2.1.In deze procedure wordt uitgegaan van de navolgende feiten:
a. [B.V. 6] is een houdstervennootschap van [persoon 1] . [B.V. 2] (hierna: [B.V. 2] ) is een houdstervennootschap van [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ). [B.V. 3] (hierna [B.V. 3] ) is een houdstervennootschap van [persoon 3] (hierna: [persoon 3] ). [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] hebben [B.V. 5] (hierna: [B.V. 5] ) en [B.V. 1] opgericht en hielden via hun houdstervennootschappen ieder één derde van de aandelen in [B.V. 5] en [B.V. 1] . [B.V. 5] en [B.V. 1] maakten samen met andere vennootschappen deel uit van een groep die zich onder de naam [B.V. 1] bezighield met de exploitatie en de handel in vastgoed.
Rail Side B.V. (hierna: Rail Side ) is een dochtervennootschap van [B.V. 1] . Rail Side heeft in 2010 onder leiding van [persoon 1] een groot aantal percelen grond van NS Vastgoed verworven, die samen ook wel de "Groenportefeuille’ werden genoemd. Deze percelen vertegenwoordigden bij de aankoop een negatieve waarde, vanwege (mogelijke) toekomstige onderhouds- en saneringsverplichtingen. NS Vastgoed heeft bij de overdracht van de percelen een aanzienlijk bedrag aan Rail Side betaald als compensatie voor deze verplichtingen.
Voor de uitvoering van het onderhoud van de percelen heeft Rail Side in 2010 een overeenkomst gesloten met [V.O.F.] Vennoten van dit loonbedrijf waren [persoon 4] (hierna: [persoon 4] ) en zijn echtgenote [persoon 5] (hierna: [persoon 5] ). Later is de vennootschap onder firma omgezet in een besloten vennootschap, [B.V. 7] (hierna: [B.V. 7] ), die de overeenkomst met Rail Side heeft overgenomen. [B.V. 7] is opgericht door [B.V. 8] (hierna: [B.V. 8] ), een houdstermaatschappij van [persoon 4] en [persoon 5] die ook [B.V. 9] (hierna: [B.V. 9] ) heeft opgericht. [B.V. 8] houdt alle aandelen in [B.V. 7] en [B.V. 9] .
De meeste percelen uit de Groenportéfeuille zijn door Rail Side met aanzienlijke winst doorverkocht aan ProRail.
Bij een koopovereenkomst van 14 december 2010 (hierna: de koopovereenkomst) heeft [B.V. 6] haar aandelen in [B.V. 5] verkocht en geleverd aan [B.V. 2] en [B.V. 3] voor een koopsom van € 4.400.000,00. Op diezelfde datum heeft [B.V. 6] ook haar aandelenbelang in [B.V. 1] overgedragen aan [B.V. 2] en [B.V. 3] .
Tussen [B.V. 1] , [persoon 1] en een dochtervennootschap van [B.V. 6] , [B.V. 10] (hierna: [B.V. 10] ) is op 16 april 2013 een managementovereenkomst (hierna ook: de managementovereenkomst W/L) gesloten, waarbij [persoon 1] door [B.V. 10] aan [B.V. 1] ter beschikking is gesteld als procuratiehouder met titel directeur, om voor rekening en risico van [B.V. 1] bepaalde (rechts)handelingen te verrichten.
Op 9 december 2013 en op 18 april 2014 heeft [B.V. 10] een managementovereenkomst gesloten met [B.V. 9] .
[B.V. 1] en [B.V. 9] hebben samen met andere partijen deelgenomen aan een besloten tender (hierna ook aangeduid met: de GreeNS portefeuille) van NS Vastgoed B.V. (hierna: NS Vastgoed ) voor de verkoop van gronden nabij het spoor. [B.V. 1] beheerde deze percelen al voor NS Vastgoed waarvoor zij bij laatstgenoemde factureerde. De aanbesteding met betrekking tot de GreeNS portefeuille is in september 2014 gewonnen door [B.V. 9] .
Op 22 oktober 2014 hebben [persoon 4] en [persoon 1] een intentieverklaring getekend met betrekking tot de verkoop door [persoon 1] aan [persoon 4] van
20 bedrijfsruimtes aan de [straat] te [plaats 2] voor een bedrag van
€ 3.600.000,00.
Op 10 december 2014 heeft NS de GreeNS-portefeuille verkocht aan [B.V. 9] voor een koopprijs van € 1,-, met een bijdrage van de NS van € 6.750.000,- exclusief btw (€ 8.167.500,- inclusief btw) voor (mogelijke) toekomstige onderhouds- en saneringsverplichtingen. Op 15 december 2014 heeft NS de GreeNS-portefeuille geleverd.
Op 20 december 2014 heeft [B.V. 9] de GreeNS-portefeuille geleverd aan [B.V. 11] (hierna: [B.V. 11] ). De aandelen in [B.V. 11] worden indirect gehouden door [persoon 4] , via [B.V. 12] (hierna: [B.V. 12] ), een houdstermaatschappij waarvan [persoon 4] enig aandeelhouder en bestuurder is. [B.V. 11] en [B.V. 12] zijn op 9 december 2014 opgericht. Blijkens de leveringsakte wordt van de bijdrage van de NS van
€ 8.167.500,- een bedrag van € 4.425.689,- daadwerkelijk uitgekeerd aan [B.V. 11] en is € 3.600.000,- verrekend met een vordering van [B.V. 9] uit hoofde van een geldlening van [B.V. 9] aan [B.V. 11] .
[persoon 1] heeft op 11 december 2014 van [B.V. 11] een betaling van
€ 3.600.000,- ontvangen uit hoofde van een leningsovereenkomst die [persoon 1] en [B.V. 11] diezelfde dag hebben gesloten. In een hypotheekakte van 15 december 2014 heeft [persoon 1] aan [B.V. 11] als zekerheid voor deze lening een recht van hypotheek verleend op de 20 bedrijfsruimtes aan de [straat] .
Vanaf medio januari tot aan mei 2015 zijn de 20 bedrijfsruimtes één voor één aan [B.V. 11] geleverd. De koopsommen voor de bedrijfsruimtes zijn verrekend met de lening aan [persoon 1] . Het totaalbedrag van de transacties beloopt het bedrag van de betaling van 11 december 2014 van € 3.600.000,-.
De meeste percelen uit de GreeNS-portefeuille met aanzienlijke winst doorverkocht aan ProRail.
Strafrechtelijk onderzoek en vervolging
o. Op 7 oktober 2015 heeft [persoon 3] namens [B.V. 1] aangifte gedaan tegen [persoon 1] . [persoon 3] verwijt [persoon 1] dat hij tegen betaling (de vennootschap van) [persoon 4] heeft geholpen bij het verwerven van de opdracht in de GreeNS-tender en dat voor [B.V. 1] heeft verzwegen, terwijl hij zich tegenover [B.V. 1] had verbonden om [B.V. 1] bij deze tender te begeleiden. Naar aanleiding van deze aangifte is in 2017 een strafrechtelijk onderzoek onder de naam ‘ [onderzoek] ’ gestart tegen [persoon 1] , wegens een verdenking van niet-ambtelijke omkoping als bedoeld in artikel 328ter Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en het plegen van witwassen, strafbaar gesteld bij artikel 420bis Sr. Dit onderzoek is later uitgebreid tot [persoon 4] en [persoon 5] , in het geval van [persoon 4] wegens een verdenking van niet-ambtelijke omkoping en witwassen, en in het geval van [persoon 4] en [persoon 5] wegens verdenkingen van meineed bij het afleggen van getuigenverklaringen in het hierna onder 4.4 genoemde voorlopige getuigenverhoor. Het onderzoek naar [persoon 1] is uitgebreid tot het opzettelijk uitlokken van de meineed van [persoon 4] en [persoon 5] .
p. Het strafrechtelijk onderzoek tegen [persoon 1] en [persoon 4] heeft geleid tot procedures waarbij [persoon 1] en [persoon 4] onder meer ten laste is gelegd dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan niet-ambtelijke omkoping bij het verwerven van de opdracht in de GreeNS-tender. Van deze tenlastelegging is [persoon 1] vrijgesproken bij vonnis van de rechtbank Overijssel van 31 juli 2023. Daartoe heeft de rechtbank Overijssel onder meer het volgende overwogen. Er is geen sprake geweest van lastgeving in de zin van artikel 328ter Sr. Het feit dat [persoon 1] in het kader van de GreeNS-tender het gezicht van [B.V. 1] was en in die hoedanigheid enkele keren contact heeft gehad met de NS is daartoe onvoldoende. De managementovereenkomst tussen [B.V. 1] en [B.V. 10] is met ingang van 31 december 2013 ontbonden. Met ingang van die datum is [persoon 1] ook uitgeschreven als procuratiehouder van [B.V. 1] . Daar is geen nieuwe schriftelijke dan wel mondelinge overeenkomst voor in de plaats gekomen die als lastgeving kan worden gezien. Ook blijkt niet uit het dossier dat [persoon 1] aan [B.V. 1] of [persoon 3] verantwoording schuldig was voor werkzaamheden van [persoon 1] ten behoeve van [B.V. 1] . Een dergelijke verplichting of verantwoordelijkheid volgt ook niet uit de overeenkomst tussen [B.V. 1] en [B.V. 10] van 27 mei 2014. In het vonnis van de rechtbank Overijssel wordt vermeld dat [persoon 4] bij vonnis van de rechtbank Overijssel van diezelfde datum eveneens van niet-ambtelijke omkoping is vrijgesproken. Het Openbaar Ministerie heeft hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel ingesteld.
Bij vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 2 oktober 2023 is [persoon] vrijgesproken voor meineed. Deze uitspraak is onherroepelijk geworden
q. Naar aanleiding van de beschuldigingen heeft NS de afdeling Forensic Services van PWC verzocht om een onafhankelijk onderzoek naar Groenportefeuille l en de Tender GreeNS. Op 13 maart 2017 heeft PWC haar rapport opgeleverd, waarin zij onder meer concludeert dat “er geen aanwijzingen zijn dat [persoon 1] bij de Tender namens [B.V. 7] heeft opgetreden” en dat “ NS tijdens het verkoopproces inzake GreeNS contact had met de heer [persoon 4] namens [B.V. 7] en zijn adviseur, de heer [persoon] .
r. Rail Side is mede namens [B.V. 1] een civiele procedure begonnen tegen [persoon 4] , [persoon 5] , [B.V. 8] , [B.V. 7] , [B.V. 9] , [B.V. 12] en [B.V. 11] (hierna samen: [groep 2] ), waarin Rail Side heeft gevorderd [groep 2] te veroordelen tot schadevergoeding in verband met het mislopen van de GreeNS-tender en schending van een geheimhoudingsverplichting en een non-concurrentiebeding overeengekomen in verband met onderhoud door [groep 2] van percelen uit de Groenportefeuille.
De rechtbank Midden-Nederland heeft de vorderingen van Rail Side afgewezen. In hoger beroep heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in een tussenarrest van 20 november 2018geoordeeld dat het op de weg van [groep 2] lag om de betaling aan [persoon 1] van het bedrag van € 3.600.000,- toe te lichten, gezien het feit dat de 20 bedrijfsruimten aan de [straat] die voor dit bedrag aan [B.V. 11] zijn geleverd voor een aanzienlijk lager bedrag door [persoon 1] waren aangekocht. Bij gebreke van een plausibele verklaring heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voorshands aannemelijk geacht dat [persoon 1] [B.V. 9] bij haar bieding in de GreeNS-tender heeft geadviseerd, dat [persoon 1] daarvoor geld heeft ontvangen in de vorm van de (te hoge) betaling voor de bedrijfsruimten aan de [straat] en dat [groep 2] op de hoogte was van de dubbelrol van [persoon 1] als adviseur van [B.V. 1] bij haar bieding in dezelfde GreeNS-tender. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft [groep 2] in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren.
Bij een volgend tussenarrest van 19 mei 2020heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden geoordeeld dat [groep 2] het bewijsvermoeden niet heeft kunnen ontzenuwen. Daarbij heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in aanmerking genomen een rapport van PwC van 13 maart 2017 van een onderzoek in opdracht van NS naar de gang van zaken bij de verkoop van de Groenportefeuille en de GreeNS-portefeuille (hierna: het PwC-rapport). De inhoud van dat rapport maakt het volgens het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden nog aannemelijker dat [persoon 1] [B.V. 9] bij het verwerven van de GreeNS-portefeuille heeft geholpen. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft als vaststaand aangenomen dat [B.V. 9] gebruik heeft gemaakt van de diensten van [persoon 1] bij haar deelname aan de tender en hem daarvoor heeft betaald, terwijl [groep 2] op de hoogte was van de dubbelrol van [persoon 1] als adviseur van [B.V. 1] bij haar bieding in dezelfde tenderprocedure. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft dit als onrechtmatig tegenover [B.V. 1] aangemerkt, voor zover daaruit voor [B.V. 1] schade is voortgevloeid, en Railside c.s. in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat [B.V. 1] een reële kans op succes in de GreeNS-tender is ontnomen als gevolg van het handelen van [groep 2]
In het eindarrest van 28 februari 2023heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden [groep 2] hoofdelijk veroordeeld tot vergoeding van de schade, nader op te maken bij staat, die [B.V. 1] heeft geleden als gevolg van het verlies van een kans op de aankoop van de GreeNS-portefeuille.
[groep 1] is ook een civiele procedure begonnen tegen [persoon 1] en [B.V. 6] . [groep 1] verwijt [groep 3] dat hij in deze tender [B.V. 9] heeft geholpen en [B.V. 1] onjuist heeft geadviseerd, terwijl hij zich had verbonden om [groep 1] te helpen. [groep 1] vordert (i) een verklaring voor recht dat [groep 3] aldus tekort is geschoten in de nakoming van verplichtingen en - voor zover het betreft [persoon 1] - onrechtmatig heeft gehandeld jegens [groep 1] , en (ii) een veroordeling van [groep 3] tot het betalen van schadevergoeding, te begroten in een schadestaatprocedure, dan wel een veroordeling tot winstafdracht.
De rechtbank heeft de gevorderde verklaring voor recht grotendeels toegewezen en [groep 3] veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding, te begroten in een schadestaatprocedure. Het hof heeft in hoger beroep bij arrest van 13 november 2018 het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vorderingen van [groep 1] afgewezen. Vervolgens heeft het hof in een herroepingsprocedure, aanhangig gemaakt door [groep 1] , de procedure bij arrest van 3 mei 2022 heropend voor zover het gaat om de vraag of [persoon 1] [B.V. 9] heeft geholpen in de verkoopprocedure. De reden voor heropening is dat [groep 3] onware stellingen heeft ingenomen en een overeenkomst met [B.V. 9] heeft achtergehouden.
Het hof komt in het arrest van 30 juli 2024 alsnog tot het oordeel dat [groep 3] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen jegens [groep 1] , althans onrechtmatig heeft gehandeld jegens [groep 1] , en veroordeelt [groep 3] tot het betalen van schadevergoeding, te begroten in een schadestaatprocedure.
[persoon] is werkzaam als boekhouder. Hij verricht zijn werkzaamheden ook via zijn persoonlijke holding [B.V. 13] (enig aandeelhouder en bestuurder). [persoon 6] is enig aandeelhouder van [B.V. 14]
Vanaf 27 juni 2006 zijn [persoon] en [persoon 6] via hun holdingmaatschappijen eigenaar geworden van [B.V. 15] (ieder 50%). Per 1 januari 2012 hebben [persoon] ( [B.V. 13] ) en [persoon 6] ( [B.V. 14] ) hun belang in [B.V. 15] weer verkocht en geleverd aan de heer [persoon 7] , een voormalig medewerker van [B.V. 15] .
a. [B.V. 4] is op 23 januari 2006 opgericht. [B.V. 14] is hiervan de enig aandeelhouder. Op 1 januari 2007 is [persoon] op basis van een overeenkomst van opdracht werkzaam geworden voor [B.V. 4] . 18 januari 2012 mede eigenaar, 50% aandelen. 23 april 2021 aandelen terug verkocht aan [B.V. 14] . [persoon] heeft in 2014 vanuit [B.V. 4] op grond van een managementovereenkomst gesloten met de persoonlijke holding van [persoon] , [B.V. 13] , werkzaamheden verricht voor [groep 2]
Bij exploot van 7 december 2022 heeft [groep 1] [persoon] en [B.V. 4] aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade.