ECLI:NL:RBZWB:2025:6806

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 oktober 2025
Publicatiedatum
9 oktober 2025
Zaaknummer
BRE 24/6951 T
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake de verhoging van de arbeidsongeschiktheidsuitkering van eiser op basis van de Wet WIA en de beoordeling van hulpbehoevendheid

Op 8 oktober 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een tussenuitspraak gedaan in de zaak van eiser tegen het UWV. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een verhoging van zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), welke door het UWV was afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het UWV onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld in de beoordeling van de aanvraag. Eiser, die sinds 2009 een uitkering ontvangt, heeft een visuele beperking die zijn dagelijkse levensverrichtingen beïnvloedt. De rechtbank oordeelt dat een fysiek spreekuur met de verzekeringsarts noodzakelijk is om de hulpbehoevendheid van eiser goed te kunnen beoordelen. De rechtbank verzoekt het UWV om dit gebrek te herstellen door eiser fysiek te onderzoeken en daarbij ook de psychische klachten van eiser in de beoordeling mee te nemen. De rechtbank heeft het UWV een termijn van acht weken gegeven om dit te doen, en houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/6951 T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser,

gemachtigde: mr. E.J. Overwater,
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, UWV,
gemachtigde: mr. H.M. van Gent.

Procesverloop

Eiser heeft bij het UWV een aanvraag ingediend voor een verhoging van zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het UWV heeft deze aanvraag in het primaire besluit afgewezen. In het bestreden besluit heeft het UWV de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 27 augustus 2025 op zitting behandeld. Eiser is niet in persoon verschenen, maar heeft zich door zijn gemachtigde laten vertegenwoordigen. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam] als waarnemend gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Eiser ontvangt sinds 1 augustus 2009 onafgebroken een uitkering op grond van de Wet WIA, specifiek de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA). Op 2 januari 2023 heeft het UWV een aanvraag van eiser ontvangen voor een verhoging van zijn uitkering wegens hulpbehoevendheid. Met het primaire besluit van 25 augustus 2023 heeft het UWV de aanvraag van eiser afgewezen. Het primaire besluit is gebaseerd op een rapportage van een verzekeringsarts. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Bestreden besluit
2. Met het bestreden besluit van 22 augustus 2024 is het bezwaarschrift van eiser ongegrond verklaard. Het UWV heeft daaraan ten grondslag gelegd dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor verhoging van zijn uitkering. Niet gebleken is dat eiser hulp van derden moet inschakelen voor dagelijks terugkerende hulp bij essentiële lichamelijke verzorging en dagelijkse noodzakelijke handreikingen door derden. Er is geen sprake van min of meer continue oppassing. Er is wel sprake van geregelde handreikingen door derden, maar niet voor dagelijks terugkerende essentiële noodzakelijke levensverrichtingen.
Beroepsgronden
3. Eiser voert tegen het bestreden besluit aan dat hij een visuele beperking heeft in de vorm van maculadegeneratie. Deze aandoening tast zijn zicht ernstig aan en hij is hierdoor slechtziend en niet in staat om zelfstandig voor zichzelf te zorgen. Zijn visuele beperking belemmert hem in het uitvoeren van de noodzakelijke dagelijkse handelingen en heeft geleid tot ernstige verwaarlozing van z’n persoonlijke hygiëne en de woonomgeving.
Hij kan niet zelfstandig basisvoorzieningen treffen, zoals het bereiden van voedsel, het schoonhouden van de woning en het onderhouden van persoonlijke hygiëne. De fysieke handelingen zijn wellicht uitvoerbaar, maar door het verlies van het zicht ontbreekt de mogelijkheid om de juiste en veilige keuzes te maken in de uitvoering van deze handelingen. Door de visusstoornis moet eiser alles op de tast doen. Hierdoor kan hij geen schimmel op het voedsel waarnemen en kan hij bij het aankleden niet zien of zijn kleding vies is, terwijl dat regelmatig het geval is. Hij morst namelijk bij eten, drinken en toiletbezoek. Bij het toiletbezoek leidt dit tot vieze onderkleding en een vervuild toilet. Eiser concludeert dat hij voor meerdere essentiële dagelijkse levensverrichtingen aangewezen is op de hulp van anderen. De verzekeringsarts b&b heeft dit niet onderkend.
Het onderzoek van het UWV was onzorgvuldig, omdat eiser zowel primair als in bezwaar geen spreekuurcontact met de verzekeringsarts heeft gehad. Ook is de verzekeringsarts b&b in de beoordeling niet ingegaan op de visusstoornis. Het bestreden besluit is bovendien niet deugdelijk gemotiveerd, omdat de uitwerking van het schema in de rapportage van de verzekeringsarts b&b niet nader onderbouwd is.
Er is inmiddels met een besluit van 12 december 2023 een Wlz-indicatie aan eiser toegekend, namelijk op basis van zorgprofiel 3GGZ Wonen met intensieve begeleiding en gedragsregulering. Uit het indicatiebesluit blijkt dat eiser in een blijvende toestand van hulpbehoevendheid verkeert die geregeld, oppassing en verzorging nodig maakt. Het is evenwel, mede door zijn geestelijke beperkingen, vooralsnog niet gelukt om hulp te vinden bij een instelling voor slechtziendheid en blindheid.
Verweer
4. Het UWV stelt dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering alleen wordt verhoogd, als eiser in een blijvende of voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid verkeert die geregeld oppassing en verzorging nodig maakt. Bij de beoordeling van de aanvraag past het UWV de Beleidsregel verhoging uitkering bij hulpbehoevendheid (Beleidsregel) toe. Uit de anamnese en het dagverhaal in de rapportage van de verzekeringsarts volgt dat eiser zelf eet en drinkt, zichzelf aan- en uitkleedt, zichzelf wast, zelf opstaat en naar bed gaat en dat hij ook zelfstandig naar de toilet gaat. Volgens het UWV heeft hij dan ook geen hulp nodig bij sommige essentiële dagelijks voorkomende levensverrichtingen. Het UWV gaat verder niet in op de aangevoerde Wlz-indicatie, omdat hierover gegevens ontbreken.
Volgens de verzekeringsarts b&b van het UWV zou op basis van de medische aandoening een fysiek onderzoek op het spreekuurcontact niet tot een andere beoordeling hebben geleid. Ook is niet gebleken van onjuiste of onvolledige informatie in het dossier en alle beschikbare informatie is in de beoordeling betrokken.
Wettelijk kader
5. Artikel 53 van de Wet WIA bepaalt dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering – als de verzekerde verkeert in een blijvende of voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid die geregeld oppassing en verzorging nodig maakt – voor de duur van die hulpbehoevendheid wordt verhoogd door vermenigvuldiging met ten hoogste een factor 100/75. Het UWV gebruikt voor de uitleg van de begrippen ‘geregelde verzorging en oppassing’ en de daaraan gekoppelde mate van verhoging van de uitkering de in overweging 4 aangehaalde Beleidsregel. Het beleid is gebaseerd op de indeling in twee categorieën, te weten verhoging tot 85% of 100%.
5.1.
Artikel 2, eerste lid, sub c van de Beleidsregel luidt (voor zover relevant):
Verhoging tot 100%
1. De uitkering wordt verhoogd tot 100% van het dagloon, het vervolgdagloon of
de grondslag, dan wel tot 100/75 van de arbeidsongeschiktheidsuitkering (….):
c. indien de verzekerde hulp nodig heeft bij alle of nagenoeg alle essentiële,
dagelijks terugkerende levensverrichtingen en geregelde handreikingen door
derden noodzakelijk zijn.
Artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregel bepaalt (voor zover relevant):
Verhoging tot 85%
1. De uitkering wordt verhoogd tot 85% van het dagloon, het vervolgdagloon of de
grondslag, dan wel tot 85/75 van de arbeidsongeschiktheidsuitkering (….), indien
de verzekerde hulp nodig heeft bij sommige essentiële, dagelijks terugkerende
levensverrichtingen en geregelde handreikingen door derden noodzakelijk zijn.
Beoordeling
6. Aan de rechtbank ligt de vraag voor of het UWV op goede gronden heeft geweigerd de IVA-uitkering van eiser te verhogen.
6.1.
Om in aanmerking te komen voor een verhoging van de IVA-uitkering moet er, gelet op de tekst van zowel artikel 53 van de Wet WIA en de tekst van de Beleidsregel, altijd sprake zijn van zowel geregelde oppassing als geregelde verzorging. Het gaat dus om twee cumulatieve criteria [1] . Onder ‘geregelde verzorging’ wordt verstaan hulp bij alle of nagenoeg alle essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen (beperkte uitleg) of bij sommige essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen (ruime uitleg). Onder ‘geregelde oppassing’ wordt verstaan de noodzaak van min of meer continue oppassing (beperkte uitleg) of de situatie dat kan worden volstaan met geregelde handreikingen door derden (ruime uitleg).
6.2.
Namens eiser is ter zitting gesteld dat hij primair een verhoging met factor 100/75 wenst en subsidiair een verhoging met factor 85/75. De rechtbank overweegt dat verhoging tot 100% van de grondslag aan de orde is, indien voor ten minste één van de begrippen geregelde verzorging en geregelde oppassing wordt voldaan aan de beperkte uitleg. Verhoging tot 85% van de grondslag is aan de orde, indien voor beide begrippen wordt voldaan aan de ruime uitleg. Uit de toelichting op de Beleidsregel volgt dat het bij de behoefte van geregelde oppassing en verzorging gaat om hulp bij essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen, zoals onder meer wassen, aan- en uitkleden en de toiletgang. Huishoudelijke taken als boodschappen doen, eten koken, (af)wassen, strijken en schoonmaken behoren niet tot de bedoelde levensverrichtingen [2] .
6.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser afhankelijk is van geregelde handreikingen door derden. De rechtbank stelt vast dat eiser daarmee voldoet aan (de ruime uitleg van) de voorwaarde van geregelde oppassing. Partijen zijn verdeeld over de vraag of eiser hulp nodig heeft bij (nagenoeg) alle of sommige essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen.
6.4.
De rechtbank leidt uit de rapportage van 24 augustus 2023 af dat het onderzoek van de (primaire) verzekeringsarts bestond uit dossierstudie en een telefonisch spreekuur. Uit de rapportage van 15 augustus 2024 volgt dat het onderzoek van de verzekeringsarts b&b bestond uit dossieronderzoek en de bestudering van het bezwaarschrift en het verslag van de telefonische hoorzitting. De rechtbank acht dit onderzoek onzorgvuldig en overweegt als volgt.
6.4.1.
Uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 23 juni 2021 [3] volgt dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar met zich brengt dat – wanneer de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts – als uitgangspunt geldt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts b&b tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en er dus feitelijk sprake is van een contact met deze verzekeringsarts. Van een spreekuurcontact kan in zo’n situatie in beginsel slechts worden afgezien indien de verzekeringsarts b&b voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft.
Een spreekuur zal meestal in fysieke vorm plaatsvinden, maar ook een spreekuur dat telefonisch of met behulp van een beeldverbinding is verricht, kan een spreekuurcontact zijn zoals bedoeld in de uitspraak van de CRvB van 23 juni 2021. Ook bij een spreekuur dat via een telefoon/beeldverbinding plaatsvindt, geldt onverkort dat het onderzoek zorgvuldig moet zijn. Zo nodig zal de verzekeringsarts bezwaar en beroep in dat geval moeten (kunnen) motiveren waarom van een fysiek (lichamelijk en/of psychisch) onderzoek kon worden afgezien, zeker als op dat gebied gronden zijn aangevoerd. Dit volgt uit de uitspraak van de CRvB van 18 januari 2023. [4]
Naar het oordeel van de rechtbank is deze rechtspraak ook van toepassing op de onderhavige situatie. Aan de beoordeling van de vraag of eiser aan de criteria van de Beleidsregel voldoet, ligt immers ook een medische beoordeling ten grondslag.
6.4.2.
Eiser heeft de medische grondslag van het primaire besluit in bezwaar gemotiveerd betwist. In de primaire fase heeft eiser alleen een telefonisch contact met de verzekeringsarts gehad. Daarmee is hij in die fase niet door een verzekeringsarts fysiek onderzocht. Het onderzoek van de verzekeringsarts b&b bestond uit de in overweging 6.4 opgenomen onderzoeksactiviteiten en de verzekeringsarts b&b was niet aanwezig bij de telefonische hoorzitting.
In beroep heeft het UWV de rapportage van de verzekeringsarts b&b van 1 mei 2025 ingebracht. In die rapportage is aangegeven dat een spreekuur bij de verzekeringsarts b&b geen toegevoegde waarde heeft, omdat dit de slechte visus en afwijkingen niet anders maakt. Ook is er volgens de verzekeringsarts b&b uitgegaan van de juiste informatie. Verder zijn de psychische klachten, de angstklachten en de persoonlijkheidsproblematiek tijdens het telefonisch spreekuur in de primaire fase aan de orde geweest en in de beoordeling meegenomen.
De rechtbank kan deze motivering om af te zien van een fysiek onderzoek niet volgen. In de kern gaat de discussie tussen partijen over de vraag in hoeverre eiser de essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen kan verrichten. Eiser stelt dat hij in zekere zin fysiek wel in staat is om de handelingen op de tast uit te voeren, maar uit de beroepsgronden volgt dat dit niet op de juiste wijze gaat. De rechtbank overweegt dat van belang is dat eiser op de juiste wijze deze handelingen kan uitvoeren om te kunnen concluderen dat eiser zelfstandig in staat is tot het uitvoeren van levensverrichtingen. De rechtbank sluit niet uit dat een fysiek spreekuur van toegevoegde waarde kan zijn bij die beoordeling. De verzekeringsarts kan dan immers waarnemen hoe eiser met zijn beperkingen handelingen verricht. Daarbij weegt de rechtbank mee dat er in het dossier maar beperkte medische informatie beschikbaar is over de situatie van eiser ten tijde van het te beoordelen moment. In dat verband wijst de rechtbank erop dat eiser na 2010 niet meer door het UWV is beoordeeld.
6.4.3.
De rechtbank concludeert op grond van het voorstaande dat het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet zorgvuldig is voorbereid.
6.5.
Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten ‘bestuurlijke lus’. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken en het UWV in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen.
6.5.1.
Om het gebrek te herstellen, moet het UWV eiser in beginsel alsnog fysiek op een spreekuur laten onderzoeken door de verzekeringsarts b&b. De rechtbank verzoekt de verzekeringsarts b&b van het UWV om in de rapportage daarvan ook in te gaan op de vraag in hoeverre de psychische klachten van eiser een rol kunnen spelen in de beoordeling van zijn mogelijkheid om essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen zelfstandig uit te voeren. De rechtbank zal de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen bepalen op acht weken. Als het UWV hiervan geen gebruik wil maken, dan dient het dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Als het UWV wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
6.5.2.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat laatste betekent ook dat zij over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • stelt het UWV in de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen in overweging 6.5.1 van deze tussenuitspraak is overwogen;
  • draagt het UWV op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, dat binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is op 8 oktober 2025 gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.CRvB 10 juli 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1378.
2.Stcrt. 2007, nummer 241, pagina 32 en CRvB 5 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3893.
3.CRvB 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491.
4.CRvB 18 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:104.