ECLI:NL:RBZWB:2025:6967

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
C/02/439259 / KG ZA 25-447 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • R. Römers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over boetes in verband met vaststellingsovereenkomst tussen Stipt Polish Point B.V. en gedaagde

In deze zaak gaat het om een executiegeschil tussen Stipt Polish Point B.V. en een gedaagde, die voortvloeit uit een vaststellingsovereenkomst die op 25 maart 2025 is gesloten. De overeenkomst bevatte bepalingen over geheimhouding en boetes voor overtredingen. De gedaagde heeft na de ondertekening van de overeenkomst verschillende executoriale beslagen gelegd om boetes te innen, die Stipt betwist. Stipt stelt dat er geen overtreding heeft plaatsgevonden en dat de gedaagde misbruik maakt van zijn bevoegdheid. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van Stipt afgewezen, oordelend dat er wel degelijk een executoriale titel is voor één van de boetes, terwijl de andere boetes niet voldoende bepaald zijn in de overeenkomst. De voorzieningenrechter concludeert dat Stipt in het ongelijk is gesteld en veroordeelt haar tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/439259 / KG ZA 25-447
Vonnis in kort geding van 1 oktober 2025
in de zaak van
STIPT POLISH POINT B.V.,
statutair gevestigd te Vught, kantoorhoudende te Best,
eisende partij,
hierna te noemen: Stipt,
advocaat: mr. J.A.A. van der Weijst,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. H.L.J.M. van Grinsven.

1.De zaak in het kort

Stipt en [gedaagde] hebben in een eerdere procedure ter beëindiging van hun geschil een vaststellingsovereenkomst gesloten die is aangehecht aan het proces-verbaal van de zitting. In die vaststellingsovereenkomst zijn boetes opgenomen voor het geval er na het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst nog content over [gedaagde] of zijn auto online te vinden was. Volgens [gedaagde] is dit het geval en hij heeft vervolgens verschillende executoriale beslagen gelegd om de boetes te innen. Stipt betwist dat sprake is van een overtreding, althans dat [gedaagde] een belang heeft, en stelt dat sprake is van misbruik van bevoegdheid. Stipt wil daarom dat de executie wordt gestaakt. De voorzieningenrechter zal de vorderingen van Stipt afwijzen. Hieronder legt de voorzieningenrechter dit oordeel uit.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 14;
- de brief van mr. Van der Weijst van 18 september 2025 met USB-stick;
- de akte in het geding brengen producties van [gedaagde] met producties 1 tot en met 4;
- de producties 5 tot en met 8 van [gedaagde] ;
- de mondelinge behandeling van 23 september 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de pleitnota van Stipt;
- de pleitnota van [gedaagde] met opschrift ‘conclusie van antwoord’.

3.De feiten

3.1.
Op 25 maart 2025 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten in verband met een tussen hen gerezen geschil over werkzaamheden van Stipt aan de auto van [gedaagde] , een Mercedes. Over dit geschil was een rechtszaak aanhangig bij de kantonrechter van deze rechtbank. De vaststellingsovereenkomst is opgesteld door de advocaat van [gedaagde] , mr. Van Grinsven. Stipt werd bijgestaan door haar jurist, mr. Dolstra.
3.2.
In artikel 7 van de vaststellingsovereenkomst is het volgende opgenomen:

7. Geheimhouding
7.1
Partijen betrachten omtrent deze Vaststellingsovereenkomst strikte geheimhouding, op straffe van verbeurte van een direct opeisbare geldboete van € 25.000,00 bij iedere overtreding van deze verplichting
7.2.
Dat betekent derhalve dat Stipt en [naam 2] zich ook geheel zullen onthouden van het maken van content op sociale media en/of enige website over het Voertuig en over [gedaagde] . De reeds online geplaatste content zal per direct verwijderd worden door/namens Stipt en/of [naam 2] .
3.3.
Uit een e-mail van mr. Dolstra van 7 mei 2025 aan de kantonrechter volgt dat partijen deze vaststellingsovereenkomst wilden laten vastleggen in een proces-verbaal. In de e-mail heeft mr. Dolstra onder meer geschreven dat er echter volgens Stipt nog een geschilpunt resteert:

Mr. Van Grinsven heeft op 3 april jl. bevestigd dat partijen uitvoering hebben gegeven aan de vaststellingsovereenkomst. Stipt heeft derhalve ook uitvoering gegeven aan het verwijderen van alle in de VSO bedoelde content van haar online kanalen en zal geen nieuwe content plaatsen. Indien Stipt tóch nieuwe content plaatst, kan de heer [gedaagde] Stipt houden aan het overeengekomen boetebeding.
Stipt heeft echter van [gedaagde] gevraagd om te bevestigen dat inderdaad alle oude content van Stipt is verwijderd en dat [gedaagde] Stipt enkel en alleen zal houden aan het boetebeding indien Stipt na ondertekening van de VSO nieuwe content over het voertuig van [gedaagde] plaatst. [gedaagde] , althans mr. Van Grinsven, weigert deze bevestiging echter te geven, waardoor Stipt gegronde vrees heeft dat zij – ondanks de bevestiging van mr. Van Grinsven dat
partijen reeds uitvoering gegeven hebben aan de VSO – ineens gehouden zal worden aan het boetebeding. Het wordt namelijk geïnsinueerd door mr. Van Grinsven dat Stipt tóch online aandacht aan het voertuig wil geven (en daar zelfs al mee bezig zou zijn), terwijl dat nadrukkelijk niet het geval is. Voorgaande stelling zijdens [gedaagde] bevestigt voornoemde gegronde vrees van Stipt. Met de stelling dat Stipt al bezig zou zijn met het plaatsen van
online content (quod non!) is het immers met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid dat mr. Van Grinsven betaling van het boetebeding onterecht zal afdwingen bij Stipt, nadat een en ander in een proces-verbaal is vastgelegd.
Stipt zou vanwege het voorgaande ondubbelzinnig in het proces-verbaal opgenomen willen hebben dat, zoals mr. Van Grinsven heeft bevestigd, partijen per datum ondertekening VSO uitvoering hebben gegeven aan gemaakte afspraken, hetgeen inhoudt dat beide partijen erkennen dat Stipt per datum ondertekening VSO alle bedoelde content van haar social mediakanalen heeft verwijderd en [gedaagde] Stipt niet zal houden aan het boetebeding van artikel 7.2, tenzij Stipt ná de ondertekendatum nieuwe content van het voertuig online zal plaatsen.
Dit om te voorkomen dat Stipt achteraf zal worden gehouden aan een boetebeding, terwijl zij zich naar eer en geweten aan de VSO heeft geconformeerd.(…)”
3.4.
De kantonrechter heeft vervolgens een zitting bepaald op 30 juni 2025 om de vastlegging van de vaststellingsovereenkomst in een proces-verbaal met partijen te bespreken. Tijdens die zitting hebben partijen ermee ingestemd dat de op 25 maart 2025 gesloten vaststellingsovereenkomst aan het proces-verbaal van de mondelinge behandeling wordt gehecht. Een grosse van dit proces-verbaal is aan partijen verstrekt.
3.5.
In een proces-verbaal van constatering van 3 juli 2025 heeft de deurwaarder geschreven dat hij heeft geconstateerd dat op Facebook nog een filmpje stond, geplaatst op 10 juli 2024, met als titel ‘
[titel 1]’. Daarnaast heeft de deurwaarder op YouTube een short gevonden met de titel ‘
[titel 2]’, geplaatst op 10 april 2025.
3.6.
Op 4 juli 2025 heeft de deurwaarder het proces-verbaal van 30 juni 2025 samen met het proces-verbaal van constatering van 3 juli 2025 betekend aan Stipt met een bevel om twee keer een boete van € 25.000,00 te betalen.
3.7.
Na het bezoek op 4 juli 2025 van de deurwaarder aan Stipt, heeft Stipt de gevonden filmpjes op YouTube en Facebook diezelfde dag verwijderd.
3.8.
Op 9 juli 2025 heeft mr. Dolstra een telefonisch gesprek gevoerd met [gedaagde] . In dat gesprek heeft [gedaagde] onder meer gezegd dat hij op de zitting van 30 juni 2025 een stille hint heeft gegeven dat er nog content op internet stond.
3.9.
Bij brief van 11 juli 2025 heeft de advocaat van Stipt de buitengerechtelijke vernietiging van artikel 2.1 sub v en artikel 7.2 van de vaststellingsovereenkomst ingeroepen vanwege dwaling.
3.10.
Op 18 juli 2025 heeft de deurwaarder opnieuw een proces-verbaal van constatering opgesteld. De deurwaarder constateert dat bij een zoekopdracht in Google op ‘
[titel 1]’ afbeeldingen naar boven komen. Eveneens op 18 juli 2025 heeft de deurwaarder het proces-verbaal van 30 juni 2025, alsmede de beide processen-verbaal van constatering betekend aan Stipt met een bevel om (in totaal) driemaal de boete van € 25.000,00 te betalen.
3.11.
[gedaagde] heeft ten laste van Stipt executoriaal derdenbeslag laten leggen onder ING Bank N.V., [B.V. 1] en [B.V. 2] . Het beslag onder ING Bank N.V. heeft een saldo van € 1.135,79 getroffen.

4.Het geschil

4.1.
Stipt vordert, uitvoerbaar bij voorraad, dat [gedaagde] wordt veroordeeld om twee dagen na betekening van dit vonnis:
de onder ING Bank N.V. , [B.V. 1] en [B.V. 2] gelegde executoriale derdenbeslagen d.d. 15 en 25 augustus 2025 op te heffen en [gedaagde] te bevelen deze opgeheven te houden; en
voor zover door [gedaagde] nog andere executoriale beslagen zijn gelegd: [gedaagde] ook tot opheffing daarvan te veroordelen; en tevens
[gedaagde] te bevelen geen verdere executiemaatregelen te nemen op grond van de VSO, nu deze buitengerechtelijk is vernietigd wegens dwaling dan wel bedrog; en
aan de onder 1 t/m 3 genoemde veroordelingen telkens een dwangsom te verbinden van € 25.000 per dag (een gedeelte van een dag daaronder begrepen), met een maximum van € 150.000, voor het geval [gedaagde] het vonnis niet naleeft; en
[gedaagde] te veroordelen tot afdracht aan Stipt van al hetgeen hij onder de gelegde beslagen ten laste van Stipt heeft uitgewonnen;
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, begroot naar de werkelijke proceskosten nu de beslagen zijn gelegd en gehandhaafd voor een ondeugdelijke vordering en derhalve vexatoir zijn; althans [gedaagde] te veroordelen in een van het liquidatietarief afwijkend, hoger bedrag; dan wel [gedaagde] in de proceskosten te veroordelen en partijen voor de begroting daarvan naar de schadestaatprocedure te verwijzen, nu Stipt door toedoen van [gedaagde] schade heeft geleden en nog lijdt.
4.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Stipt.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Spoedeisend belang?
5.1.
In deze zaak gaat het om de vraag of [gedaagde] , op basis van het proces-verbaal van 30 juni 2025 waaraan de vaststellingsovereenkomst van 25 maart 2025 is gehecht, mag overgaan tot executie van – volgens [gedaagde] – drie verbeurde boetes van € 25.000,00, dus in totaal € 75.000,00. Er is sprake van een executiegeschil in de zin van artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Met de aard van de vordering is het spoedeisend belang gegeven.
Executoriale titel?
5.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de rechtszekerheid, mede vanwege de soms zeer ingrijpende gevolgen van executie, met zich brengt dat hij ambtshalve moet toetsen of sprake is van een voldoende titel voor het gelegde executoriaal beslag. [1] De grosse van een proces-verbaal van een schikking levert op grond van artikel 89 Rv in beginsel een executoriale titel op. De voorzieningenrechter heeft – gezien de conclusie van [naam 1] van 23 mei 2025 [2] – de vraag opgeworpen of het proces-verbaal ook een executoriale titel in de zin van artikel 430 Rv oplevert voor de boetes die op grond van de artikelen 7.1 en 7.2 van de vaststellingsovereenkomst verschuldigd raken.
5.3.
In de prejudiciële beslissing van 8 februari 2013 [3] heeft de Hoge Raad overwogen dat executoriale kracht van een titel alleen valt te aanvaarden indien de vordering waarvoor deze is verleend met voldoende bepaaldheid in de titel is omschreven. In het arrest HR 26 juni 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0646 is daarom de eis gesteld dat een notariële akte alleen dan een executoriale titel in de zin van art. 430 Rv oplevert indien deze betrekking heeft op vorderingen die op het tijdstip van het verlijden van de akte reeds bestaan en in de akte zijn omschreven, of op toekomstige vorderingen die hun onmiddellijke grondslag vinden in een op het tijdstip van het verlijden van de akte reeds bestaande en in de akte omschreven rechtsverhouding. In laatstgenoemd arrest is daarnaast overwogen dat als de akte wel betrekking heeft op een op een of meer vorderingen, die aan de in de vorige zin bedoelde vereisten voldoen, maar niet de grootte van het verschuldigde bedrag vermeldt, de grosse van de akte niettemin voor tenuitvoerlegging vatbaar is, wanneer deze de weg aangeeft langs welke op voor de schuldenaar bindende wijze de grootte van het verschuldigd bedrag kan worden vastgesteld, behoudens de mogelijkheid van tegenbewijs door de schuldenaar. [4]
5.4.
Volgens [naam 1] ligt het voor de hand voornoemde eisen als algemene eisen voor executoriale titels op te vatten en in elk geval van toepassing te achten op het in executoriale vorm uitgegeven proces-verbaal van een schikking op zitting. In de zaak waarin [naam 1] de conclusie heeft geschreven, staat een in een schikking neergelegde geheimhoudingsverplichting met daaraan verbonden boeteclausule centraal. [naam 1] concludeert dat sprake is van een ‘toekomstige vordering die zijn onmiddellijke grondslag vindt in een op het tijdstip van het verlijden van de akte reeds bestaande en in de akte omschreven rechtsverhouding’. Volgens [naam 1] is geen sprake van een executoriale titel voor de beweerdelijk verbeurde boetes, omdat het proces-verbaal niet vermeldt hoe overtredingen en dus de verschuldigdheid van boetes op voor de schuldenaar bindende wijze kunnen worden vastgesteld. [5]
5.5.
De voorzieningenrechter heeft deze conclusie van [naam 1] op zitting met partijen besproken. Stipt heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat in deze zaak het proces-verbaal van 30 juni 2025 geen executoriale titel oplevert voor de volgens [gedaagde] verbeurde boetes. [gedaagde] stelt daarentegen dat voldoende bepaald is wanneer sprake is van een inbreuk en wat daarop de sanctie is. Uit de communicatie van Stipt met de rechtbank, blijkt dat dit ook voor Stipt duidelijk is.
5.6.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in deze zaak onderscheid gemaakt moet worden tussen bestaande verplichtingen, namelijk de verplichting om per direct reeds online geplaatste content te verwijderen, en toekomstige verplichtingen, namelijk het onthouden van het maken van content. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de verplichting om de bestaande content direct te verwijderen en het gevolg als Stipt daar niet aan voldoet, voldoende bepaald zijn in de aan het proces-verbaal gehechte vaststellingsovereenkomst. Uit de communicatie tussen Stipt en de rechtbank voorafgaand aan de zitting van 30 juni 2025 volgt dat de vaststellingsovereenkomst op dit punt ook voor Stipt duidelijk was. Stipt, althans haar gemachtigde mr. Dolstra, schrijft namelijk in een e-mail van 7 mei 2025 dat Stipt gevraagd heeft aan [gedaagde] om te bevestigen dat alle oude content van Stipt is verwijderd en dat [gedaagde] haar enkel aan het boetebeding zal houden als Stipt na ondertekening van de vaststellingsovereenkomst nieuwe content over het voertuig van [gedaagde] plaatst. [gedaagde] wilde dit niet bevestigen. Stipt was bang dat [gedaagde] haar zou houden aan het boetebeding als de vaststellingsovereenkomst zou worden gehecht aan het proces-verbaal. Hieruit volgt dat het voor Stipt duidelijk was dat zij een boete zou verbeuren als er nog content op internet te vinden was.
5.7.
De deurwaarder heeft geconstateerd dat het filmpje op Facebook met als titel ‘
[titel 1]’ is geplaatst op 10 juli 2024. Dat dit filmpje viel onder de verplichting om bestaande content te verwijderen, staat niet ter discussie. Stipt heeft ter zitting verklaard dat zij niet wist dat het filmpje nog online te vinden was en dat het ‘er doorheen is geschoten’. Voldoende bepaald is ook dat er op overtreding van deze verplichting een boete van € 25.000,00 stond. Voor deze boete van € 25.000,00 heeft [gedaagde] een executoriale titel.
5.8.
Dat ligt anders voor de andere twee gestelde overtredingen en daarvoor gevorderde boetes. Volgens de deurwaarder is de short op YouTube met de titel ‘
[titel 2]’ geplaatst op 10 april 2025 en dus nádat de vaststellingsovereenkomst van 25 maart 2025 door partijen was getekend. De gestelde overtreding valt dus onder de verplichting om in de toekomst geen content over [gedaagde] en/of zijn Mercedes te maken. De daaraan verbonden boete was op het moment van tekenen van de vaststellingsovereenkomst een toekomstige vordering. In de vaststellingsovereenkomst is niet overeengekomen hoe de overtreding van de verplichting om zich te onthouden van het maken van content en dus de verschuldigdheid van de boete op een voor Stipt bindende wijze kan worden vastgesteld. Voor deze toekomstige vorderingen levert het proces-verbaal met de daaraan gehechte vaststellingsovereenkomst daarom – in lijn met de conclusie van [naam 1] en de daarin genoemde rechtspraak – geen executoriale titel op.
5.9.
De derde gestelde overtreding – de door de deurwaarder geconstateerde Google resultaten – is eveneens ná sluiting van de vaststellingsovereenkomst geconstateerd. Ook hiervoor heeft [gedaagde] daarom geen executoriale titel. Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat de deurwaarder heeft verklaard dat het algoritme van Google ervoor kan zorgen dat een zoekopdracht steeds andere resultaten laat zien. Voor de voorzieningenrechter is onvoldoende duidelijk of de geconstateerde Google-resultaten daadwerkelijk een overtreding van de verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst opleveren.
Misbruik van recht?
5.10.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst zoals aangehecht aan het proces-verbaal van 30 juni 2025 een executoriale titel heeft voor één boete van € 25.000,00. Stipt vordert, samengevat, dat reeds gelegde beslagen worden opgeheven en dat de executie wordt gestaakt.
5.11.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de partij aan wie een executoriale titel is verstrekt, de bevoegdheid heeft om tot tenuitvoerlegging daarvan over te gaan. Slechts in uitzonderlijke gevallen, bij misbruik van bevoegdheid, is er reden om in te grijpen en de executie te schorsen of te staken. Dat zal bijvoorbeeld het geval kunnen zijn als de aan het proces-verbaal gehechte vaststellingsovereenkomst klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na het proces-verbaal voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
5.12.
Volgens Stipt is sprake van misbruik van bevoegdheid in de zin van artikel 3:13 Burgerlijk Wetboek, kort gezegd omdat [gedaagde] – anders dan Stipt – wist dat er nog content op internet stond, maar dat voor Stipt heeft verzwegen om zo de boete te kunnen innen als een soort genoegdoening. Stipt heeft om die reden ook de buitengerechtelijke vernietiging van artikel 7.2 van de vaststellingsovereenkomst ingeroepen op grond van dwaling dan wel bedrog. [gedaagde] had er bovendien ook zelf voor kunnen zorgen dat de filmpjes verwijderd zouden worden, maar heeft dat niet gedaan. Content op YouTube, Facebook of Google is ook geen eigendom van Stipt en Stipt kan dat niet altijd zelf verwijderen. Verder is er volgens Stipt geen belang van [gedaagde] geschaad. De filmpjes zijn direct na het bezoek van de deurwaarder eraf gehaald en hebben sinds 30 juni 2025 geen externe views meer gehad.
5.13.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat geen sprake is van misbruik van bevoegdheid. Uit de verklaringen van partijen volgt dat er ten tijde van de mondelinge behandeling van 30 juni 2025 twijfel bestond of alle bestaande content van internet was verwijderd. Stipt wilde graag dat [gedaagde] dit zou bevestigen, maar [gedaagde] wilde dit niet. Ondanks deze twijfel heeft Stipt ermee ingestemd dat de vaststellingsovereenkomst aan het proces-verbaal zou worden gehecht. Stipt wijst er weliswaar op dat uit jurisprudentie volgt dat verzwijgen een vorm van bedrog is, maar dat is het geval wanneer een partij feiten verzwijgt, terwijl zij wist of behoorde te weten dat de tegenpartij niet met die feiten bekend was of redelijkerwijs bekend behoorde te zijn. [6] Stipt had een eigen verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat alle content van internet verwijderd zou worden en zijn. Zij had dit ook zelf kunnen én behoren te controleren door bijvoorbeeld de zoekopdracht uit te voeren die de deurwaarder heeft uitgevoerd. Stipt stelt verder weliswaar dat zij geen eigenaar is van de content op Facebook, maar vast staat dat het filmpje op haar eigen Facebook-pagina stond en dat zij dit filmpje naar eigen zeggen binnen een uur na het bezoek van de deurwaarder kon verwijderen. Stipt heeft het filmpje ook zelf op haar Facebook-pagina geplaatst. Door vervolgens na het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst niet voldoende te controleren of alle content verwijderd was, heeft zij zelf het risico genomen dat een boete zou worden verbeurd. Onder deze omstandigheden is geen sprake van misbruik van bevoegdheid van [gedaagde] . Gelet op het voorgaande is bovendien onvoldoende aannemelijk dat het beroep van Stipt op vernietiging van de boeteclausule in de vaststellingsovereenkomst slaagt.
5.14.
Stipt stelt nog dat de boetes disproportioneel zijn. Niet gesteld is echter dat Stipt door de executie van de boete in een noodtoestand verkeerd. Dat de beslagen commotie veroorzaken en dat Stipt daarover vragen krijgt van haar klanten, is daarvoor onvoldoende. In dit kort geding is verder in beginsel geen ruimte voor een inhoudelijk oordeel over de vordering van [gedaagde] . Dat zou slechts anders zijn als sprake is van een kennelijke misslag. Daarvan is geen sprake. Partijen hebben er zelf voor gekozen om de vaststellingsovereenkomst met bijbehorend boetebeding te sluiten ter (finale) beëindiging van hun geschil. Partijen kunnen de gevolgen van die vaststellingsovereenkomst aan de orde stellen in een bodemgeschil. Aan de bodemrechter kan worden voorgelegd of Stipt meer boetes heeft verbeurd, zoals [gedaagde] stelt, en of de boetes dienen worden te gematigd, zoals Stipt betoogd.
Conclusie
5.15.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] een executoriale titel heeft voor één boete van € 25.000,00. Er is niet gebleken dat door de gelegde executoriale beslagen dit bedrag al is geraakt. De voorzieningenrechter ziet daarom geen reden om de beslagen op te heffen en de verdere executie te staken. De vorderingen worden afgewezen.
5.16.
Stipt is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
331,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.616,00

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
wijst de vorderingen van Stipt af,
6.2.
veroordeelt Stipt in de proceskosten van € 1.616,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Stipt niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Römers en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2025.

Voetnoten

1.Vergelijk Hof Leeuwarden 23 december 2008, ECLI:NL:GHLEE:2008:BG9955.
2.Parket bij de Hoge Raad 23 mei 2025, ECLI:NL:PHR:2025:580.
3.HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4889.
4.HR 26 juni 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0646, r.o. 3.3.
5.Parket bij de Hoge Raad 23 mei 2025, ECLI:NL:PHR:2025:580, onder 3.7.
6.HR 4 oktober 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2162,