ECLI:NL:RBZWB:2025:6735

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 oktober 2025
Publicatiedatum
8 oktober 2025
Zaaknummer
24/1529 en 24/3343
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak na bestuurlijke lus in een Woo-zaak met schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

Op 8 oktober 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen eisers en de ministers van Infrastructuur en Waterstaat en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De zaak betreft een verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo) om documenten over grondtransacties in de Noordwaard. Eisers waren het niet eens met de gedeeltelijke afwijzing van hun aanvraag. De rechtbank heeft eerder op 27 mei 2025 een tussenuitspraak gedaan, waarna de ministers nieuwe besluiten hebben genomen waarin meer documenten openbaar zijn gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ministers de gebreken in de eerdere besluiten hebben hersteld door meer gegevens openbaar te maken. Echter, de rechtbank heeft ook geoordeeld dat de redelijke termijn voor de procedure is overschreden, wat heeft geleid tot een schadevergoeding van € 1.000,- per minister. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd, en de rechtsgevolgen in stand gelaten voor zover deze zijn gewijzigd in de herstelbesluiten. Daarnaast zijn de proceskosten en het griffierecht aan eisers toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 24/1529 en 24/3343

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2], uit [plaats], eisers

(gemachtigden: mr. R. Yahya en mr. C.J. Dekker),
en

De minister van Infrastructuur en Waterstaat (24/1529) (minister IW)

en
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties(24/3343) (minister BZK)
Als derde-partijen nemen aan de zaken deel: [naam 1] uit [plaats] (24/1529 en 24/3343) en [naam 2] uit [plaats] (24/3343) (belanghebbenden).

Procesverloop

1. Deze uitspraak gaat over de gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag van eisers. Zij hebben een verzoek ingediend op grond van de Wet open overheid (Woo) waarin zij hebben verzocht om documenten over grondtransacties in de Noordwaard. Eisers zijn het niet eens met de gedeeltelijke afwijzing van hun aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen op 18 april 2025 op zitting behandeld.
1.2.
Op 27 mei 2025 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gedaan. De ministers hebben naar aanleiding hiervan nieuwe besluiten genomen waarin meer gegevens openbaar zijn gemaakt en aanvullend is gemotiveerd waarom gegevens niet openbaar zijn gemaakt. Eisers hebben aangegeven geen behoefte te hebben hierop te reageren.

Overwegingen

2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. [1] De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. [2]
2.1.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat onvoldoende is gemotiveerd waarom ambtelijke concepten, de bedrijfsnaam van een adviseur en hele documenten inclusief hun naam niet openbaar gemaakt kunnen worden. De ministers zijn in de gelegenheid gesteld om dit beter te motiveren.
2.2.
De ministers hebben in de aanvullende besluiten van 8 juli 2025 (minister IW) en 18 juli 2025 (minister BZK) de geconstateerde gebreken hersteld. Veel meer gegevens zijn openbaar gemaakt. Vrijwel alle geheel geweigerde documenten zijn alsnog, met weglakking van persoonsgegevens en financiële gegevens, openbaar gemaakt. Daarmee hebben zij, zo begrijpt de rechtbank, de bestreden besluiten gewijzigd.
2.3.
De beroepen hebben op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege mede betrekking op de wijzigingsbesluiten, nu partijen daarbij voldoende belang hebben.
2.4.
De rechtbank constateert dat de ministers op alle punten waar de rechtbank om een aanvullende motivering heeft verzocht, gekozen hebben om meer openbaar te maken. Eisers hebben niet aangegeven dat na de wijzigingsbesluiten van 8 en 18 juli 2025 nog teveel gegevens zijn achtergehouden. De minister BZK heeft nog steeds één document integraal niet openbaar gemaakt. Dat betreft een memo waarin de berekening van de waarde van de percelen is opgenomen (document 007 in binder 2). De rechtbank is van oordeel dat de minister BZK dit document op grond van het financiële belang van de staat niet openbaar hoefde te maken.
Ook in de overige documenten ziet de rechtbank geen gegevens die zonder goede reden zijn weggelakt. De rechtbank is daarmee van oordeel dat de ministers met de wijzigingsbesluiten de gebreken in de bestreden besluiten hebben hersteld.
Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
3. Eisers hebben verzocht om schadevergoeding wegens de lange duur van de procedure als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3.1.
Anders dan de minister IW meent, staat het feit dat de minister op tijd heeft beslist na een uitspraak wegens niet tijdig beslissen niet in de weg aan het toekennen van schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het beroep wegens niet tijdig beslissen heeft tot doel een bestuursorgaan te bewegen om alsnog op korte termijn na indiening van het beroepschrift te beslissen. Dat staat los van het recht op een schadevergoeding wegens een te lange duur van de procedure als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
3.2.
Het is vaste rechtspraak dat als uitgangspunt geldt dat de bezwaar- en beroepsfase tezamen niet langer mogen duren dan twee jaar. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren. Dit is behoudens factoren die onder omstandigheden aanleiding kunnen geven overschrijding van deze behandelingsduren gerechtvaardigd te achten. Van dergelijke omstandigheden is in dit geval niet gebleken.
3.3.
De termijn vangt aan op het moment dat de ministers het bezwaarschrift hebben ontvangen, respectievelijk op 18 januari 2023 (minister BZK) en 8 maart 2023 (minister IW) en eindigt op de dag van deze uitspraak. In dit geval is de redelijke termijn overschreden met respectievelijk ruim acht (minister BZK) en exact zeven maanden (minister IW). Er bestaat recht op schadevergoeding van € 500,- per overschrijding van een half jaar of een deel daarvan. Dit betekent dat eisers recht hebben op een schadevergoeding van € 1.000,- (minister BZK) en € 1.000,- (minister IW).
3.4.
De rechtbank moet beoordelen in hoeverre de overschrijding van de redelijke termijn is toe te rekenen aan de ministers respectievelijk aan de rechtbank. De schadevergoeding moet vervolgens naar evenredigheid ten laste van de ministers respectievelijk de Staat worden uitgesproken.
3.5.
De overschrijding van de redelijke termijn is voor een deel opgetreden in de bezwaarfase, maar ook gedeeltelijk in de beroepsfase. De beroepsfase mag anderhalf jaar duren, maar heeft respectievelijk anderhalf jaar en vijf dagen (minister BZK, beroep ontvangen op 3 april 2024) en anderhalf jaar en 24 dagen (minister IW, beroep ontvangen op 14 maart 2024) geduurd. Tijdens de beroepsfase hebben de ministers, na een tussenuitspraak, de gelegenheid gekregen om hun besluiten nader te motiveren. Beide ministers hebben naar aanleiding hiervan wijzigingsbesluiten genomen, waarop partijen nog een reactie konden geven. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en binnen zes weken uitspraak gedaan. In beginsel wordt de overschrijding van de termijn vanwege deze bestuurlijke lus aan de ministers toegerekend. De rechtbank heeft op 27 mei 2025 tussenuitspraak gedaan en de termijn voor het indienen van een reactie op de wijzigingsbesluiten eindigde op 12 augustus 2025 (totaal tweeëneenhalve maand). Dat betekent dat ook de overschrijding van de redelijke termijn in de rechterlijke fase (van respectievelijk vijf dagen en 24 dagen) vanwege de bestuurlijke lus voor rekening van de ministers komt. De ministers moeten dan ook de schadevergoeding betalen.

Conclusie en gevolgen

4. De beroepen zijn gegrond omdat de ministers in eerste instantie niet voldoende hebben gemotiveerd waarom zij documenten niet of niet geheel openbaar hebben gemaakt. De ministers hebben dit hersteld door alsnog meer (delen van) documenten openbaar te maken. Omdat daarmee de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken zijn hersteld, eisers en derde belanghebbenden zich hebben kunnen uitlaten over deze herstelbesluiten en die besluiten de rechterlijke toets kunnen doorstaan, zal de rechtbank de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten, voor zover niet gewijzigd in de herstelbesluiten, in stand laten. Dat betekent dat de ministers na deze uitspraak geen nieuwe gegevens meer openbaar hoeven te maken.
4.1.
Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn hebben eisers recht op een schadevergoeding. De minister IW moet wegens het overschrijden van de termijn met zeven maanden € 1.000,- vergoeden en de minister BZK moet wegens het overschrijden van de termijn met ruim acht maanden € 1.000,- vergoeden.
4.2.
Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. De ministers moeten die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert per beroepszaak twee punten op (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 907,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.814,- per beroepszaak. Voor het indienen van het verzoek tot schadevergoeding krijgen eisers aanvullend een proceskostenvergoeding van € 226,75 (één punt met een waarde van € 907,- en wegingsfactor 0,25) per beroepszaak. In totaal wordt daarom € 2.040,75 per beroepszaak toegekend.
4.3.
Omdat de minister BZK in zijn beslissing op bezwaar van 21 februari 2024 ondanks daartoe strekkend verzoek geen proceskostenvergoeding heeft toegekend, zal de rechtbank hem daar alsnog toe veroordelen. Gebleken is immers dat het besluit herroepen had moeten worden wegens een aan de minister toe te rekenen onrechtmatigheid. De bijstand door een gemachtigde levert twee punten op (één punt voor het indienen van het bewaarschrift en één punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 647,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.294,-.
4.4.
De rechtbank bepaalt dat de ministers aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden, omdat de beroepen tegen de bestreden besluiten gegrond zijn.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten van 19 december 2023 (minister IW) en 2 februari 2024 (minister BZK);
- laat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand voor zover ze niet zijn gewijzigd in de herstelbesluiten van 8 juli 2025 (minister IW) en 18 juli 2025 (minister BZK);
- draagt beide ministers op het betaalde griffierecht van € 187,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt de minister IW in de zaak BRE 24/1529 tot betaling van een schadevergoeding aan eisers van € 1.000,-;
- veroordeelt de minister BZK in de zaak BRE 24/3343 tot betaling van een schadevergoeding aan eisers van € 1.000,-;
- veroordeelt de minister IW in de zaak BRE 24/1529 in de proceskosten in beroep van eisers tot een bedrag van € 2.040,75;
- veroordeelt de minister BZK in de zaak BRE 24/3343 in de proceskosten in beroep van eisers tot een bedrag van € 2.040,75;
- veroordeelt de minister BZK tot vergoeding van de proceskosten van eisers in bezwaar tot een bedrag van € 1.294,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. R.J. Wesel, griffier, op 8 oktober 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 27 mei 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:3257
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).