ECLI:NL:RBZWB:2025:6014

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 augustus 2025
Publicatiedatum
9 september 2025
Zaaknummer
25/3900
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van woning en loodsen wegens aangetroffen harddrugs en overtreding van de Opiumwet

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van de burgemeester van de gemeente Zundert om de woning en loodsen van verzoeker te sluiten voor de duur van zes maanden. Dit besluit volgde op een politieonderzoek waarbij in de woning en loodsen van verzoeker aanzienlijke hoeveelheden harddrugs, waaronder MDMA en metamfetamine, zijn aangetroffen. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzoekt om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op zitting behandeld, waarbij verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De burgemeester werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.

De voorzieningenrechter overweegt dat de burgemeester bevoegd was om de sluiting op grond van artikel 13b van de Opiumwet te besluiten, aangezien er in de woning en loodsen drugs zijn aangetroffen die bestemd zijn voor de handel. Verzoeker betwist de bevoegdheid van de burgemeester en stelt dat de sluiting niet evenredig is, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester voldoende heeft gemotiveerd waarom de sluiting noodzakelijk is voor de bescherming van de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, waardoor de sluiting van de woning en loodsen voor zes maanden kan doorgaan. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/3900 OPIUMW VV

uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 augustus 2025 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [plaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. J. Zevenboom),
en

de burgemeester van de gemeente Zundert

(gemachtigden: mr. B. Roozendaal en mr. M.M.A.J. Braspenning-Hereijgers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van de burgemeester van 5 augustus 2025 (bestreden besluit) om de woning en loodsen van verzoeker aan [adres] te [plaats] te sluiten voor de duur van zes maanden. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 26 augustus 2025 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. N.M. van Boekel, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Het college werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Relevante feiten en omstandigheden
2. Verzoeker woont samen met zijn minderjarige dochter ([naam]) in een woning aan [adres] te [plaats]. Uit een bestuurlijke rapportage van de Politie Eenheid Zeeland-West-Brabant van 15 juli 2025 blijkt dat de politie verzoekers woning en loodsen op woensdag 9 juli 2025 heeft doorzocht naar aanleiding van een onderzoek naar witwassen.
In verzoekers woning zijn 14 MDMA pillen, een revolver, twee messen, een boksbeugel,
een geldtelmachine en een weegschaal aangetroffen. In verzoekers loodsen zijn daarnaast
493 gram metamfetamine, drugsafval en benodigdheden (apparatuur en chemicaliën) voor de productie van harddrugs aangetroffen. De politie heeft alle goederen in beslag genomen.
Naar aanleiding van deze bevindingen heeft de burgemeester in een brief van 25 juli 2025 aan verzoeker het voornemen kenbaar gemaakt om de woning en loodsen te sluiten voor de duur van zes maanden. Verzoeker heeft tegen dit voornemen een zienswijze ingediend. Met het bestreden besluit heeft de burgemeester verzoeker gelast om op grond van artikel 13b van de Opiumwet de woning en loodsen te sluiten en afgesloten te houden met ingang van 21 augustus 2025 tot en met 20 februari 2026.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. In een brief van 12 augustus 2025 heeft de burgemeester de voorzieningenrechter bevestigd dat hij de effectuering van het bestreden besluit heeft opgeschort in afwachting van de uitspraak van de voorzieningenrechter.
Verzoekers standpunt
3. Verzoeker stelt dat de burgemeester ten onrechte heeft besloten tot sluiting van zijn woning. Hij voert – kort samengevat – aan dat de burgemeester niet bevoegd is om zijn woning te sluiten, omdat bij de woning en loodsen sprake is van verschillende lokalen met een verschillende functie. Verzoeker stelt in het kader van het evenredigheidsbeginsel verder dat geen noodzaak bestaat tot sluiting van de woning, omdat geen concrete feiten en omstandigheden zouden bestaan die wijzen op drugshandel. Hij voert ten slotte aan dat de sluiting niet evenwichtig is, omdat de gevolgen van de sluiting van de woning zeer groot zijn en er minder vergaande middelen beschikbaar zijn.
De relevante wet- en regelgeving
4. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Heeft verzoeker een spoedeisend belang?
5. Uit artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening kan treffen, indien onverwijlde spoed dat gelet op de betrokken belangen vereist. Dat betekent dat sprake moet zijn van een situatie waarin de beslissing op bezwaar niet afgewacht kan worden, omdat het onmogelijk zal zijn om eventuele gevolgen van (de uitvoering van) het besluit te herstellen.
5.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat hij zijn woning zal moeten verlaten voor de duur van zes maanden. De burgemeester heeft het spoedeisend belang ook niet betwist.
Was de burgemeester bevoegd tot sluiting van de woning?
6. De burgemeester kan artikel 13b van de Opiumwet toepassen als er in of vanuit een woning in drugs wordt gehandeld (verkopen, afleveren, verstrekken) of als drugs met het oog op die handel in de woning aanwezig zijn. Als uitgangspunt kan worden aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrugs (het door het Openbaar Ministerie gehanteerde criterium voor eigen gebruik) de aangetroffen hoeveelheid drugs in beginsel (mede) bestemd wordt geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Uit artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet volgt dat de burgemeester bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang als in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
6.1.
Als het om een geringe overschrijding van de grens van 0,5 gram harddrugs gaat en de rechthebbende feiten en omstandigheden noemt die erop duiden dat het om een hoeveelheid voor eigen gebruik gaat, is er in beginsel geen overtreding en dus geen bevoegdheid om handhavend op te treden. Deze situatie doet zich voor als de rechthebbende een helder, consistent en overtuigend betoog heeft waarom hier sprake is van eigen gebruik en er geen andere voorwerpen in de woning zijn aangetroffen die wijzen op drugshandel en niet is gebleken van andere relevante feiten en omstandigheden die daarop wijzen. Als de burgemeester in een dergelijke situatie toch toepassing geeft aan artikel 13b van de Opiumwet, moet hij nader motiveren waarom hij van oordeel is dat de aangetroffen hoeveelheid drugs bestemd is voor verkoop, aflevering of verstrekking. De feiten en omstandigheden die hij daarvoor van belang acht, moet hij ook aannemelijk maken. De voorzieningenrechter wijst bij het voorgaande op de vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling, zie bijvoorbeeld de recente uitspraak van 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2922).
6.2.
Verzoeker wordt voorshands niet gevolgd in zijn stelling dat geen samenhang bestaat tussen verzoekers woning en loodsen, en dat de burgemeester de aangetroffen goederen in de loods daarom niet ten grondslag mocht leggen aan het sluiten van de woning. Verzoeker wist of kon als eigenaar en bewoner van het betrokken adres weten wat er in zijn woning en loodsen aanwezig was. Er bestaat voorshands geen aanleiding om aan te nemen dat hij de loodsen niet zelf gebruikte, temeer nu deze blijkens de dossierstukken onder meer worden gebruikt voor de opslag van de fietsen van verzoeker en die van verzoekers dochter, haar step, een aanhangwagen en tuingereedschap. Verzoeker had het drugsafval bovendien makkelijk kunnen opmerken nu dit vrijwel naast de ingang van de loods stond opgeslagen.
6.3.
De voorzieningenrechter ziet voorshands ook geen reden om verzoeker te volgen in zijn stelling dat de aangetroffen harddrugs waren bestemd voor eigen gebruik, reeds nu het daarbij gaat om een hoeveelheid die de gehanteerde grens voor eigen gebruik ruimschoots overschrijdt. Verzoeker heeft voorshands bovendien – als al zou worden uitgegaan van een geringe overschrijding – onvoldoende helder, consistent en overtuigend verklaard om aannemelijk te kunnen achten dat sprake is van eigen gebruik. Verzoeker heeft pas ter zitting verklaard dat hij beschikte over 14 pillen MDMA met het oog op het bezoeken van festivals, maar deze verklaring is op geen enkele manier onderbouwd. De voorzieningen-rechter neemt daarbij in aanmerking dat in de woning en loodsen ook andere voorwerpen zijn gevonden die wijzen op drugshandel. Verzoekers stelling dat hij beschikt over een geldtelmachine ten behoeve van zijn handel in encrypted telefoons acht de voorzieningen-rechter niet helder of overtuigend. De ter zitting gegeven uitleg over de herkomst van de boksbeugel en de precisie van de weegschaal maakt evenmin dat de aanwezigheid van deze attributen niet kunnen worden aangemerkt als aanwijzingen voor drugshandel.
6.4.
Het voorgaande leidt de voorzieningenrechter tot het voorlopige oordeel dat de burgemeester op grond van artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet bevoegd was om over te gaan tot de bestreden sluiting van verzoekers woning en loodsen. De voorzieningenrechter merkt hierbij ten overvloede op dat voorshands niet valt in te zien waarom de burgemeester de sluiting niet (ook) zou mogen baseren op artikel 13b, eerste lid, onder b, van de Opiumwet, omdat in zowel de woning als de loodsen voorwerpen en/of stoffen zijn aangetroffen die bestemd zijn voor onder meer het bereiden van drugs.
Toetsing aan het evenredigheidsbeginsel
7. De burgemeester is niet verplicht de bevoegdheid van artikel 13b van de Opiumwet te gebruiken. De burgemeester moet een belangenafweging maken bij zijn beslissing of, en zo ja op welke wijze, hij van zijn bevoegdheid gebruikmaakt. Op grond van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb mogen de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. In dit geval omvat de toets aan deze bepaling dat de noodzakelijkheid en de evenwichtigheid van de sluiting worden beoordeeld. De voorzieningenrechter wijst bij het voorgaande op de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:285).
Is de sluiting noodzakelijk?
8. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van de woning en loodsen nodig is ter bescherming van het woon- en leefklimaat in de omgeving van de woning en het herstel van de openbare orde. Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit een pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en wordt de loop naar het pand beëindigd. Daarmee wordt beoogd het pand aan drugscriminaliteit te onttrekken. Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit het pand zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen-) weegschaal. Als er geen of weinig aanwijzingen zijn dat in of vanuit het pand drugs werden verhandeld, dan zal de burgemeester - als hij zich op het standpunt stelt dat van dergelijke handel wél sprake was - nader moeten onderbouwen waarom dat het geval was. Slaagt de burgemeester hierin niet of onvoldoende, dan zal er doorgaans een mindere mate van of geen overlast zijn in de omgeving van het pand en wordt de openbare orde in mindere mate of niet verstoord. Sluiting kan noodzakelijk zijn door andere omstandigheden. Dit kan zich voordoen bij recidive, handel in harddrugs of ligging in een kwetsbare wijk.
8.1.
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd waarom de sluiting van zowel de woning als de loodsen noodzakelijk is. De burgemeester heeft daarbij in aanmerking genomen dat in paragraaf 3.3 van de Beleidsregels handhaving op artikel 13b Opiumwet in de gemeente Zundert 2022 (hierna: de Beleidsregel) is opgenomen dat bij de eerste constatering een sluiting van drie maanden wordt opgelegd, maar dat hij op grond van paragraaf 5 (afwijkingsbevoegdheid) hiervan kan afwijken bij zeer ernstige overtredingen. Dan mag de burgemeester een woning voor een langere periode sluiten. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter mocht de burgemeester op grond van de door hem genoemde feiten en omstandigheden uitgaan van een zeer ernstige overtreding.
8.2.
De burgemeester mocht veel gewicht toekennen aan de omstandigheid dat in verzoekers woning en loodsen harddrugs is aangetroffen die de handelshoeveelheid van 0,5 gram harddrugs ruimschoots overschrijdt, tezamen met veel andere druggerelateerde voorwerpen. De burgemeester stelt voorshands terecht dat de grote aantallen bakjes met metamfetamine, een 1000 liter IBC, 50 liter rvs-pannen, een vervuild vat met de geur van PMK, een geldtelmachine en weegschaal, en de professionaliteit van de aangetroffen benodigdheden aannemelijk maakt dat op grote schaal en met een bedrijfsmatig karakter harddrugs is geproduceerd. De invloed van een drugslaboratorium op de leefomgeving voor omwonenden en de mogelijkheid op verstoring van de openbare orde en gevaar voor de volksgezondheid is groot. Er zijn resten van brandbare stoffen aangetroffen, wat ontploffings- en brandgevaar met zich meebrengt. Daarnaast kan de aanwezigheid van een drugslaboratorium een aanzuigende werking hebben op criminele activiteiten, met overlast tot gevolg. De burgemeester stelt ook terecht dat de aanwezigheid van een vuurwapen, steekwapens en een boksbeugel de kans op een gevaarlijke conflictsituatie vergroot, met gevolgen voor omwonenden. De enkele omstandigheid dat het gevonden vuurwapen inmiddels is vrijgesteld op grond van artikel 18 van de Regeling Wapens en Munitie acht de voorzieningenrechter voorshands niet van belang, nu dit het risico op een gevaarlijke conflictsituatie niet wegneemt. Verzoekers woning ligt weliswaar in het buitengebied, maar zijn buren kunnen de dupe worden van een conflictsituatie. Ook de kans op recidive vanwege verzoekers eerdere druggerelateerde antecedenten mocht de burgemeester meenemen in zijn keuze om hier te spreken van een ernstig geval. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester gelet op de ernst en omvang van de overtreding sluiting van zowel de woning als de loodsen noodzakelijk mogen achten, en heeft hij niet met een minder ingrijpende maatregel hoeven volstaan.
Is de sluiting evenwichtig?
9. De burgemeester moet ook nagaan of de sluiting evenwichtig is. Daarbij kunnen verschillende omstandigheden van belang zijn, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig. Het ontbreken van verwijtbaarheid aan verzoekers zijde – afzonderlijk of samen met andere omstandigheden – zou kunnen leiden tot het oordeel dat de burgemeester niet van zijn bevoegdheid tot sluiting van de woning gebruik mag maken. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 juli 2023, ECLI:NL:RVS: 2023:2774) volgt dat een bewoner geen verwijt van de overtreding kan worden gemaakt, als hij niet op de hoogte was en evenmin op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn woning. Wel wordt van de hoofdbewoner verlangd dat hij toezicht uitoefent op wat in de woning gebeurt (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2462).
9.1.
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter stelt de burgemeester terecht dat de sluiting van verzoekers woning evenwichtig is, en dat van het ontbreken van verwijtbaarheid aan verzoekers zijde geen sprake is. De burgemeester heeft voorshands voldoende gemotiveerd dat hij als eigenaar en bewoner op de hoogte moet zijn geweest van de aanwezigheid van de verboden middelen en druggerelateerde goederen. Deze bevonden zich immers in de woning en loodsen, en er zijn geen aanwijzingen dat iemand anders de betrokken gebouwen huurde of gebruikte. De voorzieningenrechter kent geen betekenis toe aan de enkele ter zitting gestelde omstandigheid dat een sleutel van de loods bij iemand anders in gebruik is geweest. Uit de beschikbare gegevens blijkt verder niet dat verzoeker een bijzondere binding met de woning heeft en hij als eigenaar na de sluiting niet kan terugkeren in de woning. Dat maakt de impact van de sluiting minder zwaar.
9.2.
De burgemeester heeft naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet te weinig gewicht toegekend aan de omstandigheid dat de sluiting impact heeft op verzoekers dochter. Hij stelt terecht dat de woonsituatie van [naam] door verzoekers eigen handelen onder spanning is komen te staan. In het bestreden besluit wijst de burgemeester er verder terecht op dat de moeder ook gezag heeft over [naam] en dat er een omgangsregeling is over de zorg, waardoor [naam] niet volledig afhankelijk is van verzoekers zorg en begeleiding. De burgemeester stelt verder terecht dat de zorg en begeleiding van [naam] niet afhankelijk is van verzoekers woning. De oudertraining, opvoedondersteuning, psycho-educatie en begeleiding van een kinderpsychiater zal niet in verzoekers woning plaatsvinden, waardoor een sluiting van de woning deze zorg niet zal beperken. Bovendien kan de zorg en begeleiding door de moeder worden voortgezet. Het is bovendien mogelijk om bij de moeder de benodigde structuur en regelmaat aan te bieden aan [naam]. De voorzieningenrechter volgt verzoeker voorshands niet in zijn standpunt dat de moeder de volledige zorg niet kan overnemen vanwege ernstige depressieve klachten. Deze stelling is slechts onderbouwd met een niet-gedateerde en niet-ondertekende verklaring van de moeder van [naam] zelf. Het betreft geen objectieve medische informatie, bijvoorbeeld van een behandelaar, en de authenticiteit van de verklaring kan niet worden vastgesteld. Daarom kent de voorzieningenrechter aan deze verklaring voorshands geen bewijskracht toe. Uit het in bezwaar verstrekte verslag van psychodiagnostisch onderzoek van [GZ-psycholoog] van 11 augustus 2025 volgt overigens dat [psychiatrische hulp] ook ondersteuning kan bieden als zorgen ontstaan over het psychologisch welzijn van [naam] in het licht van de ontstane onrust in de thuissituatie.
9.3.
De voorzieningenrechter overweegt verder dat het primair de verantwoordelijkheid van verzoeker (en de moeder van [naam]) is om vervangende woonruimte te vinden voor de duur van de woningsluiting. Van belang is daarbij dat verzoeker een verwijt gemaakt kan worden van de situatie die is ontstaan. Voorshands is gesteld noch gebleken dat een risico bestaat dat geen vervangende woonruimte voor verzoeker kan worden gevonden. De voorzieningenrechter acht hierbij van belang dat de burgemeester een langere begunstigingstermijn van twee weken heeft gegeven en het aanbod heeft gedaan om collega's van [organisatie] te laten meedenken met verzoeker. Verzoeker heeft ter zitting echter verklaard dat hij niet is ingegaan op dit aanbod. Dat verzoeker naar eigen zeggen nog geen concreet zicht heeft op vervangende woonruimte, komt daarmee voor zijn rekening en risico.

Conclusie en gevolgen

10. De voorzieningenrechter concludeert dat de burgemeester bevoegd was om te besluiten tot sluiting van de woning en loodsen, en dat hij zijn bevoegdheid ook heeft kunnen gebruiken. Hieruit volgt dat het bestreden besluit naar verwachting in bezwaar in stand zal blijven, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
10.1.
De voorzieningenrechter zal het verzoek daarom afwijzen. Dit betekent dat de burgemeester uitvoering mag geven aan het bestreden besluit, waarin verzoeker wordt gelast om de woning en loodsen aan [adres] te [plaats] te sluiten en afgesloten te houden voor een periode van zes maanden.
10.2.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 28 augustus 2025 en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 4:84 van de Awb
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Opiumwet
Artikel 2 van de Opiumwet
Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
a. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
b. te telen te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
c. aanwezig te hebben;
d. te vervaardigen.
Artikel 13b van de Opiumwet
1. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
a. een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
b. een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien woningen, lokalen of erven als bedoeld in het eerste lid, gebruikt worden ter uitoefening van de artsenijbereidkunst, de geneeskunst, de tandheelkunst of de diergeneeskunde door onderscheidenlijk apothekers, artsen, tandartsen of dierenartsen.
Beleidsregel handhaving op artikel 13b Opiumwet in de gemeente Zundert 2022
3.3.
Drugshandel in of vanuit woningen
De burgemeester verstaat in het kader van de bestuurlijke handhaving van de Opiumwet onder een woning: een pand dat (of ruimte die) in de aangetroffen staat op een normale wijze voor bewoning kan worden gebruikt en dat/die daarvoor ook mag worden gebruikt (woongenot). Of een woning wordt gebruikt als woonruimte en er dan ook sprake is van het hebben van woongenot, blijkt uit de feitelijke constatering ter plaatse, zoals dat veelal wordt verwoord in het rapport van bevindingen van de politie. Wat betreft het sluiten van woningen moet rekening worden gehouden met artikel 8 van het EVRM.
Tekst artikel 8 EVRM:
1.
Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2.
Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale vrijheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Uit artikel 8 EVRM volgt dat de toepassing van de bestuursdwang op basis van artikel 13b Opiumwet niet er toe mag leiden dat het recht op respect voor het privéleven, het familie- en gezinsleven en de woning onevenredig wordt aangetast. De in het algemeen belang nagestreefde doeleinden, voor zover die onder het bereik van het tweede lid van artikel 8 van het EVRM vallen, moeten worden afgewogen tegen de belangen als bedoeld in het eerste lid. Deze taak is op de eerste plaats aan de burgemeester. Gelet op deze afweging is voor de drugshandel in of vanuit woningen een afzonderlijke handhavingmatrix vastgesteld waarin recht wordt gedaan aan hetgeen is bepaald aan artikel 8 van het EVRM. Zoals in de inleiding bij 3.1 is aangegeven wordt in onderstaande matrix onderscheid gemaakt naar hard- en softdrugs.
Harddrugs
Bij overtreding artikel 2 Opiumwet jo artikel 13b Opiumwet lid 1 (handel in harddrugs) in of vanuit een woning of daarbij behorende erven wordt als volgt gehandeld:
1e constatering
Sluiting voor een periode van 3 maanden
2e constatering
Sluiting voor een periode van 6 maanden
3e constatering
Sluiting voor onbepaalde tijd
Van deze overtreding is in ieder geval (het betreft dus geen limitatieve opsomming) sprake in de volgende gevallen:
-Verkoop van harddrugs door eigenaar/huurder/bewoner;
-Aanwezigheid van harddrugs in de woning in een handelshoeveelheid (> 0,5 gram harddrugs / voor GHB > 5 ml) .
(…)
5. Afwijkingsbevoegdheid
In beginsel wordt er overeenkomstig de bovenstaande beleidsregel besloten waarbij de getrapte sanctionering in de matrixen is weergegeven. Er kunnen zich echter situaties voordoen die dermate ernstig zijn dat van de matrix afgeweken moet kunnen worden.
Ook indien niet dezelfde overtreding voor de tweede of derde keer is begaan, maar een overtreding uit een andere (matrix) categorie kan er aanleiding zijn van de matrix af te wijken. Van het in de matrix vervatte arrangement kan door de burgemeester dan ook gemotiveerd worden afgeweken. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat bij zeer ernstige overtredingen een stap wordt overgeslagen of voor een langere periode wordt gesloten.