongeveer 1500 hennepplanten stonden.
Daarnaast verklaarde [verdachte 4] dat hij van [belanghebbende] de sleutel van de ingerichte ruimte met daarin de hennepplanten had gekregen.
Hij verklaarde dat hij inderdaad diegene was geweest, die met de bedrijfswagen van het bedrijf van verdachte [verdachte 1] een verkeersovertreding had begaan in de Duitse
plaats [plaats 3] en dat hij via [belanghebbende] die auto had gekregen om te gebruiken.
VERDACHTE [belanghebbende]
(…)
In de MMA melding werd vermeld dat [belanghebbende] als eigenaar van het bedrijf [bedrijf 2] BV samen met eigenaar van [bedrijf 3] een hennepkwekerij had in het pand [adres 2] .
[verdachte 1] , eigenaar van [bedrijf 3] , verklaarde dat [belanghebbende] afwist van de hennepkwekerij en er zelfs aan verdiende, Ook verklaarde [verdachte 1] dat men via [belanghebbende] bij hem uit waren gekomen om de ruimte, waarin de hennepkwekerij aan was getroffen, te huren.
[verdachte 4] verklaarde dat hij door [belanghebbende] te werk was gesteld in de hennepkwekerij en dat hij van [belanghebbende] de sleutel van toegangsdeur van de afgesloten ruimte, waarin de hennepkwekerij aangetroffen werd, had gekregen. En dat [belanghebbende] zijn aanspreekpunt was met betrekking tot de hennepkwekerij.
(…)”
3.5.
Bij het in 3.3 bedoelde proces-verbaal is verder onder meer een Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij gevoegd van 12 juni 2018. Daarin staat onder meer:

“Ontnemingsperiode

Van 6 februari 2018 tot 15 mei 2018. Deze periode beslaat 14 weken.
Er waren in de loods twee afzonderlijke kweekruimtes
In kweekruimte 1 stonden 820 hennepplanten met een hoogte van 65 cm, van 4 weken oud
In kweekruimte 2 stonden 600 hennepplanten met een hoogte van 20 cm, van 2 weken oud
(…)
Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt primair uitgegaan van de situatie, zoals die uit het onderzoek gebleken is. Bij onvoldoende informatie of in de situatie dat de verdachte een onaannemelijke verklaring heeft afgelegd wordt uitgegaan van de gegevens uit het rapport van Functioneel Parket Afpakken.

Aantal kweekruimtes: 2

Vaststelling opbrengst per oogst in de 1e kweekruimte

Aangetroffen planten
In de 1e kweekruimte stonden minimaal 820 hennepplanten en/of potten.
Ik stelde dit vast door de hennepplanten en/of potten te tellen.
De oppervlakte van de beplanting in de le kweekruimte was 65,5 m2.
Per m2 stonden er 13 hennepplanten en/of potten.

Opbrengst hennep per plant

In het rapport van Functioneel Parket Afpakken van 1 juni 2016 is een tabel opgenomen met daarin de opbrengst per hennepplant. (…)
De opbrengst aan hennep per plant van de le kweekruimte is volgens de tabel minimaal 29,1 gram.

Opbrengst hennep per oogst

De totale bruto opbrengst aan hennep per oogst bedraagt:
820 planten
x29,1 gram = 23,862 kilogram

Financiële opbrengst per oogst

De daadwerkelijke verkoopprijs van de hennep kon niet worden vastgesteld. Volgens het rapport van Functioneel Parket Afpakken bedraagt dit minimaal EUR 4070,00 per kilogram.
De totale bruto opbrengst per oogst bedraagt minimaal 23,862 kilogram x EUR 4070,00 = EUR 97118,34.

Vaststelling eerdere oogsten in de 1e kweekruimte

In de hierna vermelde berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt uitgegaan van 1 reeds eerder gerealiseerde oogst(en) in de le kweekruimte. Uitgangspunt hierbij is een gemiddelde kweekcyclus van tien weken per oogst. De vermelde eerdere oogst(en) is vastgesteld op basis van ingesteld onderzoek, waarbij de volgende aanwijzingen bleken.

Hennepresten

Er waren resten van gedroogde henneptoppen aangetroffen op een houten bevestigingslat
waaraan de assimilatielampen bevestigd zijn.

Stof op koolstoffilters

De aangetroffen koolstoffilters waren in de le kweekruimte bevestigd middels kettingen aan het plafond. Het filterdoek van de koolstoffilters was vervuild. Bij het verplaatsen van de bevestiging bleek dat op de plaats(en) waar deze was aangebracht, het filterdoek een aanzienlijk lichtere kleur vertoonde ten opzichte van de kleur van het overige filterdoek. Het is aannemelijk dat de vervuiling van het filterdoek in de 1e kweekruimte is opgetreden nadat de koolstoffilters in de 1e kweekruimte waren bevestigd. De vervuiling van het filterdoek treedt pas na langere tijd op en wordt veroorzaakt door kleine stofdeeltjes, voornamelijk afkomstig van het droge kweekmedium waarin hennepplanten worden gekweekt. Door de sterke afzuiging van de afgewerkte lucht in de 1e kweekruimte, komen deze stofdeeltjes op het filterdoek terecht.

Stof op voorwerpen

Er lag stof op:
- de kappen van de armaturen van de assimilatielampen
- de aanwezige elektra
- het rotorblad van de ventilator
Vervuiling met stof in een hennepkwekerij treedt pas na langere tijd op en wordt veroorzaakt door kleine stofdeeltjes, voornamelijk afkomstig van het droge kweekmedium waarin de hennepplanten worden gekweekt. Door de sterke afzuiging van de afgewerkte lucht in de kwekerij, komen deze stofdeeltjes op voormelde goederen terecht.

Droognetten

In de tussenruimte van ruimte 1 en 2, waren 8 droognetten aangetroffen. Op deze droognetten werden kleine hoeveelheden van gedroogde henneptoppen aangetroffen.
(…)

Vaststelling opbrengst pot oogst in de 2e kweekruimte

Aangetroffen planten
In de 2e kweekruimte stonden minimaal 608 hennepplanten en/of potten.
(…)

Opbrengst hennep per oogst

De totale bruto opbrengst aan hennep per oogst bedraagt:
608 planten
x29,1 gram = 17,6928 kilogram

Financiële opbrengst per oogst

(…)
De totale bruto opbrengst per oogst bedraagt minimaal 17,6926 kilogram x EUR 4070,00 EUR 72009,70.

Vaststelling eerdere oogsten in de 2e kweekruimte

In de hierna vermelde berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt uitgegaan van 1 reeds eerder gerealiseerde oogst(en) in de 2e kweekruimte. Uitgangspunt hierbij is een gemiddelde kweekcyclus van tien weken per oogst.
(…)

Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel

Het netto wederrechtelijk verkregen voordeel wordt gesteld op:
De 1e kweekruimte
Bruto opbrengst 1 oogst(en) x EUR 97118,34
€ 97.118,34
Totale kosten 1 oogst(en) x EUR 6805,80
€ -/- 6.805,80
De 2e kweekruimte
Bruto opbrengst 1 oogst(en) x EUR 72009,70
€ 72.009,70
Totale kosten 1 oogst(en) x EUR 5075,52
€ -/- 5.075,52
Wederrechtelijk verkregen voordeel
€ 157.246,72
(…)”
3.6.
Bij het in 3.3 bedoelde proces-verbaal is een proces-verbaal van het verhoor van [verdachte 1] gevoegd. In het proces-verbaal staat onder meer:
“(…)
In december 2017, ik geloof eind december stonden ineens 2 mannen bij mij in de loods. Ik heb mijn roldeur regelmatig open staan. Die mannen waren totaal onbekend voor mij. De mannen waren uit een grijze Audi Q7 gestapt met een Duits kenteken. De mannen spraken mij in de Duitse taal aan. Ik begreep van hen dat deze mannen op zoek waren naar een loodsruimte. Ze gaven aan dat ze op het industrieterrein aan het rondrijden waren en het zoeken waren naar loodsruimte. Ze gaven aan dat ze bij mij de roldeur open zagen staan en zodoende mij aanspraken. Ze gaven aan dat ze een tijdelijke ruimte voor opslag zochten.
(…)
Ik gaf aan dat ik moest weten wie ze waren en vervolgens werd er een afspraak gemaakt op mijn kantoor. Begin januari kwamen dezelfde 2 mannen naar mijn kantoor.
(…)
Ik gaf in het gesprek aan dat ik de loods wilde verhuren voor 2000,- per maand.
(…)
Ik weet dat 1 van deze 2 mannen [persoon 2] zou heette (fonetisch). Van de andere man weet ik geen naam. Wij kwamen onderling overeen dat ik een gedeelte van de loods zou gaan verhuren aan een Duits bedrijf. Op dat moment wist ik de naam van dat bedrijf niet. Ze zouden mij gegevens overhandigen. Ik ontving vervolgens een soort uittreksel van de Kamer van Koophandel uit Duitsland. (…) Het bedrijf bleek genaamd te zijn [bedrijf 4] GmbH (…). De eigenaar van dit bedrijf zou zijn genaamd [verdachte 2] (…).
(…)
Ik kwam met hen overeen om een gedeelte van mijn loods voor een jaar te verhuren aan het betreffende Duitse bedrijf vanaf 1 februari 2018.
(…)
Toen we een overstemming hadden vroeg [persoon 2] aan mij of ze er mogelijk al eerder terecht konden om de ruimte in te richten voor hun bedrijf. Ik vond dat prima. Ik gaf vervolgens de sleutel van het rolluik aan de voorzijde en de sleutel van de voordeur. Dit was omstreeks eind januari. Ik weet de exacte datums niet meer uit mijn hoofd. De sleutel van de voordeur past op alle deuren in het pand.
(…)
Ik vermoed rond 1 februari dat ik activiteit zag in de loods. Ik zag dat 2 mannen doende waren met een wanden aan het witten. De ruimte was eerst een grote open loods, zonder wanden. Deze mannen spraken de Duitse taal. Ik ging met hen in gesprek en zij vertelden mij dat zij uit Roemenië kwamen.
(…)
Deze mannen kwamen niet iedere dag, maar wel zeker 2 a 3 keer in de week. Totdat er een zwarte wand werd geplaatst, daarna heb ik de Roemenen niet meer gezien. Ik weet niet meer precies hoeveel weken ze bezig zijn geweest, maar ik vermoed half februari.
(…)
Ik kreeg argwaan toen ik zag dat er een relatief kleine deur in de zwarte wand was geplaatst. Ik vond dit vreemd, want dat leek mij niet handig met in en uitladen van goederen. [persoon 2] is vaak geweest, ook toen de Roemen aan het werk waren. Naar mijn mening is [persoon 2] de baas, bedrijfsleider. Hij stuurde in ieder geval de Roemenen aan.
(…)
Eind februari, begin maart vond ik aarde in de loods. Ik vond dit raar. Er stonden ook pallets met aarde en zwarte bakjes in de voorzijde van de loods, tegen de houten wand. Ook daar sprak ik [persoon 2] op aan. Ik hoorde dat [persoon 2] toen tegen mij zei: "Zal ik jou laten zien wat wij aan het doen zijn?" Ik vond dat goed. Hij nam mij mee door de zwarte deur en vervolgens zag ik een ruimte waar vervolgens weer 2 toegangsdeuren zaten. Achter 1 van de toegangsdeur zag een hal waar meerdere zwarte bakken met daarin plantjes stonden. Daar boven hingen lampen. Naast deze ruimt was een exact dezelfde ruimte. Ik herkende deze plantjes als hennepplanten. Ik heb dat namelijk weleens op het nieuws gezien of in de krant gelezen. Ik dacht toen nog: "Dit is wel heel erg mooi gemaakt". Klinkt misschien heel raar, maar het zag er echt perfect en gelikt uit. Ik zag ook dat er een tussenwand was geplaatst waardoor er dus 2 ruimtes waren gecreëerd alwaar hennepplanten geplaatst stonden.
(….)
Naast mij zit inderdaad een bedrijf, [bedrijf 2] , [adres 1] . De eigenaar
heet [persoon 3] (…). [persoon 3] komt uit Kroatië.
(…)
U geeft aan dat er in de anonieme melding wordt gezegd dat de eigenaar van [bedrijf 2] de [adres 1] en de eigenaar van de [adres 2] [bedrijf 3] een hennepplantage heeft welke gevestigd zou zitten in de hal van de [adres 2] Ik kan hierover verklaren dat ik dus niet benaderd ben door 2 onbekenden mannen, maar door [persoon 3] , de eigenaar van [bedrijf 2] .
(…)
Ik wilde dit eerst niet zeggen, omdat ik [persoon 3] wilde beschermen. Ik weet niet of hij er ook ingetrapt is of gedwongen is. Ik weet niet hoe dat ontstaan is. Het is wel zo dat [persoon 3] mij eerder heeft benaderd met betrekking tot het huren van mijn loods. Dit in verband met de groei van zijn bedrijf. Hij zou mij dan laten weten als zijn bedrijf hier klaar voor was en zou mij dan opnieuw benaderen. Ik gaf toen al aan dat ik die mogelijkheid zou bieden. Ik werd dus in december 2017 benaderd door [persoon 3] . Hij vertelde een neef te hebben, genaamd [persoon 2] . Hij zou werken voor een bedrijf in Duitsland en zocht een geconditioneerde opslag. De baas van zijn neef wilde uitbreiden naar Nederland. Het bedrijf van [persoon 3] zou dan het transport verzorgen, met andere woorden, het kwam ook [persoon 3] ten goede. Ik rook geen onraad of wat dan ook en besloot mijn loods te verhuren. Hetgeen ik eerder verklaard hebt, klopt allemaal, alleen was [persoon 3] ook bij de 1e gesprekken aanwezig, hij was dan de 3e man. Op het moment dat ik ontdekte dat er een hennepkwekerij in mijn pand zat, was ik op een later moment naar [persoon 3] gegaan. Zijn reactie was: "Mondje dicht houden." Ik gaf aan dat wat daar gebeurd dat kan niet. [persoon 3] gaf aan dat hij dat wist, maar als wij zouden gaan praten, liepen we allebei gevaar. Ik zei tegen [persoon 3] dat hij mooi bedankt is. Ik voelde mij er volledig ingetuind. Het enige wat ik wel vreemd vond, is dat ik in de veronderstelling was ik aan [persoon 3] een huurcontract zou geven, maar later bleek dat [persoon 3] aangaf dat de baas van [persoon 2] op het huurcontract vermeld moest worden, zijnde [verdachte 2] . Die naam heb ik nooit vernomen van [persoon 3] , maar zag ik pas toen ik de gegevens van het bedrijf ontvangen had van [persoon 2] .
Zowel [persoon 3] als [persoon 2] hebben tegen mij gezegd, toen voor mij bekend was dat er een hennepkwekerij in mijn pand zat, dat het voor mij ook wat kon opleveren als ik mijn mond maar zou houden. Er werden verschillende bedragen genoemd tussen 20.000,- Euro en 70.000,- Euro. Ik had mij in ieder geval voorgenomen als ik hier ooit geld voor zou krijgen, zou ik dat geld direct apart leggen en als het uit zou komen, bij de politie op tafel leggen.
(…)
Ik heb nooit gelden ontvangen op de huur na. De huur werd normaliter via de bank betaald.
(…)
Ik heb 2 keer contant de huur betaald gekregen. Ik ontving beide keren van [persoon 3] contact geld voor de huur. Dit was allemaal in briefjes van 50,- Euro. [persoon 3] had veel meer contact met [persoon 2] dan ik zelf. Ik concludeer dit uit het feit, omdat [persoon 3] mij de huur ook dus 2 keer betaald heeft.”
3.7.
Bij het in 3.3 bedoelde proces-verbaal is onder meer een proces-verbaal van het verhoor van [verdachte 3] . In het proces-verbaal staat onder meer:
“Er is nu 5 keer de huur betaald. Dit ging per bank. (…) Eenmaal werd er contant betaald een paar maanden geleden. Dat werd door een van die mannen aan mijn man betaald. Ik geloof in biljetten van 50,-. Ik heb dat niet gezien. Mijn man had destijds dat geld op de bank gestort.
(...)
Ik geloof dat ik in januari ook voor het eerst zag dat mensen er een wand aan het maken waren in de verhuurde ruimte. Ik heb 2 mannen destijds aan het werk gezien. (...) Deze mannen zijn 2 weken lang dagelijks geweest van maandag tot en met vrijdag.
(...)
Ik heb na die 2 weken die 2 bouwvakker nooit meer gezien. Ik vermoed dat mijn man toen een sleutel heeft overhandigd aan de huurder, meneer [verdachte 2] . Ik weet dit niet zeker.
(...)
U geeft aan dat toen u vandaag mijn man telefonisch sprak en de telefoon op luidspreker stond hij aangaf dat een sleutel van de toegangsdeur naar de verhuurde ruimte in een laars zou liggen die op een plank zou staan voor de ingang.
(...)
U vraagt mij wat de relatie is met onze buren op het industrieterrein, bedrijf [bedrijf 2] . Ik durf daar verder niets over te zeggen.”
3.8.
Bij het in 3.3 bedoelde proces-verbaal is een op 18 januari 2018 ondertekende huurovereenkomst opgenomen tussen [bedrijf 3] B.V. en [bedrijf 4] GmbH. Daarin staat onder meer:
“3.1 Deze overeenkomst is aangegaan voor de duur van 1 jaar, ingaande op 1 februari 2018 en lopende tot en met 31 januari 2019.
(…)
4.1
De aanvangshuurprijs van het gehuurde bedraagt op jaarbasis € 24.000,00
(…)
8.4 (…)
Het gehuurde wordt huurder niet eerder ter beschikking gesteld dan nadat door verhuurder van huurder de door huurder voor akkoord ondertekende huurovereenkomst in drievoud is ontvangen, alsmede de bankgarantie en de huurpenningen en eventuele servicekosten over de eerste huurperiode in het bezit van de verhuurder is gesteld.”
3.9.
Bij het in 3.3 bedoelde proces-verbaal is een proces-verbaal
van het verhoor van [verdachte 4] gevoegd. In het proces-verbaal staat onder meer:
“(...)
Die “ [persoon 1] ” uit Nederland heeft “ [persoon 3] ”, ook uit Nederland, wiens bedrijf vlak naast het bedrijf van “ [persoon 1] ” ligt, verteld dat ik een auto nodig had en toen kreeg ik de Ssangyong via [persoon 3] van [persoon 1] .
[persoon 3] had ik in [plaats 4] in januari 2018 in een disco leren kennen. Ik had [persoon 3] gewoon een keer naar werk gevraagd. [persoon 3] heeft zoiets als een expeditiebedrijf en ik had hem naar een baan als chauffeur gevraagd. Ik ben toen naar Nederland naar het bedrijf van [persoon 3] gereden. [persoon 3] zei tegen mij dat hij op dat moment geen baan voor mij had maar dat een kennis van hem werk voor mij had, dat dat ook allemaal volgens de regels dus legaal was.
Ik zat bij [persoon 3] en hij zei tegen mij dat ik er niet over moest praten. Wij zijn toen naar dat andere bedrijf gegaan waar die kwekerij was. Daar was [persoon 1] ook. [persoon 3] is met mij een garage binnen gegaan en daar was de een of andere poort. Die maakte [persoon 3] open en toen zijn we daar naar binnen gegaan. Het was een grote ruimte waarin enkele hennepplanten stonden. Die waren ca. 30 cm hoog.
Vandaaruit zijn we toen naar een andere ruimte gegaan waarin ook ca. 30 cm hoge hennepplanten stonden. Beide ruimten zagen er hetzelfde uit.
[persoon 3] zei tegen mij dat er in elke ruimte ongeveer 700 hennepplanten stonden. In totaal zou hij rond de 1.500 planten hebben. Ik heb de planten niet geteld.
Mij werd toen verteld wat voor werk ik moest doen. Ze hadden zo’n rubberslangen, waar water doorheen liep. Er was een grote waterton en het was mijn taak om de planten water te geven.
(…)
Dat was in maart en april 2018, in de periode waarin ik die Nederlandse auto had.
Of [persoon 3] of [persoon 1] de baas van die kwekerij was, kan ik niet zeggen. Misschien deden ze het ook wel samen. Met [persoon 1] had ik wat dit betreft niets te maken. Hij verscheen, groette mij, gaf mij koffie enz. Alle gesprekken liepen via [persoon 3] . [persoon 3] sprak ook Servo-Kroatisch.
Het bedrijf van [persoon 3] heette [bedrijf 2] , meer weet ik niet. De achternaam van [persoon 3] of [persoon 1] weet ik niet. [persoon 3] heeft mij zijn achternaam verteld maar die ben ik vergeten.
Ik had van [persoon 3] een sleutel van de toegangsruimte tot de kwekerij gekregen. [persoon 3] zei tegen mij dat hij mij van [persoon 1] die sleutel moest geven.
10.
Ik ken weliswaar een jongeman met de naam [verdachte 2] . Maar die is pas onlangs hierheen gekomen. Of hij een bedrijf heeft, weet ik niet.
(…)
14.
Ik kan niet zeggen of de achternaam van [persoon 1] is. Ik ben in elk geval altijd alleen maar in de ruimten van [persoon 1] geweest. In die ruimten was de hennepkwekerij. [persoon 1] is een echte Nederlander, dus geen Serviër of Kroaat.
15.
Dat weet ik niet. Ik ben via [persoon 3] bij die kwekerij terechtgekomen. Of [persoon 3] of [persoon 1] of misschien wel beiden de eigenaar van de kwekerij waren, weet ik niet.”
3.10.
Bij het in 3.3 bedoelde proces-verbaal is een proces-verbaal
van het verhoor van belanghebbende gevoegd. In het proces-verbaal staat onder meer:

0: Op 16 mei 2018 is er een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen op de locatie [adres 2] .
V: Wat kunt u hierover verklaren?
A : Ik was verrast dat op die dag bij mijn buren een hennepkwekerij aan was getroffen. Ik was die dag aan het werk en toen ik een vrachtauto wilde pakken, zag ik overal politie en kon ik nauwelijks nog bij mijn vrachtauto komen. Ik was echt verrast dat in het pand van mijn buren een hennepkwekerij zat.
V: Wie is de eigenaar van het pand?
A : Ik weet niet wie de eigenaar is. Ik ken wel de huurder van dat pand. Dat is [verdachte 1] . Ik heb wel een enkele keer met de eigenaar gesproken. Maar verder weet ik niks over hem.
V: Wie zijn er allemaal in het bezit van een sleutel van het pand?
A : Nee, dat weet ik niet.
V: Weet u wat hennep is?
A : Ja, dat weet ik.
(…)
V: Wie is de eigenaar van de aangetroffen hennepkwekerij?
A : Nee, dat weet ik niet.
V: Bent u de eigenaar van deze hennepkwekerij?
A : Nee, natuurlijk niet.
0: Op 26 april 2018 ontving de politie een MMA melding met betrekking tot bovengenoemde hennepkwekerij.
In deze MMA melding werd u als eigenaar van [bedrijf 2] BV, gevestigd op het adres [adres 1] benoemd en aangegeven dat u gezamenlijk met eigenaar van het bedrijf [bedrijf 3] een hennepplantage, gesitueerd op het adres [adres 2] zou hebben.
V: Wat kunt u hierover verklaren?
A : Ik weet niet hoe men daarbij uit is gekomen.
(…)
V: Waarom zou men dit zo aangeven in een MMA melding?
A : Mogelijk dat men vanwege het misgunnen mij in deze melding heeft benoemd
V: Kent u de eigenaar van het bedrijf [bedrijf 3] ?
A : Ja, dat is mijn buurman [verdachte 1] . Zoals jij ook waarschijnlijk contact heb met jouw buren, heb ik dat ook. Wij zagen en zien elkaar. Daarnaast helpen wij elkaar op zakelijk vlak. Denk hierbij aan ondersteuning van hem op taaltechnisch gebied. Hij is daarin wat sterker dan ikzelf. Dus ja, wij komen in elkaars bedrijven en soms ga ik met hem uiteten.
0: Op 16 mei 2018 werd eigenaar [verdachte 1] van het bedrijf [bedrijf 3] (…) gehoord. [verdachte 1] verklaarde dat u hem had voorgesteld om de gedeelte, waarin de kwekerij aangetroffen was te verhuren en dat u familieleden kende, die een ruimte nodig hadden. [verdachte 1] verklaarde dat u hem voor heeft gesteld aan diegene, die genoemde ruimte is gaan huren en is gaan gebruiken.
V: Wat kunt u hierover verklaren?
A : Daar kan ik wel iets over zeggen. Het was geen familie van mij. In een discotheek in Duitsland had ik iemand ontmoet, die werkzaam was in de koelsector, en deze persoon zocht een ruimte. Hij was, zo'n tweeenhalf jaar geleden bij mij in mijn bedrijf, echter was die ruimte niet geschikt voor hem. Toen stelde ik hem voor om bij mijn buurman [verdachte 1] in gesprek te gaan. Op die dag is deze persoon naar [verdachte 1] gegaan en hebben ze een gesprek gehad.
V: Wie was deze persoon?
A : Ik zou het niet weten.
V: Kent u [verdachte 2] (…) of het bedrijf [bedrijf 4] Gmbh?
A : Nee, al sla je mij dood. Zowel hem als het bedrijf ken ik niet. Ik heb geen familie in Duitsland wonen.
0: [verdachte 1] verklaarde in zijn verhoor dat het huurbedrag voor de ruimte in zijn loods vanaf een rekeningnummer overgemaakt werd. Maar hij verklaarde ook dat u tweemaal contant het huurbedrag in biljetten van 50 euro bij hem betaalde, waaronder het bedrag voor de maand April.
V: Wat kunt u daarover verklaren?
A : Nogmaals, deze mensen zijn bij mij weggegaan en naar [verdachte 1] gegaan. Wat daar afgesproken is, dat weet ik niet.
V: Heeft u ook tweemaal het huurbedrag in biljetten van 50 euro contant aan [verdachte 1]
betaald?
A : Nee, dat heb ik niet gedaan.
V: Waarom zou [verdachte 1] dit zo verklaren?
A : Ik geloof niet dat hij dit zo verklaard heeft. Ik denk dat dit niet juist is. Als eerste wordt gezegd dat het bedrijf [bedrijf 4] Gmbh de huurder is. Ik ken dat bedrijf niet. Ik heb er niets mee te maken.
V: Waarom betaalde u het huurbedrag?
A : Dat lijkt mij sterk. Ik heb nooit huur voor een loods bij zijn bedrijf betaald aan
[verdachte 1] . Ik weet echt niet waar deze vragen vandaan komen.
(…)
0: [verdachte 1] verklaarde dat hij eind december 2017 en begin januari 2018 twee gesprekken heeft gevoerd met personen uit Duitsland, die genoemde ruimte in zijn loods wilde huren en dat u bij deze gesprekken aanwezig was.
V: Wat kunt u hierover verklaren?
A : Misschien dat ik bij die gesprekken aanwezig was. Ik spreek [verdachte 1] geregeld tot vaak. Maar inhoudelijk heb ik zeker niks met hen of [verdachte 1] besproken.
V: Wie waren deze personen uit Duitsland?
A : Twee personen, maar ik ken ze niet.
(…)
0: Daarnaast verklaarde [verdachte 1] dat hij u aansprak nadat hij erachter was gekomen dat er hennep geteeld werd in zijn loods en dat u toen tegen hem zei dat hij zijn mond moest houden, dat u beiden hieraan iets konden verdienen en dat als hij er iets van zou zeggen, jullie allebei gevaar zouden lopen.
V: Wat kunt u hierover verklaren?
A : Niets, Ik heb er niets mee te maken, waarom zou ik dan gevaar lopen.
V: Waarom zou [verdachte 1] dit zo verklaren.
A : Mogelijk dat [verdachte 1] bedreigd is.
V: Wat verdiende u aan de hennepkwekerij?
A : Niets, nogmaals ik heb met die hennepkwekerij niets te maken.
(…)
V: Kent u een man, genaamd [verdachte 4] ?
A : Die ken ik niet.
0: Uit onderzoek is gebleken dat een man, genaamd [verdachte 4] , (…)meerdere malen in de genoemde kwekerij is geweest. [verdachte 4] is gehoord in verband met deze kwekerij en daarin verklaarde hij dat hij in januari 2018 u heeft ontmoet in Dusseldorf Duitsland en dat hij u heeft gevraagd voor werk.
V: Wat kunt u daarover verklaren?
A : Dat kan ik mij niet herinneren.
0: In zijn verhoor verklaarde [verdachte 4] hij naar uw bedrijf is gegaan en dat u toen voor hem geen werk had. Maar dat u hem mee heeft genomen naar [adres 2] met de opmerking dat hij daar kon gaan werken. [verdachte 4] verklaarde dat hij met u was meegelopen en dat u met een sleutel een afgesloten ruimte opende en dat hij toen uit was gekomen in de aangetroffen hennepkwekerij. [verdachte 4] verklaarde dat u toen tegen hem zei dat er ongeveer 1500 hennepplanten in deze kwekerij stonden.
V: Wat kunt u hierover verklaren?
A : Bullshit.
V: Hoe wist u dat er hennepplanten in de afgesloten ruimte stonden?
A : Dat wist ik niet. Hoe moest ik dat weten.
(…)
V: Klopt het dat u in het bezit was van een sleutel van de deur, die toegang gaf tot de hennepkwekerij?
A : Nee, die heb ik niet gehad. Wat moet ik met een sleutel van iemand anders.”
3.11.
Belanghebbende heeft op 14 december 2020 een schikking getroffen met de Officier van Justitie ter betaling van een geldboete van € 6.000 en een ontnemingstransactie van € 50.000.
Fiscaal onderzoek
3.12.
De inspecteur heeft naar aanleiding van het ontvangen strafdossier een onderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV en Zvw van belanghebbende over de jaren 2017 en 2018. De bevindingen van het onderzoek zijn vastgelegd in een conceptrapport dat met dagtekening 9 augustus 2022 aan belanghebbende is verzonden. De inspecteur heeft daarbij aangekondigd dat hij voornemens is om af te wijken van de aangifte IB/PVV en Zvw 2018 en een vergrijpboete op te leggen. Belanghebbende heeft niet op het concept controlerapport gereageerd.
3.13.
Bij brief van 27 september 2022 heeft de inspecteur belanghebbende geïnformeerd dat hij de aangekondigde aanslag IB/PVV 2018 zal opleggen en daarbij de (ongewijzigde) definitieve versie van het controlerapport van 27 september 2022 gevoegd. Het controlerapport bevat onder meer de opstellingen van de inkomsten en uitgaven van belanghebbende over 2017 en 2018 en een vermogensvergelijking. In het rapport staat onder meer vermeld:

“5 Berekening resultaat overige werkzaamheden

Uit onderzoek is gebleken dat op 15 mei 2018 door de politie Oost Brabant in het pand [adres 2] te [plaats 2] in twee ruimten een hennepkwekerij is aangetroffen, zijnde hennep een middel vermeld op de bij Opiumwet behorende lijst II.
(…)
Het voordeel dat hiermee is behaald bereken ik ten behoeve van het onderzoek. Ik maak daarbij gebruik van het reeds genoemde rapport van het Functioneel Parket Afpakken.
(…)
Hieruit concludeer ik dat er in 2018 één eerdere oogst per kweekruimte heeft plaatsgevonden.
Dit leidt tot de volgende opbrengstberekening:
Kweekruimte 1
- 820 planten x 29,1 gram
=
23.862 gram
- 23.862 gram x € 4,07
=
€ 97.118,34
Kweekruimte 2
- 608 planten x 29,.1 gram
=
17.692,8 gram
- 17692,4 gram x € 4,07
=
€ 72.009,70
De totale opbrengst van kweekruimte 1 en 2 in 2018 komt hierdoor op € 169.128,04 voor één oogst.
Uit het onderzoek is gebleken dat belastingplichtige eigenaar was van de hennepkwekerij. Alle inkomsten worden daarom aan belastingplichtige toegerekend.
(…)
5.2
Van aftrek uitgesloten kosten
(…)
Ook bij een onherroepelijk transactievoorstel zijn de kosten en lasten, gerelateerd aan de hennepteelt niet in aftrek te brengen. Ik verwijs wederom hierbij naar artikel 3.95 juncto 3.14, lid 1 onder d en e van de Wet inkomstenbelasting 2001.
5.3
Conclusie
De berekende inkomsten aangaande de hennepkwekerij bedragen € 169.128. belastingplichtige heeft geen recht op aftrek van gemaakte kosten m.b.t. deze activiteiten.”
3.14.
De inspecteur is bij het opleggen van de aanslagen IB/PVV en Zvw over het jaar 2018 afgeweken van de door belanghebbende ingediende aangifte. De inspecteur heeft de hiervoor genoemde opbrengsten van de hennepkwekerij als ROW in aanmerking genomen en heeft vervolgens de aanslagen IB/PVV en Zvw en de boete- en rentebeschikkingen, als weergegeven in 1.1, opgelegd. De opgelegde vergrijpboete bedraagt 40% van de verschuldigde IB/PVV.

Motivering

Algemene beginselen van behoorlijk bestuur en uitwisseling van gegevens
4. Belanghebbende stelt dat de inspecteur in strijd heeft gehandeld met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het verbod van willekeur en het gelijkheidsbeginsel. Volgens belanghebbende is sprake van begunstiging van de andere verdachten, omdat alleen belanghebbende is vervolgd en alleen in zijn zaak gegevens zijn uitgewisseld tussen het OM en de Belastingdienst met een boekenonderzoek tot gevolg. Dit heeft geleid tot het opleggen van de aanslagen in verband met de handel en teelt van hennep, terwijl dit de andere verdachten bespaard is gebleven. Gelijke gevallen zijn daardoor ongelijk behandeld. Ook heeft de inspecteur volgens belanghebbende ten onrechte geen rekening gehouden met de omstandigheid dat in het kader van de getroffen schikking al een ontnemingsvordering is ingesteld.
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is van schending van het gelijkheidsbeginsel of het verbod van willekeur geen sprake. De rechtbank leidt uit het strafdossier af dat de verdachten ieder een andere rol vervulden en verschillende werkzaamheden hebben verricht. Gelet op die verschillen in werkzaamheden en taakverdeling is geen sprake van gelijke gevallen, zodat een beroep op het gelijkheidsbeginsel daarom al niet kan slagen. Ook volgt niet uit het dossier dat de inspecteur het oogmerk had om de andere verdachten te begunstigen.
4.2.
De omstandigheid dat de inspecteur alleen belanghebbende aan een boekenonderzoek heeft onderworpen rechtvaardigt evenmin de conclusie dat de inspecteur in strijd met de gestelde algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld. Het staat de inspecteur vrij om al dan niet een boekenonderzoek in te stellen bij een belastingplichtige. De inspecteur heeft aan de informatie, ontvangen op basis van het RIEC-convenant, het vermoeden ontleend dat belanghebbende in 2018 te weinig inkomen had aangegeven en heeft daarom een onderzoek ingesteld. Dat de zaak van belanghebbende op initiatief van het OM binnen het RIEC is besproken, kan de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank niet worden verweten.
4.3.
Voor zover belanghebbende bedoelt te stellen dat de inspecteur het ROW uit de handel en teelt van hennep vanwege de ontnemingsvordering niet in de aanslag had mogen betrekken, baat hem dat evenmin. Er is geen fiscale rechtsregel die verbiedt een voordeel in de belastingheffing te betrekken als ten aanzien van datzelfde (wederrechtelijk verkregen) voordeel een ontnemingsvordering is ingesteld. In het opleggen van de aanslagen ziet de rechtbank daarom geen reden om tot schending van de door belanghebbende gestelde of enig ander beginsel van behoorlijk bestuur te concluderen.
Vereiste aangifte
4.4.
De inspecteur stelt dat belanghebbende niet de vereiste aangifte voor het jaar 2018 heeft gedaan. Volgens de inspecteur heeft belanghebbende meer inkomsten genoten dan hij in zijn aangiften heeft verantwoord. De inspecteur stelt ten eerste dat belanghebbende betrokken was bij de teelt en handel in hennep en de daaruit genoten inkomsten ten onrechte niet als resultaat uit overige werkzaamheden in zijn aangifte heeft opgenomen. Ten tweede stelt de inspecteur dat belanghebbende in 2018 ten onrechte geen gebruikelijk loon uit [bedrijf 1] dan wel [bedrijf 2] heeft aangegeven.
4.5.
Belanghebbende ontkent dat hij eigenaar is van de aangetroffen hennepkwekerij en betwist dat hij inkomsten uit hennepteelt heeft genoten. Ter zitting heeft belanghebbende erkend dat ten onrechte geen gebruikelijk loon in aanmerking is genomen. Hij betwist echter dat hij zich ervan bewust was dat het gebruikelijk loon in aangifte moest worden vermeld. Hij heeft vertrouwd op zijn belastingadviseur.
4.6.
Voor de beoordeling of de vereiste aangifte is gedaan dient de inspecteur aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast aannemelijk te maken dat zich in de aangifte een of meer gebreken voordoen die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting op zichzelf beschouwd en verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. De inhoudelijke gebreken in de aangifte worden slechts in aanmerking genomen in het geval dat de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. [1] Indien de vereiste aangifte niet is gedaan verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (‘omkering en verzwaring van de bewijslast’). [2]
Betrokkenheid hennepkwekerij
4.7.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat belanghebbende betrokken was bij de aangetroffen hennepkwekerij. Daarbij heeft de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden in samenhang bezien in aanmerking genomen:
  • In de MMA melding staat dat de eigenaar van [bedrijf 2] B.V., belanghebbende, een hennepplantage heeft.
  • [verdachte 1] heeft verklaard dat belanghebbende hem heeft benaderd over de verhuur van de loods. Verder volgt uit zijn verklaring dat belanghebbende aanwezig was bij de gesprekken met de mannen uit Duitsland die zijn loods wilden huren en dat belanghebbende hem twee huurtermijnen in contanten heeft betaald. Volgens de verklaring van [verdachte 1] heeft belanghebbende hem, nadat hij op de hoogte was van het bestaan van de hennepkwekerij, gezegd dat hij zijn mond moest houden en verteld dat de kwekerij ook hem financieel voordeel kon opleveren.
  • [verdachte 4] heeft verklaard dat hij belanghebbende in Duitsland heeft leren kennen, dat hij via belanghebbende bij de hennepkwekerij is terechtgekomen en belanghebbende hem de hennepkwekerij heeft laten zien. Ook heeft hij verklaard dat hij van belanghebbende de sleutel van de toegangsruimte tot de kwekerij heeft gekregen om zijn taak (het bewateren van de hennepplanten) uit te voeren en dat alle gesprekken via belanghebbende, die net als hij Servisch-Kroatisch spreekt, verliepen. Hij wist niet of belanghebbende de eigenaar van de hennepkwekerij was, maar uit de verklaringen volgt dat belanghebbende er in elk geval actief bij betrokken was.
4.8.
Verder heeft belanghebbende zelf niet ontkend dat hij de personen uit Duitsland, die op zoek waren naar een ruimte, op de naast zijn bedrijf gelegen loods van verdachte [verdachte 1] heeft gewezen. Ook heeft hij erkend dat hij bij de gesprekken over de huur van de loods aanwezig kon zijn geweest. Hij betwist echter elke betrokkenheid bij de hennepkwekerij. Hetgeen belanghebbende daar in dit verband over heeft gesteld, namelijk dat [verdachte 1] en [verdachte 4] hebben verklaard dat niet belanghebbende, maar een ander (“de baas van de Duitsers” dan wel ene [persoon 1] ) eigenaar van de hennepkwekerij was en dat de DNA sporen die op 15 mei 2018 in de loods zijn aangetroffen niet van belanghebbende zijn, is naar het naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te oordelen dat belanghebbende niet bij de hennepkwekerij betrokken was. De stelling van belanghebbende dat nog vier verdachten [3] in verband met de hennepkwekerij zijn verhoord en ook uit het strafdossier volgt dat ook andere personen in verband worden gebracht met (het opzetten van) de hennepkwekerij, doet aan zijn eigen betrokkenheid niet af. [4]
Opbrengst hennepkwekerij
4.9.
De inspecteur stelt, op basis van de op 15 mei 2018 aangetroffen staat van de kweekruimten en het aantal aangetroffen planten, dat sprake was van minimaal één eerdere oogst in beide kweekruimten en dat de totale opbrengst van de kwekerij € 169.128,04 bedraagt. Belanghebbende betwist de door de inspecteur berekende opbrengst. Volgens hem kan gezien de beperkte periode waarin de loods is gehuurd alleen sprake zijn geweest van een eerdere oogst in kweekruimte 2 en kan de opbrengst van de hennepkwekerij maximaal € 66.934,18 hebben bedragen. Bovendien moet de opbrengst niet (geheel) aan hem worden toegerekend.
4.10.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank stelt vast dat uit het strafdossier blijkt dat de op 15 mei 2018 in kweekruimte 1 aangetroffen planten 65 cm hoog waren (maximaal vier weken oud). Deze planten moeten dus ongeveer halverwege de maand april zijn geplant. Belanghebbende heeft aangevoerd dat uitgaande van de ingangsdatum van het huurcontract op 1 februari 2018, en rekening houdend met de duur van de voorbereidende werkzaamheden voorafgaand aan de totstandkoming van de kwekerij van ongeveer twee weken (zie 3.6 en 3.7) en een kweekcyclus van 10 weken, onvoldoende tijd is geweest voor een eerdere oogst. In dat geval hadden in kweekruimte 1 geen planten van 4 weken oud kunnen worden aangetroffen. De rechtbank acht echter aannemelijk dat de loods al eerder ter beschikking is gesteld en de inrichtingsactiviteiten al vóór 1 februari zijn aangevangen. De rechtbank acht daarom ook aannemelijk dat –anders dan belanghebbende stelt– al vóór 6 februari met de aanplant is gestart en wel een eerdere oogst heeft plaatsgevonden in kweekruimte 1.
4.11.
[verdachte 1] heeft namelijk verklaard dat de loods al vóór de ingangsdatum van het huurcontract aan de betrokken personen ter beschikking stond omdat hij [persoon 2] de sleutel, op verzoek, eind januari heeft overhandigd en dat hij de werklieden, nadat zij een wand hadden geplaatst, niet meer heeft gezien. [verdachte 3] heeft verklaard dat zij in januari 2018 voor het eerst mensen zag in de gehuurde ruimte die een wand aan het maken waren (zie 3.7). Verder heeft [verdachte 1] verklaard dat hij eind februari of begin maart aarde aantrof in de loods en pallets met aarde en zwarte bakjes zag. Over de rondleiding door verdachte [persoon 2] die daarop volgde verklaart hij dat hij een ruimte zag met daarin weer twee toegangsdeuren, dat hij achter één van de toegangsdeuren een hal waarnam waar meerdere zwarte bakken met plantjes stonden, die hij herkende als hennepplanten, met lampen erboven. Ook verklaart hij dat de ruimte naast deze ruimte exact hetzelfde was ingericht (zie 3.6). De rechtbank leidt hieruit af dat op dat moment ook in kweekruimte 1 al hennepplanten stonden. Ook uit de verklaring van [verdachte 4] volgt dat hij in maart 2018 werkzaamheden heeft verricht in de hennepkwekerij en dat op dat moment in beide kweekruimtes hennepplanten stonden (zie 3.9).
4.12.
De planten die [verdachte 1] en [verdachte 4] hebben waargenomen kunnen, gelet op het tijdsverloop tussen eind februari/begin maart en 15 mei, niet dezelfde zijn als de aangetroffen hennepplanten van maximaal 4 weken oud. Daarom acht de rechtbank aannemelijk dat ook in kweekruimte 1 sprake moet zijn geweest van een eerdere oogst. De omstandigheid dat hennepresten zijn aangetroffen in kweekruimte 1 op een houten bevestigingslat waaraan de (assimilatie)lampen hingen ondersteunen deze conclusie. Ook de omstandigheid dat de politie bij de ontdekking van de hennepkwekerij op 15 mei 2018 in die ruimte met stof vervuilde voorwerpen, zoals het rotorblad van de ventilator en het doek van het koolstoffilters heeft aangetroffen acht de rechtbank in dit verband van belang, omdat deze verschijnselen pas optreden in een kweekruimte nadat daarin geruime tijd hennepplanten zijn gekweekt. Bovendien zou het standpunt van belanghebbende dat de aangetroffen planten een eerste teelt in kweekruimte 1 zou betreffen, betekenen dat deze kweekruimte ongeveer twee maanden, namelijk van half februari 2018 tot half april 2018 niet in gebruik is geweest, hetgeen de rechtbank niet logisch voorkomt.
Gelet op voorgaande overwegingen heeft de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat sprake was van minimaal één oogst in beide kweekruimten. Dit brengt mee dat moet worden uitgegaan van een opbrengst van de kwekerij van € 169.128,04.
Tussenconclusie
4.13.
In samenhang met hetgeen de rechtbank in 4.7 heeft geoordeeld is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende in het jaar 2018 in verband met de handel en teelt van hennep ROW heeft genoten en deze inkomsten niet heeft aangegeven in zijn aangifte.
Omkering en verzwaring van de bewijslast
4.14.
Nu belanghebbende in zijn aangifte geen ROW heeft verantwoord en gelet op de omvang van de opbrengst van de hennepkwekerij acht de rechtbank ook aannemelijk dat zodanig hoge inkomsten niet zijn aangegeven dat de volgens de aangifte verschuldigde IB/PVV zowel in absolute als in relatieve zin aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde IB/PVV. De rechtbank acht ook aannemelijk dat belanghebbende zich er bij het doen van de aangifte van bewust moet zijn geweest dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Het op geen enkele wijze vermelden van enige inkomsten uit de hennepteelt in de aangifte is zozeer gericht op het verzwijgen van die inkomsten voor de inspecteur dat het niet anders kan dan dat belanghebbende zich er ten tijde van het doen van die aangifte van bewust was dat hij een te lage aangifte deed en hij het gevolg dat bij vaststellen van de aanslagen conform de aangifte te weinig belasting zou worden geheven bewust heeft aanvaard. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vereiste aangifte voor het jaar 2018 niet is gedaan, zodat sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast. Gelet daarop behoeft de stelling van de inspecteur dat het niet in de aangifte vermelden van een gebruikelijk loon leidt tot omkering van de bewijslast geen behandeling meer.
Zvw
4.15.
Het voorgaande geldt eveneens voor de Zvw. Bij het oordeel dat het bedrag van de Zvw dat op basis van de aangifte niet zou zijn geheven op zichzelf beschouwd aanzienlijk is, neemt de rechtbank in aanmerking dat het bij Zvw-bedragen in het algemeen om lagere bedragen gaat dan bij de IB/PVV als gevolg van het lagere tarief. [5]
Redelijke schatting en verzwaarde bewijslast
4.16.
Omdat sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast, moet de rechtbank beoordelen (i) of sprake is van een redelijke – niet willekeurige – schatting door de inspecteur, en, zo ja, (ii) of belanghebbende heeft doen blijken dat en in hoeverre de aanslag IB/PVV 2018 onjuist is. [6]
4.17.
De inspecteur is bij het opleggen van de aanslag uitgegaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning inkomen van € 169.128, gebaseerd op de bruto opbrengst van de hennepkwekerij. Later heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat het inkomen in elk geval niet te hoog is geschat gelet op het gebruikelijk loon dat niet in de aangifte is opgenomen.
4.18.
Vast staat dat belanghebbende in elk geval een bedrag van € 45.000 aan gebruikelijk loon heeft genoten en dit bedrag ten onrechte niet in de aangifte is vermeld. De rechtbank acht het niet onredelijk of willekeurig om het restantbedrag van € 124.128 [7] als inkomsten uit de hennepkwekerij in aanmerking te nemen. Weliswaar volgt uit het strafdossier dat er aanwijzingen zijn dat belanghebbende niet alleen opereerde, maar onduidelijk is gebleven hoe groot het aandeel van belanghebbende in het geheel was. Het is dan gelet op de feiten en omstandigheden van het geval niet onredelijk om voorzichtigheidshalve uit te gaan van een aanzienlijke rol van belanghebbende. De rechtbank acht de schatting van de inspecteur van het belastbaar inkomen uit werk en woning van € 169.128 niet onredelijk en niet willekeurig.
4.19.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over hetgeen belanghebbende daartegen heeft aangevoerd heeft hij naar het oordeel van de rechtbank niet overtuigend aangetoond dat de schatting van de inspecteur onjuist is.
4.20.
Dit betekent dat de beroepen van belanghebbende tegen de aanslagen ongegrond zijn. De aanslagen IB/PVV en Zvw 2018 blijven daarom in stand.
Belastingrentebeschikking
4.21.
Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Aangezien de aanslagen in stand blijven, ziet de rechtbank geen aanleiding om de belastingrentebeschikkingen te verminderen.
Boete
5. Aan belanghebbende is bij de aanslag IB/PVV 2018 een vergrijpboete opgelegd op grond van artikel 67d van de AWR. Volgens de inspecteur heeft belanghebbende (voorwaardelijk) opzettelijk een onjuiste aangifte IB/PVV 2018 gedaan. De inspecteur heeft de boete gematigd tot 40%, omdat de aanslag is vastgesteld met toepassing van omkering van de bewijslast.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat de aanwezigheid van een beboetbaar feit alleen kan worden aangenomen als de daarvoor vereiste feiten en omstandigheden buiten redelijke twijfel zijn komen vast te staan. Dit dient begrepen te worden als ‘doen blijken’, dat wil zeggen: ‘overtuigend aantonen’. [8] De rechtbank zal daarom beoordelen of de inspecteur overtuigend heeft aangetoond dat het aan de (voorwaardelijk) opzet van belanghebbende is te wijten dat de aanslagIB/PVVV 2018 tot een te laag bedrag zijn vastgesteld.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur overtuigend aangetoond dat belanghebbende betrokken is geweest bij de hennepkwekerij en dat hij in 2018 aanzienlijke bedragen aan inkomsten uit hennepteelt heeft genoten maar niet heeft aangegeven in zijn aangifte. De door belanghebbende geschetste alternatieve scenario’s zijn geen aanleiding om redelijkerwijs daaraan te twijfelen. De rechtbank acht verder overtuigend aangetoond, gelet op de opbrengst van de hennepkwekerij en het feit van algemene bekendheid dat belasting dient te worden betaald over inkomsten uit hennepteelt, dat belanghebbende bewust deze inkomsten uit het zicht van de fiscus heeft willen houden, waardoor hij de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat te weinig belasting zou worden geheven. De vergrijpboete van 40% over het totaal van de verschuldigde belasting acht de rechtbank echter in dit geval te hoog. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het niet opnemen van het gebruikelijk loon in de aangifte niet ten grondslag is gelegd aan de boete. Gelet op alle omstandigheden van het geval acht de rechtbank een boete van € 25.000 passend en geboden.
5.3.
Verder vormt de duur van de procedure voor de rechtbank aanleiding tot matiging van de boete, omdat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in eerste feitelijke instantie. Als aanvangsmoment van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 van het EVRM geldt 9 augustus 2022 omdat het voornemen tot het opleggen van een boete op die datum aan belanghebbende is meegedeeld (zie 3.12). De rechtbank doet uitspraak op 31 juli 2025. Sinds de aanvang van de redelijke termijn zijn dus bijna 36 maanden verstreken. De redelijke termijn is dan overschreden met bijna 12 maanden. De boete wordt daarom gematigd met 10%. [9] Dit leidt tot een boete van € 22.500.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepen gericht tegen de uitspraken op bezwaar over de aanslagen zijn ongegrond. Dit betekent dat de aanslagen IB/PVV en ZVW voor het jaar 2018 en de bijbehorende belastingrentebeschikkingen in stand blijven. Het beroep tegen de uitspraak op bezwaar over de boetebeschikking is gegrond. De boete wordt verminderd naar € 22.500.
6.1.
Omdat het beroep tegen de boete gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. De rechtbank stelt de vergoeding van de proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.108 (in bezwaar 1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting met een waarde per punt van € 647 [10] en in beroep 1 punt voor het indienen van de beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907, met een wegingsfactor 1). Andere kosten die voor vergoeding in aanmerking komen zijn niet gesteld.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen met betrekking tot de aanslagen IB/PVV 2018 en ZVW 2018, alsmede de daarbij behorende belastingrentebeschikkingen ongegrond;
- verklaart het beroep met betrekking tot de boete opgelegd bij de aanslag IB/PVV 2018 gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar die ziet op de boete opgelegd bij de aanslag IB/PVV 2018;
- vermindert de boete opgelegd bij de aanslag IB/PVV 2018 tot € 22.500;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 3.108 aan proceskosten aan belanghebbende;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, voorzitter, mr. drs. M.M. de Werd en mr. A. Laghmouchi, leden, in aanwezigheid van mr. M.M. van de Langerijt-Suurmeijer, griffier, op 31 juli 2025. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [11]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 30 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1083.
2.Artikel 27e, lid 1, van deAlgemene wet inzake rijksbelastingenn AWRR).
3.[verdachte 1], [verdachte 3]. [verdachte 2] en [verdachte 4].
4.Onder andere [persoon 1], de Duitsers en [persoon 2].
5.Vgl. Hof ’s-Hertogenbosch 31 augustus 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:3650.
6.Vgl. Hoge Raad 27 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV0401 en Hoge Raad 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184.
7.€ 169.128 - € 45.000.
8.Vgl. Hoge Raad 8 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:526.
9.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 21 juni 2018, ECLI:NLGHSHEE:2018:2713.
10.Hoge Raad 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060.
11.Artikel 27h, derde lid, en artikel 28, zevende lid, van deAWRR.