In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 5 augustus 2025, met zaaknummers 24/1454 PW en 24/1455 PW, wordt de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant bevestigd. De rechtbank had geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders van Breda ten onrechte had geweigerd om de kosten van rechtsbijstand die door [bewindvoerder] B.V. in bezwaar waren gemaakt, te vergoeden. Het college stelde dat er geen sprake was van door een derde verleende rechtsbijstand, omdat er verwevenheid was tussen de betrokken partijen. De Raad oordeelt echter dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de kosten redelijkerwijs zijn gemaakt en dat de verwevenheid niet voldoende is om de partijen te vereenzelvigen. De Raad bevestigt dat het college de kosten van bezwaar moet vergoeden tot een bedrag van € 597,-. De hoger beroepen van het college worden afgewezen, en het college wordt ook veroordeeld in de proceskosten van [bewindvoerder] B.V. in hoger beroep tot een bedrag van € 302,34. Dit besluit benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met verzoeken om vergoeding van proceskosten en de voorwaarden waaronder rechtsbijstand kan worden verleend.