ECLI:NL:RBZWB:2025:5749

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 augustus 2025
Publicatiedatum
25 augustus 2025
Zaaknummer
25/3536 en 25/3537
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening en beroep over een ontheffing voor een knalapparaat

Op 25 augustus 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster beroep heeft ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Altena. Het college had op 11 juli 2024 een ontheffing verleend aan [V.O.F.] voor het gebruik van een knalapparaat, dat wordt ingezet voor het verjagen van vogels om schade aan gewassen te voorkomen. Verzoekster, die aan [adres 1] woont, heeft meerdere verzoeken om handhaving ingediend, omdat het knalapparaat zonder ontheffing in werking was. De voorzieningenrechter heeft op 13 augustus 2024 het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld, waarbij verzoekster aanwezig was en het college vertegenwoordigd werd door mr. M.A.R. van Vuuren, mr. A.A. Kammer en ing. [naam 1]. De voorzieningenrechter heeft op 27 februari 2025 het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het primaire besluit geschorst. Het college heeft vervolgens het bezwaar van verzoekster gegrond verklaard en een nieuw besluit genomen, waarin opnieuw een ontheffing werd verleend met aangepaste voorwaarden. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en opnieuw om een voorlopige voorziening verzocht. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat verzoekster een spoedeisend belang heeft en dat het college in redelijkheid de ontheffing heeft kunnen verlenen, ondanks de bezwaren van verzoekster over geluidsoverlast en de handhaafbaarheid van de voorschriften. De voorzieningenrechter heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: 25/3536 en 25/3537

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 augustus 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Altena, het college.

Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[V.O.F.], uit [plaats]
(hierna: [V.O.F.] ).

Procesverloop

Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van het college van 11 juli 2024 (bestreden besluit). Het college heeft een ontheffing verleend aan [V.O.F.] van het verbod uit artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Altena (APV). Verzoekster heeft de voorzieningenrechter daarnaast verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 13 augustus 2024 op zitting behandeld. Verzoekster was daarbij aanwezig. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.A.R. van Vuuren, mr. A.A. Kammer en ing. [naam 1] . Namens [V.O.F.] waren [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] (ecoloog Brabant Eco) aanwezig.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Feiten

Verzoekster woont aan [adres 1] . De [V.O.F.] woont en exploiteert een landbouwbedrijf aan [adres 2] .
Verzoekster heeft het college op 10 januari 2023 verzocht om handhavend op te treden tegen een knalapparaat – voor het verjagen van vogels ter voorkoming van schade aan de gewassen – dat zonder ontheffing op grond van de APV in werking was bij het landbouwbedrijf van [V.O.F.] . Daarna volgden meerdere verzoeken om handhaving.
Op 3 juni 2024 heeft het college aan [V.O.F.] medegedeeld voornemens te zijn om een last onder dwangsom op te leggen. Uit een akoestisch onderzoek van de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant (OMWB) van 26 april 2024 is volgens het college gebleken dat het knalapparaat op een afstand van 250 meter een maximaal geluidsniveau produceert tussen de 70 en 76 dB(A) nabij de woning van verzoekster.
[V.O.F.] heeft op 12 juni 2024 een ontheffing aangevraagd voor het gebruiken van het knalapparaat.
Het college heeft op 11 november 2024 ontheffing verleend van het verbod uit de APV, voor het in werking hebben van het knalapparaat bij het landbouwbedrijf (primair besluit).
Verzoekster heeft op 22 november 2024 bezwaar gemaakt tegen de ontheffing en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening.
In een uitspraak van 27 februari 2025 [1] heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen. De voorzieningenrechter heeft het primaire besluit geschorst, voor zover daarin ontheffing is verleend om het knalapparaat te gebruiken op het [perceel 1] , tot zes weken na de beslissing op bezwaar.
Brabant Eco heeft op 23 juni 2025 het ecologisch onderzoek ‘Flora en Fauna Check, onderzoek naar beschermde natuurwaarden’ opgesteld (hierna: ecologisch onderzoek).
Het college heeft het bezwaar in het bestreden besluit gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en een nieuw besluit genomen. Het college heeft opnieuw een ontheffing verleend voor het in werking hebben van het knalapparaat bij het landbouwbedrijf, met aangepaste voorwaarden.
Verzoekster heeft daar beroep tegen ingesteld op 21 juli 2025. Op diezelfde dag heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening.

2. Wettelijk kader

In artikel 4:6, eerste lid, van de APV staat dat het verboden is buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Activiteitenbesluit milieubeheer op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen op grond van het tweede lid.

3. Spoedeisend belang

3.1
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Dat betekent dat sprake moet zijn van een situatie waarin – in dit geval – de uitspraak in beroep niet afgewacht kan worden, omdat het onmogelijk zal zijn om eventuele gevolgen van (de uitvoering van) het besluit te herstellen (onomkeerbaarheid).
3.2
Het college heeft het spoedeisend belang van verzoekster betwist, omdat [V.O.F.] het knalapparaat op dit moment niet gebruikt en pas vanaf oktober weer zal gaan gebruiken.
3.3
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij haar verzoek om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft het beroep op 21 juli 2025 ontvangen. Gelet daarop is niet te verwachten dat het beroep voor oktober 2025 op zitting zou kunnen worden behandelend.
4. Bestreden besluit
4.1
Bij het bestreden besluit heeft het college ontheffing verleend van het verbod uit artikel 4:6 van de APV, voor het in werking hebben van één knalapparaat op de percelen:
  • [perceel 2] ;
  • [perceel 3] ;
  • [perceel 1] .
4.2
Aan de ontheffing zijn de volgende voorwaarden verbonden:
Het knalapparaat wordt uitsluitend gebruikt ter voorkoming van (vraat)schade aan gewassen;
Het knalapparaat wordt alleen gebruikt als ook daadwerkelijk aanwezige vraatzuchtige vogels dreigen de teelt te beschadigen;
Deze ontheffing geldt voor het in werking hebben van één knalapparaat;
Het apparaat wordt enkel gebruikt tussen 07:00 uur en 19:00 uur. Indien de zon eerder dan 19:00 uur onder gaat, mag het knalapparaat tot zonsondergang gebruikt worden;
Het knalapparaat wordt opgesteld op een afstand van minimaal 300 meter vanaf de aanwezige gevoelige objecten, zoals woningen van derden;
Het knalapparaat wordt opgesteld op een afstand van minimaal 50 meter vanaf de openbare weg;
Het knalapparaat mag uitsluitend worden geplaatst op de volgende percelen:
  • [perceel 2] ;
  • [perceel 3] ;
  • [perceel 1] ;
8. De uitmonding van het knalapparaat mag niet richting de woningen van derden noch de openbare weg zijn gericht;
9. Het knalapparaat mag niet meer geluid produceren dan 76 dB(A) per knal op de gevel van de meest nabij gelegen woning volgens de meterstand “Impuls”;
10. Het knalapparaat mag maximaal 6 keer per uur één knal per keer produceren;
11. Het gebruik van het knalapparaat wordt per perceel beperkt tot maximaal 6 weken per teelt per kalenderjaar;
12. Indien sprake is van meer dan één teelt per kalenderjaar, mag het knalapparaat maar één keer voor een tweede periode van maximaal 6 weken, als bedoeld in voorschrift 11, worden ingezet. Deze periode mag direct aansluiten op de periode van de daarop voorgaande teelt. Bij een derde teelt in dat kalenderjaar op het perceel mag geen knalapparaat meer ingezet worden, als dat reeds bij de tweede teelt al is benut;
13. Bij iedere herpositionering maakt de eigenaar een foto van het knalapparaat met een watermerk, tijd, datum en plaats. Op de foto moet duidelijk zijn waar en wanneer het knalapparaat is geplaatst. Op de datum van verplaatsen c.q. verwijdering wordt nogmaals een foto van de situatie gemaakt waarop zichtbaar is tot wanneer, waar en tot hoe laat het knalapparaat in gebruik is geweest;
14. De gemaakte foto’s, als bedoeld onder 12, dienen als logboek te kunnen worden overlegd;
15. Bij gebruik van het knalapparaat wordt rekening gehouden met het beschermen en behouden van de flora en fauna;
16. Indien wordt geconstateerd dat niet aan deze voorschriften wordt voldaan, kan het bevoegd gezag de ontheffing intrekken of het gebruik van het knalapparaat per direct verbieden.
5. Gronden
Verzoekster heeft verzocht om schorsing van het bestreden besluit. Verzoekster heeft aangevoerd dat het college de ontheffing niet heeft mogen verlenen. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft verzoekster aangevoerd dat het bestreden besluit onvoldoende handhaafbaar is, dat een geluidsnorm van 76 dB(A) ter plaatse van de woning van verzoekster niet is toegestaan en dat gebreken kleven aan het ecologisch onderzoek.
6. Beoordeling voorlopige voorziening en hoofdzaak
6.1
De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Awb niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep. Partijen hebben ter zitting laten weten hier geen bezwaar tegen te hebben.
6.2
De voorzieningenrechter zal het beroep ongegrond verklaren en het verzoek om voorlopige voorziening afwijzen. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6.3
Geluidsoverlast
6.3.1
In de APV is geen toetsingskader opgenomen voor het verlenen van een ontheffing van het verbod uit artikel 4:6. De bevoegdheid tot het verlenen van een ontheffing is geformuleerd als een discretionaire bevoegdheid: “het college kan van het verbod ontheffing verlenen”. Dat betekent dat het college een belangenafweging dient te maken om te beslissen of het van die bevoegdheid gebruikmaakt en op welke wijze het van de bevoegdheid gebruikmaakt. [2] Uit het in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb neergelegde evenredigheidsbeginsel volgt dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
6.3.2
Als voorschrift 9 is aan de ontheffing verbonden dat het knalapparaat niet meer geluid mag produceren dan 76 dB(A) per knal op de gevel van de meest nabijgelegen woning volgens de meterstand “Impuls”. De woning van verzoekster is de meest nabijgelegen woning.
6.3.3
Uit het bestreden besluit blijkt dat een belangenafweging heeft plaatsgevonden en dat in die belangenafweging is meegenomen: het belang van verzoekster bij het gevrijwaard blijven van geluidsoverlast, het belang van de omgeving (meer specifiek de natuur) om gevrijwaard te blijven van geluidsoverlast en het economisch belang van [V.O.F.] bij het voorkomen van schade aan de gewassen. Het college is van mening dat sprake is van een evenwichtige belangenafweging, omdat verschillende voorschriften zijn verbonden aan de ontheffing en uit het ecologisch onderzoek blijkt dat geen sprake zal zijn van een significante verstoring van natuurwaarden in de omgeving. Gelet daarop acht het college een geluidniveau van maximaal 76 dB(A) per knal op de gevel van de meest nabijgelegen woning aanvaardbaar en binnen de grenzen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Geluidsoverlast verzoekster
6.3.4
Verzoekster heeft aangevoerd dat zij en haar paarden geluidsoverlast (met name schrikreacties) zullen ervaren van het knalapparaat. Uit de Omgevingswet, het akoestisch onderzoek van de OMWB en de circulaire ‘Schietlawaai 1979’ blijkt dat een maximale geluidsnorm van 75 dB(A) op de gevel van de woning van verzoekster is toegestaan. Het college heeft volgens verzoekster niet met objectieve en verifieerbare bewijsstukken onderbouwd dat een maximale geluidsnorm van 76 dB(A) kan worden toegestaan.
6.3.5
Het college heeft een akoestisch onderzoek overgelegd van de OMWB van 26 april 2024. In dat akoestisch onderzoek is aangesloten bij de Herziening Circulaire Schietlawaai. Volgens de OMWB blijkt uit die circulaire dat het maximaal toegestaan geluidniveau van een enkelvoudige knal in relatie tot het achtergrondgeluidsniveau tussen 07:00 uur en 19:00 uur maximaal 70 dB(A) mag bedragen ter plaatse van nabijgelegen woningen. De OMWB heeft een maximaal geluidsniveau gemeten van 70 tot 76 dB(A).
6.3.6
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd dat een maximaal toegestaan geluidniveau van 76 dB(A) per knal niet zal leiden tot onaanvaardbare geluidsoverlast voor verzoekster. De van toepassing zijnde regelgeving bevat geen concrete grenswaarden voor geluidsoverlast. Het college heeft dan ook in aanmerking kunnen nemen dat de Herziening Circulaire Schietlawaai een advies is, waar gemotiveerd van kan worden afgeweken. Of het gebruik van het knalapparaat in strijd is met de Omgevingswet, zoals verzoekster stelt, valt gelet op het toetsingskader van artikel 4:6 van de APV buiten de omvang van dit geding.
Het college heeft toegelicht dat een geluidniveau van 76 dB(A) zich slechts onder omstandigheden en op enkele locaties voor zal doen. Daarnaast acht de voorzieningenrechter aannemelijk dat met het voorschrift dat het knalapparaat op een afstand van minimaal 300 meter van woningen moet worden geplaatst, wordt gewaarborgd dat het geluidniveau op de gevel van verzoekster geen 76 dB(A) zal bedragen. De OMWB heeft een maximaal geluidniveau gemeten van 70 tot 76 dB(A) in de situatie dat sprake was van een afstand van 250 meter tussen de woning van verzoekster en het knalapparaat. Het college heeft op zitting voldoende toegelicht dat aangenomen kan worden dat sprake zal zijn van een lager geluidniveau bij een minimale afstand van 300 meter. Daarnaast zijn verschillende andere en zwaardere voorschriften aan de ontheffing verbonden, die erop zijn gericht om geluidsoverlast voor verzoekster zoveel mogelijk te beperken. Dit zijn voorschriften over het maximaal aantal knallen per uur, over de richting van het knalapparaat en over de gebruiksperiode van het knalapparaat.
Geluidsoverlast omgeving (natuurbelang)
6.3.7
Uit artikel 4:6 van de APV blijkt dat het gaat om een regeling die is opgesteld om omwonenden en de omgeving te beschermen tegen geluidsoverlast. Gelet daarop moet het college redelijkerwijs ook het belang bij bescherming van de omgeving tegen geluidsoverlast betrekken in de belangenafweging. Uit de kaart bij de omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant blijkt dat de omgeving rondom het [perceel 1] is aangewezen als Natuur Netwerk Brabant (NNB).
6.3.8
Verzoekster heeft aangevoerd dat gebreken kleven aan het ecologisch onderzoek. Brabant Eco heeft in een reactie van 1 augustus 2025 gereageerd op de kritiekpunten die verzoekster had op het ecologisch onderzoek. Ter zitting heeft de voorzieningenrechter verzoekster gevraagd welke kritiekpunten resteren. Verzoekster heeft daarop aangegeven dat uit het ecologisch onderzoek blijkt dat in het belang van bepaalde vogels wordt aanbevolen om voor maart te starten met het gebruik van het knalapparaat. Het college heeft die aanbeveling echter niet als voorschrift aan de ontheffing verbonden. Daarnaast is in het ecologisch onderzoek een te beperkt plangebied opgenomen en staat volgens verzoekster ten onrechte in het onderzoek dat geen oppervlaktewater aanwezig is in het plangebied. Er loopt een kreek en er liggen sloten in het plangebied.
6.3.9
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd dat een maximaal toegestaan geluidniveau van 76 dB(A) per knal niet zal leiden tot onaanvaardbare geluidsoverlast voor de natuurwaarden in de omgeving. Uit het ecologisch onderzoek, de reactie van Brabant Eco van 1 augustus 2025 en de toelichting van de ecoloog op zitting blijkt dat de aanwezige diersoorten in de omgeving niet zullen worden geconfronteerd met onevenredige geluidsoverlast. Tussen partijen is niet in geschil dat Brabant Eco deskundig is op het gebied van ecologie. Op zitting heeft de ecoloog toegelicht dat de aanbeveling over het starten met het knalapparaat vóór maart kan komen te vervallen, omdat met de aanwezige jachtactiviteiten al wordt voorkomen dat beschermde vogels nesten in de omgeving zullen maken. Daarnaast blijkt uit het ecologisch onderzoek (bijvoorbeeld pagina 9) dat de ecoloog niet alleen heeft gekeken naar de percelen waarop het knalapparaat kan worden geplaatst, maar ook naar de natuurwaarden in de omgeving. Op zitting heeft de ecoloog toegelicht dat is gekeken naar de omgeving voor zover daarin mogelijk effecten zouden kunnen optreden als gevolg van het gebruik van het knalapparaat. Als onderdeel van het onderzoek is ook gekeken naar de door verzoekster genoemde kreek en sloten.
6.3.10
Concluderend is de voorzieningenrechter van oordeel dat het college bij afweging van alle belangen het belang van [V.O.F.] redelijkerwijs zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van verzoekster en het belang van de natuur en dus in redelijkheid de ontheffing heeft kunnen verlenen.
6.4
Handhaafbaarheid van het besluit
6.4.1
Verzoekster heeft aangevoerd dat de voorschriften bij het bestreden besluit niet gehandhaafd kunnen worden. In voorschrift 14 staat een verschrijving, omdat wordt verwezen naar voorschrift 12 en verwezen moest worden naar voorschrift 13. De voorgestelde controlewijze uit voorschrift 13 is daarnaast fraudegevoelig. Een foto kan meerdere keren worden gemaakt en worden vervangen in een logboek.
6.4.2
Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [3] kan worden afgeleid dat een voorwaarde aan een ontheffing – in het kader van de rechtszekerheid – handhaafbaar moet zijn.
6.4.3
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college voldoende aannemelijk gemaakt dat de voorschriften uit het bestreden besluit handhaafbaar zijn. In voorschrift 13 staat dat [V.O.F.] bij iedere herpositionering van het knalapparaat een foto moet maken van het knalapparaat met een watermerk, tijd, datum en plaats. Op die foto moet duidelijk zijn waar en wanneer het knalapparaat is geplaatst. Op de datum van verplaatsen c.q. verwijdering wordt nogmaals een foto van de situatie gemaakt waarop zichtbaar is tot wanneer, waar en tot hoe laat het knalapparaat in gebruik is geweest. De gemaakte foto’s dienen volgens voorschrift 14 als logboek te kunnen worden overgelegd. Dat in voorschrift 14 wordt verwezen naar voorschrift 12 in plaats van voorschrift 13 is een kennelijke verschrijving die niet leidt tot strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. [4] Er valt immers in redelijkheid niet te twijfelen aan de bedoeling van het voorschrift. Doordat voorschriften 13 en 14 aan de ontheffing zijn verbonden, is het voor het college (de toezichthouder) mogelijk om te controleren waar en voor welke en de hoeveelste teelt het knalapparaat op een perceel aanwezig is, welke [V.O.F.] het apparaat op gericht staat en hoe lang dat knalapparaat daar op dat moment al staat. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bestaat, anders dan verzoekster suggereert, geen enkele aanleiding om aan te nemen dat [V.O.F.] zal frauderen met het logboek.
7. Conclusie
7.1
De voorzieningenrechter ziet in wat verzoekster heeft aangevoerd geen reden om het bestreden besluit onrechtmatig te achten. Hij zal daarom het beroep ongegrond verklaren en het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
7.2
Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

De beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 25 augustus 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kan, voor zover daarbij is beslist op het beroep, binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.ABRvS 27 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1047.
2.Artikel 3:4, eerste lid, van de Awb.
3.ABRvS 11 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3777, r.o. 5.1; ABRvS 12 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2678, r.o. 3.3; ABRvS 17 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2334, r.o. 9.1 en 11 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1355, ABRvS r.o. 5.
4.ABRvS 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3572, r.o. 4.1.