ECLI:NL:RBZWB:2025:7068

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 oktober 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
BRE 25/1904
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing bijzondere bijstandsaanvraag en draagkrachtberekening in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 21 oktober 2025, wordt de aanvraag voor bijzondere bijstand van eiseres, die onder bewind is gesteld, behandeld. Eiseres had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering, welke aanvankelijk door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda was afgewezen op basis van een draagkrachtberekening. Eiseres was het niet eens met deze berekening en voerde verschillende beroepsgronden aan. De rechtbank oordeelt dat het college een fout heeft gemaakt in de draagkrachtberekening, maar dat dit gebrek kan worden gepasseerd. De rechtbank komt tot de conclusie dat eiseres recht heeft op bijzondere bijstand, omdat de kosten van bewindvoering hoger zijn dan de vastgestelde draagkracht. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van het college, maar laat de rechtsgevolgen in stand, wat betekent dat eiseres recht heeft op een bedrag van € 38,08 per maand aan bijzondere bijstand voor de periode van 1 januari 2025 tot en met 31 augustus 2025. Daarnaast wordt het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in bezwaar en beroep, tot een totaalbedrag van € 3.162,-, inclusief griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/1904 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 oktober 2025 in de zaak tussen

[bewindvoerder] in hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [eiseres], uit [plaats], eiseres
(gemachtigde: mr. C.L.J. Beljaarts),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, het college.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de toewijzing van de aanvraag van eiseres. De bijzondere bijstandsaanvraag van eiseres voor kosten van bewindvoering is toegekend onder aftrek van de draagkracht. Eiseres is het niet eens met de draagkrachtberekening. Daarnaast is zij het niet eens met de afwijzing van haar verzoek om proceskostenvergoeding tijdens bezwaar. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de toewijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college een fout heeft gemaakt in de draagkrachtberekening, maar dat dit gebrek gepasseerd kan worden. Verder heeft het college ten onrechte geen proceskostenvergoeding toegewezen. Eiseres krijgt dus gelijk en het beroep is daarom gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 3. Daarbij gaat de rechtbank in op de volgende vragen. Heeft het college de draagkracht juist berekend? Heeft het college terecht geen proceskostenvergoeding toegekend bij bezwaar? Aan het eind staan de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Namens eiseres is een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering. Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 13 januari 2025 afgewezen. Met het bestreden besluit van 17 maart 2025 op het bezwaar van eiseres heeft het college het bezwaar gegrond verklaard en de bijzondere bijstand toegekend, onder aftrek van de draagkracht.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 15 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en namens het college [naam].

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
3. Eiseres is bij beschikking van 23 december 2022 onder bewind gesteld.
3.1
Eiseres ontvangt geen bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (PW). Zij ontvangt een Algemene Ouderdomswet-uitkering.
3.2
Vanaf 16 april 2024 heeft eiseres een minnelijk schuldsaneringstraject lopen met de Kredietbank West-Brabant (Kredietbank), voor de duur van 15 maanden. Deze kredietovereenkomst is ondertekend door mr. C. van der Ent als bewindvoerder. Het aflossingsbedrag in de kredietovereenkomst betreft € 369,50 per maand.
3.3
Het vrij te laten bedrag inclusief vakantiegeld is voor eiseres tijdens de minnelijke schuldregeling berekend op € 1.864,69. De draagkracht is door het college in bezwaar berekend op € 333,43 per maand.
Bijzondere bijstand
4. Artikel 35, eerste lid, van de PW bepaalt dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand heeft voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dient bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. [1]
4.2.
Niet in geschil is dat de kosten waarvoor namens eiseres bijzondere bijstand is aangevraagd zijn gemaakt, dat zij noodzakelijk zijn en uit bijzondere omstandigheden voortvloeien. Het geschil ziet op de vraag of de kosten kunnen worden voldaan uit de draagkracht in het inkomen.
4.3.
De bijstandsverlenende instantie heeft een zekere beoordelingsruimte bij de vaststelling van de draagkracht van de betrokkene. Dit blijkt uit vaste rechtspraak van de CRvB. [2] Deze beoordelingsruimte houdt in dat de bijstandsverlenende instantie vrij is te bepalen met welk deel van het in aanmerking te nemen inkomen boven bijstandsniveau rekening wordt gehouden en over welke periode de draagkracht in aanmerking wordt genomen.
4.4.
Het college heeft voor de vaststelling van de draagkracht beleid vastgelegd in de Beleidsregels Bijzondere Bijstand en Regelingen Breda 2020 (Beleidsregels). In artikel 8 is geregeld hoe de draagkracht in het inkomen wordt berekend. Wanneer het inkomen hoger is dan de 110% van de bijstandsnorm, moet dat meerdere inkomen volledig ingezet worden voor de betaling van de bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan. In het vierde lid staat dat wanneer sprake is van onder andere een minnelijke schuldregeling, de draagkracht wordt berekend over het inkomen waarover eiseres daadwerkelijk de beschikking heeft.
Wettelijk kader
5. De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt in de beslissing op bezwaar
6. De aanvraag van bijzondere bijstand was primair afgewezen, omdat er draagkracht aanwezig was. Het college heeft de draagkracht in het inkomen berekend op de grond van de aangeleverde stukken. In bezwaar zijn stukken overgelegd waaruit duidelijk werd dat eiseres in een minnelijk schuldsaneringstraject zit. Daarnaast is de berekening van het vrij te laten bedrag (vtlb) toegevoegd. In bezwaar heeft het college de draagkracht uit inkomen als volgt berekend. De draagkracht uit inkomen is het totale netto-inkomen per maand inclusief vakantiegeld (€ 1.999,62) minus 110% van de geldende bijstandsnorm (€1.666,19). De draagkracht uit inkomen bedraagt dan € 333,43. De schuld per maand is € 371,51. Het college heeft op dit bedrag de draagkracht uit inkomen in mindering gebracht, waardoor er recht is op een bijzondere bijstandsuitkering van € 38,08 per maand. Bij het bestreden besluit heeft het college de aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering toegekend voor een bedrag van € 38,08 per maand per 1 januari 2025 tot en met 31 augustus 2025.
Beroepsgronden
7. Eiseres stelt dat de afdracht aan de Kredietbank in mindering dient te worden op de draagkracht uit inkomen. De afdracht aan de Kredietbank bedraagt € 371,51, wat hoger is dan wat de draagkracht in het inkomen bedraagt. Er is dus geen sprake van draagkracht. berekening. De gevraagde bijzondere bijstand dient daarom volledig te worden toegekend.
Draagkrachtberekening in verweer
8. In verweer stelt het college dat de berekening in bezwaar niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. Het college heeft de draagkracht in het inkomen opnieuw in verweer als volgt berekend. Het vtlb van € 1.864,69 zou moeten worden verminderd met 110% van de geldende bijstandsnorm. Het college hanteert echter financiële richtlijnen, waardoor het bedrag van 110% van de geldende bijstandsnorm wordt verhoogd. Dit is in voordeel van eiseres. Het vtlb wordt verminderd met € 1.716,00. De draagkracht in het inkomen bedraagt dan € 148,69 per maand. De kosten van bewindvoering bedragen € 182,19 per maand. Dan bestaat recht op € 33,50 per maand aan bijzondere bijstand. Het college stelt dat hij het gebrek in de berekening op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan passeren, omdat eiseres niet is benadeeld. De juiste berekening van de draagkracht zou namelijk leiden tot een verlaging van de bijzondere bijstand.
Ter zitting
9. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres haar beroep toegelicht. De draagkracht moet op een andere manier berekend worden. Op grond van artikel 8 lid 4 van de Beleidsregels zou het maandelijkse aflossingsbedrag van € 371,51 in mindering op de inkomsten moeten worden gebracht en pas moet daarna de mindering van 110% van de bijstandsnorm worden toegepast. Dat zou leiden tot geen draagkracht uit inkomen, omdat de inkomsten in dat geval lager zijn dan 110% van de bijstandsnorm. De berekening die het college in verweer heeft toegepast is hierdoor ook niet juist.
Oordeel van de rechtbank
10. De rechtbank stelt, samen met het college, vast dat de berekening van de draagkracht in de bezwaarprocedure foutief is. Dit staat duidelijk in het verweerschrift aangegeven. De rechtbank is van oordeel dat de berekening in verweer juist is. Het college heeft voldoende gemotiveerd waarom voor deze berekeningswijze is gekozen. De wet en het beleid van het college staan eraan in de weg om de berekening van eiseres toe te passen. Het college heeft zich daarbij terecht op het standpunt gesteld dat schulden niet worden betrokken bij de berekening van de draagkracht. Dit is vaste rechtspraak. [3] Eiseres heeft onvoldoende aangevoerd waarom moet worden getwijfeld aan deze toepassing.
Verder is van belang dat de schuldsaneringsregeling van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) niet op eiseres van toepassing is. Eiseres neemt deel aan een (buitenwettelijk) minnelijke schuldhulpverleningstraject en beschikt in dat kader over een door haar schuldhulpverlener vastgesteld vtlb van haar inkomen. Met het verschil tussen het inkomen en het vtlb wordt haar schuld afgelost. Eiseres heeft met de Kredietbank een schuldregelingsovereenkomst gesloten. Eiseres kan, omdat sprake is van een vrijwillig schuldhulpverleningstraject, redelijkerwijs beschikken over haar inkomen, het vtlb. [4]
10.1.
De berekening in verweer is dus correct maar levert een nadelig gevolg op voor eiseres. De verleende bijstand zou op basis van de juiste berekening namelijk verlaagd worden. De rechtbank is van oordeel dat het college terecht het recht op bijstand op grond van de foutieve berekening in bezwaar heeft aangehouden. Het college zou anders in strijd met het verbod op reformatio in peius handelen. Het bezwaarschrift mag er namelijk niet toe leiden dat het bestuursorgaan de heroverweging gebruikt om een verslechtering van de positie van de indiener te bereiken, die zonder de bezwaarprocedure niet mogelijk zou zijn geweest.
Passeert de rechtbank dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb?
11. Vaststaat dat het bestreden besluit een fout in de draagkrachtberekening en daarmee een (motiverings)gebrek bevat. De rechtbank kan aan dit gebrek voorbijgaan met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Het is niet aannemelijk dat de belanghebbende door dit (motiverings)gebrek is benadeeld. Het bedrag aan verleende bijstand zou namelijk verlaagd worden. Daarom passeert de rechtbank het gebrek.
Proceskostenvergoeding
12. Het college heeft het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. De aanvraag is in eerste instantie afgewezen. In bezwaar is gebleken dat de kosten hoger zijn dan de vastgestelde draagkracht, waardoor toch recht bestaat op bijzondere bijstand. Het college heeft het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. Het college is van mening dat geen sprake is van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De eigenaar van het advocatenkantoor is ook eigenaar van het bewindvoeringskantoor. Daarnaast stelt het college dat de juridische kosten onnodig gemaakt zijn.
13.1
Eiseres voert in beroep aan dat het college ten onrechte stelt dat het bezwaar niet door de bewindvoerder had kunnen worden ingediend, omdat niet zou zijn gebleken waarom professionele juridische bijstand noodzakelijk was. Het verzoek tot vergoeding van de proceskosten moet worden toegekend.
13.2
De vraag of [bewindvoerder] recht heeft op een proceskostenvergoeding in zaken waarin de gemachtigde van [bewindvoerder] als advocaat verbonden is aan Lodge Advocaten heeft in meerdere andere zaken gespeeld. De CRvB heeft hierover uitspraak gedaan op 5 augustus 2025. [5] Uit deze uitspraken blijkt dat wel sprake is van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en dat het redelijkerwijs gemaakte kosten betreft.
13.3
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres gesteld dat deze uitspraken niet van toepassing zijn op deze situatie. Zij stelt dat het een andere situatie betreft, omdat mr. Van der Ent de kredietovereenkomst van eiseres heeft getekend als bewindvoerder. De rechtbank wijst echter op de uitspraak van de CRvB [6] , waarbij de CRvB al heeft beoordeeld dat het ondertekenen van een kredietovereenkomst als bewindvoerder niet leidt tot een ander oordeel. [bewindvoerder] is de bewindvoerder van eiseres en mr. Van der Ent is als bestuurder bevoegd om [bewindvoerder] te vertegenwoordigen en in die hoedanigheid de kredietovereenkomst te ondertekenen. Deze omstandigheid is onvoldoende om vereenzelviging aan te nemen. Anders dan verweerder, acht de rechtbank de uitspraken van de CRvB dus ook op de onderhavige zaak van toepassing. Het gevolg is dat recht bestaat op een proceskostenvergoeding.

Conclusie en gevolgen

13. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel. Het college is daarnaast op onjuiste gronden tot de conclusie gekomen dat geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Naar het oordeel van de rechtbank was daar wel sprake van. Bovendien was het inschakelen van die rechtsbijstand niet onnodig. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
13.1.
Maar de rechtbank laat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit voor zover dat wordt vernietigd in stand. Dit omdat anders gehandeld wordt in strijd met het verbod op reformatio in peius. Dat betekent dat er recht is op een bedrag van € 38,08 per maand aan de bijzondere bijstand voor bewindvoeringskosten per 1 januari 2025 tot en met 31 augustus 2025.
13.2.
De rechtbank bepaalt dat het college alsnog tot vergoeding van de proceskosten in bezwaar moet overgaan. Het college moet één punt voor het indienen van een bezwaarschrift en één punt voor het bijwonen van de hoorzitting vergoeden. Dat betekent dat het college aan eiseres € 1.348,- moet vergoeden.
13.3.
Omdat het beroep gegrond is, komt eiseres ook voor een proceskostenvergoeding voor het beroep in aanmerking. De rechtbank veroordeelt het college tot vergoeding van de proceskosten in beroep tot een bedrag van € 1.814,-. Dit bedrag is samengesteld uit twee punten (één voor het indienen van een beroepsschrift en één voor het bijwonen van de zitting). De rechtbank ziet daarbij geen aanleiding om een wegingsfactor van 0,5 toe te passen, zoals het college heeft aangevoerd. Er is immers een inhoudelijke grond aangevoerd ten aanzien van de draagkrachtberekening. Er zal dus een wegingsfactor van één worden toegepast. Daarnaast moet het college het griffierecht vergoeden. Dit heeft een hoogte van € 53,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 17 maart 2025;
  • bepaalt dat deze uitspraak in plaats treedt van het bestreden besluit, voor zover het college het verzoek om proceskostenvergoeding afwijst;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen voor het overige deel in stand blijven;
  • bepaalt dat het college aan eiseres een proceskostenvergoeding verstrekt van € 1.348,- voor de kosten in bezwaar;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres in beroep tot een bedrag van € 1.814,-;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 53,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van S.E. van Noort, griffier, op 21 oktober 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Bijlage wettelijk kader:
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:22 van de Awb
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Artikel 7:15, tweede lid, van de Awb
De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Artikel 8:75 van de Awb
1. De bestuursrechter is bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De artikelen 7:15, tweede tot en met vierde lid, en 7:28, tweede, vierde en vijfde lid, zijn van toepassing. Een natuurlijke persoon kan slechts in de kosten worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling als bedoeld in de eerste volzin uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop bij de uitspraak het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
2. In geval van een veroordeling in de kosten ten behoeve van een partij aan wie ter zake van het beroep bij de bestuursrechter, het bezwaar of het administratief beroep een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, wordt het bedrag van de kosten betaald aan de rechtsbijstandverlener. De rechtsbijstandverlener stelt de belanghebbende zoveel mogelijk schadeloos voor de door deze voldane eigen bijdrage. De rechtsbijstandverlener doet aan de Raad voor rechtsbijstand opgave van een kostenvergoeding door het bestuursorgaan.
ParticipatiewetArtikel 35, eerste lid
Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36, de studietoeslag, bedoeld in artikel 36b, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
Besluit proceskosten bestuursrechtArtikel 1, aanhef en onder a, van de Bpb
Een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan uitsluitend betrekking hebben op:
a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand
(…)
Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda houdende regels omtrent bijzondere bijstand en regelingen (Beleidsregels Bijzondere Bijstand en Regelingen Breda 2020)Artikel 8 van de Beleidsregels
(…)
2.Wanneer het inkomen hoger is dan 110% van de bijstandsnorm, moet dat meerdere inkomen volledig ingezet worden voor de betaling van de bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan.
(…)
4. Wanneer sprake is van een schuldsaneringsregeling op grond van de Wsnp of een minnelijke schuldregeling geldt dat de draagkracht wordt berekend over het inkomen waarover belanghebbende daadwerkelijk de beschikking heeft.
(…)