ECLI:NL:RBZWB:2025:7238

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 oktober 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
24/4659 t/m 24/4663
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw in verband met hennepteelt door belanghebbende

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 oktober 2025, wordt de zaak behandeld van een belanghebbende uit Duitsland die in beroep gaat tegen navorderingsaanslagen opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank beoordeelt de beroepen van de belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 11 mei 2024 en 31 mei 2024, waarbij de inspecteur navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw heeft opgelegd voor de jaren 2014 tot en met 2017, in verband met niet-aangegeven inkomsten uit hennepteelt. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de aanslagen voor de jaren 2014 en 2017 niet tot te hoge bedragen heeft opgelegd, maar vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV over 2014 tot € 30.355 en de aanslag IB/PVV over 2017 tot € 159.320. Tevens wordt de belanghebbende een schadevergoeding van € 4.000 toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur niet heeft geschonden artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat de bewijslast voor de jaren 2015 en 2016 moet worden omgekeerd en verzwaard, omdat de belanghebbende geen vereiste aangiften heeft gedaan. De rechtbank wijst de beroepen voor het overige ongegrond en veroordeelt de inspecteur tot betaling van proceskosten aan de belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 24/4659 tot en met 24/4663

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] (Duitsland), belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 11 mei 2024 en 31 mei 2024.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende (naar de hieronder weergegeven bedragen berekende) (navorderings)aanslagen opgelegd:
Belastbaar inkomen uit werk en woning
Bijdrage-inkomen
Navorderingsaanslag IB/PVV 2014
39.99
Navorderingsaanslag Zvw 2014
39.99
Navorderingsaanslag IB/PVV 2015
91.161
Aanslag IB/PVV 2016
294.474
Aanslag IB/PVV 2017
267.479
1.2.
Gelijktijdig met de vaststelling van de (navorderings)aanslagen heeft de inspecteur belanghebbende belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikkingen).
1.3.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende gegrond verklaard.
1.4.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft de beroepen op 10 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Namens belanghebbende is niemand verschenen. Blijkens de brief van 7 juli 2025 van de toenmalige gemachtigde van belanghebbende, is de uitnodiging voor de zitting in goede orde ontvangen. Van hetgeen op de zitting is besproken is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan de rechtbank gelijktijdig met de uitspraak een afschrift naar partijen heeft verzonden.
1.6.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de (navorderings)aanslagen en de belastingrentebeschikkingen niet tot te hoge bedragen heeft opgelegd. Tevens beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn alsmede een proceskostenvergoeding. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank zal de beroepen deels gegrond verklaren en de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw over het jaar 2014, de aanslag IB/PVV over het jaar 2017 en de bij die (navorderings)aanslagen horende belastingrentebeschikkingen verminderen. Belanghebbende heeft tevens recht op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn en een proceskostenvergoeding. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot deze oordelen komt en welke gevolgen deze oordelen hebben.

Feiten

3. In de Basisregistratie Personen (BRP) was belanghebbende – voor zover hier van belang – als volgt ingeschreven:
Periode
Adres
28-12-2012 / 18-11-2014
[plaats 2] (Italië)
18-11-2014 / 01-12-2015
[plaats 3] , [adres 1]
01-12-2015 / 16-12-2016
[plaats 4] , [adres 2]
16-12-2016 / 31-12-2017
[plaats 1] (Duitsland), [adres 3]
3.1.
Bij brief van 31 maart 2016 is belanghebbende uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV over het jaar 2015. Bij brief van 2 augustus 2016 is belanghebbende aangemaand om aangifte IB/PVV te doen over het jaar 2015. De aangifte IB/PVV over het jaar 2015 is gedaan op 15 mei 2017.
3.2.
Belanghebbende is strafrechtelijk vervolgd voor de teelt van hennep. Bij brief van 29 november 2018 heeft de inspecteur, op grond van artikel 55 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), de Officier van Justitie verzocht om gegevens en inlichtingen uit het strafrechtelijk onderzoek, genaamd [onderzoek] , tegen (onder meer) belanghebbende. De inspecteur heeft van de Officier van Justitie (onder meer) de hierna te noemen stukken ontvangen.
3.2.1.
Een proces-verbaal van verhoor van [getuige] , van 16 november 2017, waarin onder meer staat:
“Dit proces-verbaal van getuigenverhoor is opgemaakt in de vraag / antwoord vorm
V = vraag verbalisant
A = antwoord getuige
O = opmerking verbalisant
(…)
Samenvatting getuigenverhoor d.d. 30 maart 2017
(…)

In oktober / november 2015 woonde je met je vriendin (…) aan [adres 4] in [plaats 5] . Je kwam toen in contact met ene [belanghebbende] . (…) [belanghebbende] woonde volgens jou in Duitsland.

(…)

(…) [belanghebbende] vertelde jullie dat hij een woning aan [adres 5] in [plaats 6] had gekocht en dat jullie hier wel in konden gaan wonen. (…) Omstreeks februari 2016 zijn jullie hier gaan wonen. (…)

Toen jullie er nog maar net inzaten kwam er een klusjesman die in de kelder van de woning een hennepkwekerij bouwde. Deze man was ene [naam 2] uit [plaats 7] (…)

Je hebt gezien dat deze [belanghebbende] hennepstekjes en kweekapparatuur in de kwekerij heeft gebracht. In totaal waren er ongeveer 3.000 tot 3.500 hennepplanten. In een aantal maanden tijd is deze kwekerij in de kelder gebouwd. Daarna begonnen ze ook te bouwen op zolder. (…)
Klopt deze samenvatting van jouw verklaring?
A: Ja, deze samenvatting klopt.
(…)
V: Hoe en sinds wanneer ken jij [belanghebbende] ?
A: Al heel lang. Ik woonde vroeger aan [adres 4] en hij woonde iets verderop in de [straat] . Ik verkocht eerder altijd veel stekken. (…) Daarna heb ik ook wel stekjes verkocht aan [belanghebbende] . Dit was net nadat de kwekerij aan de [straat] was ontdekt en ontmanteld. (…)
O: Wij tonen de getuige een foto van verdachte [belanghebbende]. Deze foto wordt alsBijlage 2toegevoegd aan dit proces-verbaal.
V: Wie is deze man op de foto?
A: Dit is [belanghebbende] .
(…)
V: Wat zegt het adres [adres 6] in [plaats 5] jou?
A: (…) Of [belanghebbende] daar woonde weet ik niet, maar in ieder geval zijn toenmalige vriendin.
(…)
Woning aan [adres 5] in [plaats 6]
V: Wat heeft [belanghebbende] jou verteld over waarom hij de woning aan [adres 5] in [plaats 6] had gekocht?
A: Hij wilde die schuur hebben voor de handel. (…) tegen mij zei hij dat hij deze vol wilde zetten met hennepplanten. [belanghebbende] zei tegen mij dat ik dat niet tegen die oude man moest vertellen. (…) Die man weet er echt wel van, die man is slimmer dan jij denkt. (…) Maar volgens mij had [belanghebbende] met al die panden die hij kocht, iets te maken.(…)
Ik had die oude man eerder ook al eens gezien. Dat was in een bedrijfspand in [plaats 8] of [plaats 9] . In dat pand was een inval door de politie geweest vanwege een hennepkwekerij. Wij waren daar aan het opruimen. (…)
A: Vantevoren was de afspraak gemaakt dat wij niks zouden betalen en dat zodra [naam 3] het met de paarden aan de gang had, wij daar een deel van aan [belanghebbende] zouden betalen. De rest zou betaald worden uit de activiteiten uit de schuur. [naam 3] wist hier niets van.
(…)
V: In hoeverre was [belanghebbende] wel eens bij of in de woning als jullie er zelf niet waren?
A: Achteraf weet je het niet, maar daar begon wel de ellende. Namelijk toen ze in de kelder begonnen te bouwen (…) Toen was het een komen en gaan van mensen. [belanghebbende] erin en eruit. [naam 4] erin en eruit. Ze kwamen ongevraagd de woning binnen, want het was [belanghebbende] zijn huis. (…)
V: Wie zijn er behalve [naam 2] en [belanghebbende] nog meer in de woning geweest (…)
A: In het begin was er een jongen bij die een autozaak had in [plaats 5] . (…) Ik denk dat hij mede-investeerder was van de handel (…) Dan was er nog een man genaamd [naam 5] . (…) Er was ook een zwager van [naam 6] (…)
A: [naam 5] , [naam 7] , ene [naam 8] , [naam 4] , [belanghebbende] zelf, [naam 2] waren allemaal bezig toen de stekken erin kwamen. Wij zijn een week of 3 a 4 nadat de stekken erin kwamen uit de woning gegaan. (…)
A: [naam 2] , [belanghebbende] , [naam 4] hadden een sleutel van de achterdeur, die had je nodig om in de kelder te komen. (…) Ik weet niet in hoeverre de oude man een sleutel had. (…)
V: Hoe vaak is er hennep geoogst in de periode dat jullie woonden aan [adres 5] in [plaats 6] ?
A: Niet, wel vlak daarna. (…)
V: Wanneer zijn jullie de woning precies uitgegaan?
A: (…) Volgens mij oktober of november.
(…)
Als Bijlagen gaan bij dit proces-verbaal:
(…)
2. Foto [belanghebbende]”
3.2.2.
Een proces-verbaal van bevindingen van het team Opsporing van de politie Noord-Nederland, van 8 februari 2018, betreffende bijzonderheden doorzoeking Duitsland, waarin onder meer staat:
“Op verzoek van de Nederlandse autoriteiten, (onderzoek [onderzoek] ) heeft de Duitse politie op 24 oktober 2017 drie (3) doorzoekingen verricht op de adressen [adres 7] te [plaats 10] , [adres 3] te [plaats 1] en [adres 8] te [plaats 1]
Hierbij zijn meerdere goederen in beslag genomen zoals bv mobiele telefoons, administratie, harde schijven en navigatiesystemen (…)
[adres 7] te [plaats 10]
Uit de doorzoeking zijn de volgende bijzonderheden uit de aangetroffen administratie in dit proces-verbaal opgenomen;
(…)
-brochure van [makelaardij] aangaande het [adres 6] te [plaats 5]
-informatie van internet over “Mijn growhok”
-informatie van internet over “Het kweken van wiet binnenshuis
-informatie van internet over “Wat is pH en EC”
-prijslijst 2011www.betaalbaarkweken.nl
-rapportage diefstal stroom energie aangaande het [adres 9] te [plaats 8] (opmerking verbalisant: op 30 augustus 2015 is in dit perceel een hennepkwekerij aangetroffen met daarin 1226 hennepplanten (…)
-vervoersdocument aangaande goederen bestemd voor Italie
(opmerking verbalisant: Het is ambtshalve bekend dat de genoemde goederen gebruikt worden bij de inrichting van een hennepkwekerij (…)
-bekendmaking sluiting perceel [adres 6] te [plaats 5] .
(opmerking verbalisant: Dit betrof een geplastificeerde harde kaart die door de gemeente op het pand was bevestigd)
(…)
-vooraankondiging last onder bestuursdwang aangaande het perceel [adres 10]
(opmerking verbalisant: Op 14 mei 2017 werd een hennepkwekerij in dit perceel aangetroffen (…)
[adres 3] , [plaats 1]
Uit de doorzoeking zijn de volgende bijzonderheden uit de aangetroffen administratie in dit proces-verbaal opgenomen;
(…)
-aantekeningen diverse goederen
(opmerking verbalisant: ambtshalve is het bekend dat deze goederen oa gebruikt worden bij de inrichting van een hennepkwekerij (…)
-administratie/koopcontract aangaande het perceel [adres 3] , [plaats 1]
(…)
-administratie/koopcontract aangaande het perceel [adres 8] te [plaats 1]
(…)
-aantekeningen met namen van oa [naam 7] , [naam 9] met daarbij verschillende bedragen benoemd.
(…)
(opmerking verbalisant: ambtshalve heb ik in eerdere drugsonderzoeken soortgelijke aantekeningen aangetroffen. Deze hadden betrekking op bv gemaakte onkosten of werkzaamheden die deze personen hadden uitgevoerd)
(…)”
3.2.3.
Een bij het in 3.2.2 bedoeld proces-verbaal gevoegd proces-verbaal van bevindingen van het team Opsporing van de politie Noord-Nederland, van 24 april 2018, betreffende bevindingen aangetroffen betalingsbewijzen tijdens doorzoekingen in Duitsland, waarin onder meer staat:
“Op 24 oktober 2017 hebben er doorzoekingen plaatsgevonden in Duitsland, namelijk op de adressen [adres 7] in [plaats 10] , [adres 3] in [plaats 1] en [adres 8] in [plaats 1] . Al deze panden zijn eigendom van verdachte [belanghebbende].”
3.2.4.
Een proces-verbaal van bevindingen van het team Opsporing van de politie Noord-Nederland, van 30 juli 2018, betreffende aannemelijke uitgaven aan huur van onroerend goed, waarin onder meer staat:
“Voor het financieel onderzoek naar verdachte [belanghebbende] wordt gebruik gemaakt van een berekening volgens de methode van de Eenvoudige Kasopstelling (EKO). Voor deze berekening worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

De onderzoeksperiode van de EKO betreft 1 juli 2011 tot en met 24 oktober 2017. (…)

Van 1 juli 2011 tot en met 20 juni 2014 vormde [belanghebbende] een economische eenheid met [naam 10] . Van 1 september 2014 tot en met 24 oktober 2017 vormde [belanghebbende] een economische eenheid met [naam 6] en [naam 4] . (…)
In onderzoek [onderzoek] bleek dat [belanghebbende] verschillende panden huurde in bovengenoemde periode. (…)
Op 23 mei 2017 verstrekte het Team Criminele Inlichtingen (TCI) 2 processen-verbaal met de volgende tekst:
1.
“In de woning of aangebouwde schuren aan de [adres 6] te [plaats 5] zit mogelijk een hennepkwekerij. Het pand is eigendom van een oude man bijgenaamd “ [bijnaam] ”. De hennepkwekerij is van [belanghebbende] , een Marokkaanse man met een paardenstaart. [belanghebbende] heeft meerdere hennepkwekerijen in panden van de oude man bijgenaamd “ [bijnaam] ”. Zij werken samen. Uit onderzoek is gebleken dat:

met de oude man “ [bijnaam] ” wordt bedoeld: [naam 11] , (…)

met [belanghebbende] wordt bedoeld: [belanghebbende], (…)”
2.
“Op het adres [adres 5] te [plaats 6] worden vele hennepplanten gekweekt. (…)”
Op 12 oktober 2017 verstrekte TCI een proces-verbaal met de volgende tekst:
“Een man, bijgenaamd [bijnaam] , koopt panden op. [bijnaam] werk samen met ene [belanghebbende] , een man van Marokkaanse komaf, die in Duitsland woont. [belanghebbende] houdt zich bezig met telen van hennep. [bijnaam] heeft een kantoorpand in [plaats 7] . Dit pand heeft meerdere verdiepingen en de stroom van dit pand wordt via een telefoonmast afgetapt. Dit pand is door [belanghebbende] gebruikt voor hennepstekken en knippen van hennep. (…)”
In het onderzoek bleek dat [belanghebbende] vooral gebruik maakte van panden van [naam 11] en/of diens [onderneming] BV, (…)
Uit afschriften van bankrekeningen op naam van op naam van verdachten [belanghebbende], [naam 11] en [onderneming] BV bleken geen transacties die duiden op girale betalingen van huur door [belanghebbende] aan [naam 11] , [onderneming] BV, of (…)
Op 12 juli 2017 is [naam 11] verhoord als verdachte. Hij verklaarde onder andere dat verdachte [belanghebbende] de percelen gelegen aan de [adres 6] in [plaats 5] en de [adres 2] in [plaats 4] van hem huurde en dat hij de huurpenningen contant langs kwam brengen. (…)
Uit onderschepte telecom gegevens is onder andere gebleken dat:

Op 1 en 3 juli 2017 ontving het telefoonnummer op naam van verdachte [naam 11] een sms van het nummer (…), in gebruik bij verdachte [belanghebbende], met de tekst:
“U huurtjes liggen klaar wil ze laten brengen door collega (…)
Uit bovengenoemde feiten en omstandigheden blijkt dat [belanghebbende] huurpenningen voor het gebruik van diverse onroerende goederen kennelijk betaalde met contant geld. (…)
1.
[adres 6] in [plaats 5]
(…) Uit onderzoek [onderzoek] is naar voren gekomen dat het aannemelijk is dat [belanghebbende] in werkelijkheid op 1 juli 2011 samen met [naam 10] verbleef aan de [adres 6] in [plaats 5] . (…)
Op 7 juni 2017 is er een in werking zijnde hennepkwekerij met 1.258 nog niet geplante hennepstekken aangetroffen in een loods aan de [adres 6] in [plaats 5] . In de loodsen bevond zich daarnaast een substantiele hoeveelheid hennepgerelateerd afval.
Op 12 juli 2017 is [naam 11] verhoord als verdachte. Hij verklaarde onder andere dat verdachte [belanghebbende] het onroerend goed gelegen aan de [adres 6] in [plaats 5] en de [adres 2] in [plaats 4] van hem huurde en dat hij de huurpenningen contant langs kwam brengen. De huur bedroeg € 1.000 per maand. (…)
Bij de doorzoeking van het pand aan de [adres 7] in [plaats 10] (eigendom van [belanghebbende]) is onder andere een geplastificeerde harde kaart aangetroffen betreffende de bekendmaking van de sluiting van het perceel [adres 6] van [plaats 5] . Deze kaart was door de gemeente aangebracht naar aanleiding van de ontdekking van de hennepkwekerij op 7 juni 2017. (…)
Bij de doorzoeking van het kantoor van verdachte [naam 11] (…) zijn diverse aantekeningen aangetroffen die er op duiden dat [belanghebbende] huur betaalde aan [naam 11] voor het perceel met opstallen aan de [adres 6] in [plaats 5] en dat [belanghebbende] in het bezit was van sleutels van dit pand. (…)
Voor de EKO wordt ervan uitgegaan dat [belanghebbende] voor de periode van 1 juli 2011 tot en met 31 mei 2017 (…) huur betaalde voor het pand aan de [adres 6] in [plaats 5] , namelijk € 1.000 contant per maand.
(…)
2.
[adres 1] in [plaats 3]
(…)
Bij de doorzoeking van het kantoor van [naam 11] is een overeenkomst aangetroffen tussen [belanghebbende] en [naam 11] betreffende de huur van de woonruimte gelegen aan de [adres 1] in [plaats 3] van 1 november 2014 tot en met 31 december 2015 voor een prijs van € 1.000 per maand. (…)
3.
[adres 2] in [plaats 4]
(…)
Bij de doorzoeking van het kantoor van [naam 11] is een overeenkomst aangetroffen tussen [belanghebbende] en [naam 11] betreffende de huur van de woonruimte gelegen aan [adres 2] in [plaats 4] van 1 december 2015 tot en met 31 december 2016 voor een prijs van € 775 per maand. (…)
4.
[adres 5] in [plaats 6]
Uit gegevens van netbeheerder Enexis bleek dat [getuige] van 3 februari tot en met 1 december 2016 contractant was voor de levering van stroom op het adres [adres 5] in [plaats 6] . Van 6 januari tot en met 3 februari 2017 was verdachte [naam 4] van 6 januari tot en met 30 maart 2017 contractant voor de levering van stroom op dit adres. (…)
Op 21 mei 2017 heeft de politie een MMA-melding ontvangen met de volgende tekst:
“Wietteelt in [plaats 6] op de [locatie] aan [adres 5] . Er is sprake van stankoverlast.”
(…)
Bij de doorzoeking van het kantoor van [naam 11] (…) zijn diverse notities aangetroffen waaruit blijkt dat [belanghebbende] huur moest betalen aan [naam 11] voor het gebruik van het perceel met opstallen aan [adres 5] in [plaats 6] en dat [belanghebbende] in het bezit was van sleutels van dit pand. Tevens zijn aantekeningen aangetroffen waaruit blijkt dat de huur voor dit pand € 2.500 per maand bedroeg. (…)
Bij de doorzoeking van het pand aan de [adres 7] in [plaats 10] (…) is onder andere een ontbindingsovereenkomst betreffende de aankoop van [adres 5] in [plaats 6] aangetroffen, samen met een brief van de notaris in verband met het passeren van de akte voor dit pand en een verklaring van een waarborgsom van €7.500. (…)
Op 16 november 2017 is [getuige] als getuige gehoord. Hij verklaarde onder andere:
(…)

Dat hij eind 2015 samen met (…) de boerderij aan [adres 5] in [plaats 6] wilde kopen (…) maar dat zij dat uiteindelijk toch niet zagen zitten. [belanghebbende] heeft toen geregeld dat een oude man uit [plaats 11] ( [naam 11] ) het pand heeft gekocht. Van [naam 6] heeft [getuige] toen (…) € 7.500 contant gekregen om daarmee de boete te betalen voor het afzien van de koop (…)

In februari 2016 is [getuige] samen met zijn vriendin gaan wonen in het pand aan [adres 5] in [plaats 6] , waarvoor hij zelf geen huur betaalde. Verdachte [belanghebbende] heeft toen samen met [naam 2] in de kelder van dit pand een hennepkwekerij gebouwd. De oude man uit [plaats 11] ( [naam 11] ) wist hier kennelijk van. Er kwamen toen regelmatig mensen ongevraagd de woning binnen, waaronder ook [naam 4] . [belanghebbende] en [naam 4] hadden een sleutel van de woning en waren er beide bij toen de hennepstekken in de kwekerij kwamen.
(…)
Voor de EKO wordt ervan uitgegaan dat [belanghebbende] voor de periode van 1 februari 2016 tot en met 31 mei 2017 (…) huur betaalde voor het pand aan [adres 5] in [plaats 6] , namelijk € 2.500 contant per maand.
5.
[adres 11] in [plaats 7]
Op 3 april 2017 verklaarde [naam 2] onder andere dat bij (…) sleutels worden opgehaald voor het knippen en drogen van hennep in een pand welke hij omschreef als het kantoorpand gelegen aan de [adres 11] in [plaats 7] . (…)
Op 24 oktober 2017 zijn in het kantoorpand op het perceel aan de [adres 11] in [plaats 7] hennepresten aangetroffen en zijn onregelmatigheden met de elektrische installatie geconstateerd. (…)
Bij de doorzoeking van de woning van [belanghebbende] ( [adres 3] in [plaats 1] ) zijn onder andere aantekeningen aangetroffen van postcodes met daarop onder andere vermeld [adres 11] in [plaats 7] . (…)
Bij de doorzoeking van het kantoor van [naam 11] (…) is documentatie aangetroffen waaruit blijkt dat het kantoorpand aan de [adres 11] in [plaats 7] per maart 2015 feitelijk leegstond en dat de huurovereenkomst tussen [onderneming] B.V. en de voormalige huurder (…) per 1 mei 2015 was ontbonden. (…) Ook zijn er diverse notities aangetroffen waaruit blijkt dat [belanghebbende] huur moest betalen aan [naam 11] voor het gebruik van (een deel van) het kantoorpand en dat [belanghebbende] in het bezit is geweest van sleutels van dit pand. Tevens waren er aantekeningen waaruit blijkt dat de huur € 4.000 of € 5.000 per maand bedroeg. (…)
Op 16 november 2017 is [getuige] als getuige gehoord. Hij verklaarde onder andere dat de “ oude man ” ( [naam 11] ) ook nog een pand in [plaats 7] had waar [belanghebbende] wel eens heel stoer over had verteld. Op het dak zou namelijk een telefoonmast of iets dergelijks staan en daar had hij ( [belanghebbende] ) de stroom van afgetapt. (…)
Voor de EKO wordt ervan uitgegaan dat [belanghebbende] voor de periode van 1 mei 2015 tot en met 30 september 2017 (…) huur betaalde voor het pand aan de [adres 11] in [plaats 7] , namelijk € 4.000 contant per maand.
6.
[adres 12] in [plaats 12]
Volgens de politiesystemen is op 1 maart 2013 in het bedrijfspand aan [adres 12] in [plaats 12] een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. (…) Op 30 juli 2013 is hier vervolgens nog een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. (…)
Bij de doorzoeking van het kantoor van [naam 11] zijn aantekeningen aangetroffen waaruit blijkt dat [belanghebbende] kennelijk werkzaamheden heeft verricht betreffende dit pand, dat hij in het bezit was van sleutels van dit pand en dat hij huur moest betalen, namelijk € 4.750 per maand. (…)
Voor de EKO zijn betalingen van huur voor het pand aan [adres 12] in [plaats 12] buiten beschouwing gelaten. (…)
7.
[adres 9] in [plaats 8]
Volgens de politiesystemen is op 30 augustus 2015 in het bedrijfspand gelegen aan de [adres 9] in [plaats 8] een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. (…) Op 2 mei 2016 is [naam 11] als getuige gehoord in deze zaak. Hij verklaarde onder andere dat hij het pand had verhuurd aan [naam 12] uit [plaats 13] , wat ook kon blijken uit een schriftelijke huurovereenkomst. De huur zou € 4.000 per maand bedragen, welke contant werd betaald. (…)
Op 30 maart 2018 heb ik (…) contact gehad met [naam 12] uit [plaats 13] . Hij verklaarde onder andere dat bij de tenaamstelling van een voertuig en de huurovereenkomst betreffende de [adres 9] in [plaats 8] door [belanghebbende] misbruik is gemaakt van zijn identiteit. (…)
Bij de doorzoeking van de woning van [belanghebbende] ( [adres 3] in [plaats 1] ) is onder andere een handgeschreven kwitantie van [naam 11] aan [belanghebbende] aangetroffen, betreffende de betaling van € 8.000 contant voor huur van het pand aan de [adres 9] in [plaats 8] voor de maanden april en mei 2015. Daarnaast werd in de woning van [belanghebbende] ook een rapportage aangetroffen over de diefstal van stroom / energie aangaande het [adres 9] in [plaats 8] (naar aanleiding van de aangetroffen kwekerij). (…)
Bij de doorzoeking van het kantoor van [naam 11] (…) zijn aantekeningen aangetroffen waaruit blijkt dat [belanghebbende] kennelijk werkzaamheden heeft verricht betreffende het bedrijfspand aan de [adres 9] in [plaats 8] , dat hij in het bezit was van sleutels voor dit pand en dat hij huur moest betalen, namelijk € 4.000 per maand. (…)
Voor de EKO wordt ervan uitgegaan dat [belanghebbende] voor de periode van 1 april tot en met 31 augustus 2015 (…) huur betaalde voor het pand aan de [adres 9] in [plaats 8] , namelijk € 4.000 contant per maand. (…)
8.
[adres 3] in [plaats 1] (Duitland)
Uit (…) bleek dat [belanghebbende] sinds 12 december 2016 samen met [naam 6] en hun gezamenlijke dochter (…) staat ingeschreven aan de [adres 3] in [plaats 1] (Duitsland). Op of omstreeks 9 mei 2017 heeft hij dit perceel met daarop een woning gekocht van [naam 13] (…)
Op 24 oktober 2017 heeft er een doorzoeking plaatsgevonden op bovengenoemd adres (…) In de woning zijn diverse spullen aangetroffen die erop duiden dat [belanghebbende] en [naam 6] hier verbleven. (…)
In het door de Duitse politie uitgevoerde onderzoek (…) is de heer [naam 13] gehoord als getuige. [naam 13] is de voormalige eigenaar van het perceel aan de [adres 3] in [plaats 1] (Duitsland). Hij verklaarde onder andere dat [belanghebbende] deze woning eerst huurde alvorens hij de woning zou kopen. De huur zou worden overgemaakt van een bankrekening (…) op naam van [belanghebbende]. (…)
Uit de afschriften van de Duitse bankrekening (…) op naam van [belanghebbende] blijkt dat in de maanden september tot en met november 2016 € 1.600 huur per maand is betaald aan [naam 13] voor de woning aan de [adres 3] in [plaats 1] . (…)
Voor de EKO wordt ervan uitgegaan dat [belanghebbende] voor de periode van 1 januari tot en 31 augustus 2017 (…) huur betaalde voor de woning aan de [adres 3] in [plaats 1] (Duitsland), namelijk € 1.600 contant per maand.”
3.2.5.
Een proces-verbaal van het team Opsporing van de politie Noord-Nederland, van 30 juli 2018, betreffende bevindingen met betrekking tot economische eenheden verdachte [belanghebbende], waarin onder meer staat:
“Voor het financieel onderzoek naar verdachte [belanghebbende] wordt gebruik gemaakt van een berekening volgens de methode van de Eenvoudige Kasopstelling (EKO). (…)
Ten behoeve van de EKO heb ik, (…), onderzoek gedaan naar de economische eenheden waar verdachte [belanghebbende] deel van heet uitgemaakt gedurende de onderzoeksperiode. Hierbij heb ik gekeken naar de aspecten “het voeren van een gezamenlijke huishouding” en “financiële verwevenheid tussen personen”.
(…)
Uit bovengenoemde feiten en omstandigheden blijkt dat [belanghebbende] in de periode van 1 juli 2011 tot en met 20 juni 2014 samen met [naam 10] een gezamenlijke huishouding voerde en dat zij toen financieel verweven waren. Voor de EKO wordt als uitgangspunt gehanteerd dat zij in deze periode een economische eenheid vormden.
(…)
Uit bovengenoemde feiten en omstandigheden blijkt dat [belanghebbende] in de periode van 1 september 2014 tot en met 24 oktober 2017 samen met [naam 6] en [naam 4] een gezamenlijke huishouding voerde en dat zij toen financieel verweven waren. Voor de EKO wordt als uitgangspunt gehanteerd dat zij in deze periode een economische eenheid vormden.”
3.2.6.
Een Eenvoudige Kasopstelling, gemaakt op 30 juli 2018, over de periode van 1 juli 2011 tot en met 24 oktober 2017 waaruit volgt dat belanghebbende in die periode € 763.327,63 meer heeft uitgegeven dan hij aan legale inkomsten heeft genoten.
3.2.7.
Werkbladen, waarin de in de in 3.2.6 bedoelde Eenvoudige Kasopstelling genoemde inkomsten en uitgaven worden gespecificeerd. En processen-verbaal van bevindingen van het team Opsporing van de politie Noord-Nederland waaruit de in de werkbladen genoemde inkomsten en uitgaven kunnen worden afgeleid.
3.2.8.
Bij vonnis van 19 april 2022 heeft de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van rechtbank Noord-Nederland belanghebbende veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, voor het in vereniging telen van hennep in panden in [plaats 5] , in de periode van 24 december 2016 tot en met 7 juni 2017, en [plaats 6] , in de periode van 1 februari 2016 tot en met 24 oktober 2017. [1] Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft dit vonnis, bij uitspraak van 7 april 2025, bevestigd, maar de straf verminderd tot een gevangenisstraf van 10 maanden. [2] Het Hof heeft, bij uitspraak van 8 april 2025, belanghebbende verplicht tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 257.911,07. [3]
3.3.
De inspecteur heeft aan de hand van de in 3.2 bedoelde stukken een berekening per jaar opgesteld van het bedrag dat belanghebbende meer heeft uitgegeven dan hij aan legale inkomsten heeft genoten. Aan de hand van deze berekening heeft de inspecteur de in 1.1 bedoelde (navorderings)aanslagen opgelegd. De berekening resulteert, voor zover hier van belang, in de volgende niet op aangifte verantwoorde inkomsten:
2014
34.4
2015
91.161
2016
288.653
2017
267.769
3.4.
Belanghebbende is op 27 oktober 2023 gehoord in bezwaar. De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende gegrond verklaard, waarbij hij enkele cijfermatige onjuistheden die zijn begaan bij het vaststellen van de (navorderings)aanslagen heeft hersteld en hij alsnog rekening heeft gehouden met de MKB-winstvrijstelling. Hij heeft daarbij de (navorderings)aanslagen als volgt verminderd:
Belastbaar inkomen uit werk en woning
Bijdrage-inkomen
Navorderingsaanslag IB/PVV 2014
34.391
Navorderingsaanslag Zvw 2014
34.391
Navorderingsaanslag IB/PVV 2015
77.284
Aanslag IB/PVV 2016
248.242
Aanslag IB/PVV 2017
230.032

Beoordeling door de rechtbank

Algemeen
Heeft de inspecteur artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschonden?
4. Belanghebbende stelt dat de inspecteur een aantal stukken uit de strafzaak heeft overgelegd, maar dat van een volledig dossier geen sprake is.
4.1.
De rechtbank heeft geen aanwijzingen dat wat de inspecteur verklaard, namelijk dat hij alle stukken die hij van de Officier van Justitie heeft ontvangen heeft overgelegd, onjuist zou zijn. Concrete aanwijzingen daarvoor heeft belanghebbende ook niet aangedragen. Een schending van artikel 8:42 van de Awb ziet de rechtbank dus niet op dit punt.
4.1.1.
Belanghebbende stelt voorts dat de inspecteur is gehouden stukken van intern beraad te overleggen en dat niet heeft gedaan.
De inspecteur stelt deze stukken bewust niet te hebben ingediend in dit specifieke geval omdat niet valt in te zien hoe de stukken van intern beraad – die er zijn – relevant kunnen zijn voor de nog resterende geschilpunten. Belanghebbende bepleit ook niet waar het relevant voor zou kunnen zijn. Bij een dergelijke stand van zaken is de inspecteur niet verplicht om deze stukken te overleggen nu de stukken niet relevant zijn voor de resterende geschilpunten. Het is niet zo dat stukken van intern beraad automatisch 8:42-stukken zijn en dus altijd in elk dossier moeten worden overgelegd, aldus de inspecteur.
4.1.2.
De rechtbank stelt vast dat de inspecteur stukken van intern beraad niet heeft ingebracht. Naar het oordeel van de rechtbank hoefde de inspecteur dat in dit specifieke geval ook niet te doen omdat deze stukken niet tot de op de zaak betrekking hebbende stukken behoren nu gelet op de beroepsgronden niet valt in te zien hoe deze stukken van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten. [4]
4.1.3.
De rechtbank overweegt dat stukken van intern beraad van de Belastingdienst tot de op de zaak betrekking hebbende stukken kunnen behoren zodat, behoudens gevallen van gerechtvaardigde weigering op grond van artikel 8:29 van de Awb en uitzonderingsgevallen als misbruik van procesrecht, dient te worden tegemoetgekomen aan een verzoek van belanghebbende tot overlegging van een bepaald stuk indien deze voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat het stuk van enig belang kan zijn (geweest) bij de besluitvorming in zijn zaak. [5]
4.1.4.
Dat laatste is niet het geval. Belanghebbende voert niets aan over de vraag voor welk resterend geschilpunt deze stukken mogelijk van belang zouden kunnen zijn en de rechtbank ziet dat zelfstandig ook niet in. De inspecteur heeft naar het oordeel van de rechtbank artikel 8:42 van de Awb niet geschonden nu alle stukken zijn overgelegd die van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten.
Materieel
Dient de bewijslast te worden omgekeerd en verzwaard?
4.2.
Ten aanzien van de jaren 2015 en 2016 stelt de inspecteur dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard omdat belanghebbende niet de vereiste aangiften IB/PVV heeft gedaan. Voor het jaar 2015 stelt hij dat belanghebbende, na daartoe te zijn uitgenodigd en aangemaand, geen aangifte IB/PVV heeft gedaan. Voor het jaar 2016 stelt hij dat belanghebbende, na daartoe te zijn uitgenodigd, tot aanzienlijk te lage bedragen aangifte IB/PVV heeft gedaan.
4.2.1.
In artikel 27e, eerste lid, van de AWR is bepaald – voor zover hier van belang – dat indien de vereiste aangifte niet is gedaan het beroep gegrond wordt verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is (omkering en verzwaring van de bewijslast).
4.2.2.
Belanghebbende heeft de aangifte IB/PVV over het jaar 2015 niet tijdig gedaan terwijl hij hiertoe wel was uitgenodigd en aangemaand (zie 3.1). Dat leidt ertoe dat belanghebbende voor het jaar 2015 niet de vereiste aangifte IB/PVV heeft gedaan, wat tot gevolg heeft dat de bewijslast voor het jaar 2015 moet worden omgekeerd en verzwaard. [6]
4.2.3.
De inspecteur stelt voor het jaar 2016 dat belanghebbende niet de vereiste aangifte IB/PVV heeft gedaan. Belanghebbende heeft dit niet bestreden. Belanghebbende heeft wel een aangiftebiljet IB/PVV over het jaar 2016 ingediend, maar kennelijk na de in de uitnodiging vermeldde datum.
4.2.4.
De rechtbank stelt voorop dat de inspecteur voor het jaar 2016 geen informatiebeschikking heeft genomen. Omkering en verzwaring van de bewijslast is dan alleen aan de orde als de inspecteur aannemelijk maakt dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan, waardoor te weinig belasting is geheven. Ter onderbouwing van zijn stelling dat de vereiste aangifte niet is gedaan zal de inspecteur aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast de feiten en omstandigheden aannemelijk moeten maken waaruit dit volgt. Daar komt bij dat het niet aangegeven bedrag aan belasting in verhouding tot het verschuldigde bedrag aan belasting zowel absoluut als relatief aanzienlijk moet zijn en belanghebbende zich daarvan bewust was of zich daarvan bewust moest zijn. [7] Voorts is het zo dat indien de aangifteplichtige in het door hem ingediende aangiftebiljet een of meer vragen onbeantwoord laat of onjuist beantwoordt, dit in de regel zal leiden tot de gevolgtrekking dat hij niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Daarvoor hoeft niet vast te staan dat de tekortkoming in de beantwoording van de vraag of vragen ertoe leidt dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting of dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van die tekortkoming niet zou zijn geheven op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. [8]
4.2.5.
De rechtbank acht de inspecteur voor het jaar 2016 geslaagd in de op hem rustende bewijslast en overweegt daartoe als volgt.
4.2.6.
De inspecteur heeft aannemelijk gemaakt dat belanghebbende, in ieder geval in de jaren 2015 tot en met 2017, inkomsten heeft gehad uit het (samen met anderen) telen van hennep en deze inkomsten niet heeft opgegeven. Door de inspecteur aannemelijk gemaakt is dat belanghebbende (tenminste) de volgende panden huurde waarin hennepkwekerijen zijn aangetroffen: in 2015 in het pand aan de [adres 9] in [plaats 8] (zie 3.2.2 en 3.2.4), in 2016 en 2017 aan de [adres 6] in [plaats 5] (zie 3.2.4 en 3.2.8) en in 2016 en 2017 aan het [adres 5] in [plaats 6] (zie 3.2.2, 3.2.4 en 3.2.8). Voor het betalen van de huur van al deze woningen is geld nodig wat dus op een manier verkregen moet zijn. Het is een feit van algemene bekendheid dat met de teelt van hennep grote bedragen worden verdiend.
4.2.7.
De inspecteur is, bij het vaststellen van de (navorderings)aanslagen uitgegaan van de in 3.2.6 bedoelde kasopstelling. Een kasopstelling kan een geschikte methode zijn om aannemelijk te maken dat er inkomen is genoten dat niet is aangegeven bij de Belastingdienst. Indien een adequaat opgestelde kasopstelling erin resulteert dat sprake is van een negatief netto privé, betekent dat immers dat er nog een andere bron van inkomen moet zijn die een verklaring vormt voor het ter beschikking hebben van de gelden waar iemand de beschikking over moet hebben gehad. Een negatief netto privé is namelijk uit de aard van de zaak niet mogelijk; iemand beschikt dan over meer geld dan waarover hij zou moeten kunnen beschikken als zijn belastingaangiften zouden kloppen. Indien er geen andere plausibele bron is, is het als uitgangspunt aannemelijk dat werkzaamheden zijn verricht waarmee belastbaar inkomen (bijvoorbeeld in contanten) is verdiend, wat dan dus niet is opgegeven aan de Belastingdienst.
4.2.8.
Of een kasopstelling voldoende bewijskracht heeft hangt enerzijds af van de onderbouwing van de daarin opgenomen posten en anderzijds van het verweer van belanghebbende, waaronder de mate van (motivering) van de betwisting. Een groot deel van de posten is gebaseerd op objectieve en verifieerbare gegevens, zoals kwitanties, bankafschriften en gegevens van het RDW. Verder liggen aan een aantal posten getuigenverklaringen ten grondslag, waarbij de rechtbank geen reden heeft te twijfelen aan het waarheidsgehalte daarvan. Tot slot acht de rechtbank van belang dat belanghebbende (de hoogte van) geen enkele post heeft betwist.
4.2.9.
Al het voorgaande in aanmerking genomen acht de rechtbank aannemelijk dat in beide jaren sprake is van een substantieel kastekort. Nu belanghebbende geen andere plausibele bron heeft aangevoerd voor het ter beschikking hebben van aanzienlijke gelden, is aannemelijk dat belanghebbende in 2015 en 2016 werkzaamheden heeft verricht waarmee hij niet-aangegeven inkomen heeft verdiend. De rechtbank acht, gelet op de kastekorten, voor zowel 2015 als 2016 aannemelijk dat belanghebbende zodanig hoge inkomsten niet heeft aangegeven dat de volgens de aangiften verschuldigde IB/PVV zowel in absolute als in relatieve zin aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde IB/PVV. De rechtbank acht tevens aannemelijk dat belanghebbende zich ten tijde van het doen van de aangiften zich ervan bewust is geweest dat aanzienlijke bedragen aan IB/PVV niet zouden worden geheven. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat inkomsten uit arbeid moeten worden aangegeven bij de Belastingdienst. Bovendien is (minstens) aannemelijk dat belanghebbende, gelet op de hoogte van het inkomen dat hij met de hennepteelt heeft genoten en gelet op heimelijke aard van de hennepteelt, ten tijde van het doen van de aangiften IB/PVV 2015 en 2016 zich ervan bewust was dat aanzienlijke bedragen aan verschuldigde belasting niet zouden worden geheven, doordat hij dat inkomen niet in zijn aangiften heeft verantwoord.
4.2.10.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, dient de bewijslast voor de jaren 2015 en 2016 te worden omgekeerd en verzwaard.
Is sprake van redelijke schattingen / heeft belanghebbende aan de verzwaarde bewijslast voldaan?
4.3.
De omkering en verzwaring van de bewijslast laat onverlet dat de inspecteur bij het vaststellen van de (navorderings)aanslagen moet uitgaan van een redelijke schatting van het inkomen van belanghebbende. Dit vereiste strekt ertoe te voorkomen dat een belastingaanslag naar willekeur wordt opgelegd. In dat kader rust op de inspecteur de taak zijn schatting zodanig me feitelijke stellingen te onderbouwen dat die schatting de redelijkheidstoets kan doorstaan. [9] Wanneer de inspecteur daarin slaagt, ligt het vervolgens op de weg van belanghebbende, wanneer hij de schatting betwist, daarvoor het verzwaarde (tegen)bewijs te leveren. [10]
4.3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank berusten de aan belanghebbende opgelegde (navorderings)aanslagen IB/PVV over de jaren 2015 en 2016, zoals die luiden na de uitspraken op bezwaar, op een redelijke schatting van de inspecteur. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking.
De hoogte van het niet-aangegeven inkomen is gebaseerd op een logisch onderbouwde door de inspecteur getitelde Eenvoudige Kasopstelling, waarbij de in die opstelling genoemde bedragen grotendeels voortvloeien uit objectieve en verifieerbare gegevens. Een deel van de opgenomen uitgaven bestaat daarentegen uit stelposten/schattingen, bijvoorbeeld voor zogenoemde Nibud-uitgaven en uitgaven voor brandstofkosten, die naar de aard minder precies zijn. Dat mag de inspecteur in het kader van een schatting binnen de grenzen van de redelijke schatting ook doen: het blijft immers een schatting.
Belanghebbende heeft de (hoogte van de) posten die zijn opgenomen in de Eenvoudige Kasopstelling als zodanig niet bestreden. Hij heeft evenmin een alternatieve bron aangedragen uit welke hij zijn uitgaven in de jaren 2015 en 2016 dan heeft kunnen doen.
4.3.2.
De inspecteur kon er redelijkerwijs vanuit gaan dat belanghebbende het niet-aangegeven inkomen genereerde met een door hem gedreven onderneming. De rechtbank acht daarbij van belang dat belanghebbende meerdere panden huurde om hennep in te telen en dat in panden waarin hennep is aangetroffen grote hoeveelheden hennepplanten aanwezig waren. Zo spreekt een getuige van 3.000 tot 3.500 hennepplanten in het pand aan het [adres 5] in [plaats 6] en zijn in het pand aan de [adres 6] in [plaats 5] en in de bijbehorende loods 1.258 hennepstekken alsmede een substantiële hoeveelheid hennep gerelateerd afval aangetroffen.
4.3.3.
Aan hetgeen hiervoor is overwogen doet niet af dat – zoals belanghebbende stelt – er meerdere spelers actief waren blijkens het strafdossier. De inspecteur heeft de hoogte van het inkomen van belanghebbende immers niet gelijkgesteld aan de geschatte totale opbrengst van de hennepteelt, waar zoals belanghebbende lijkt te stellen meerdere mensen bij betrokken waren, maar op het negatief netto privé van belanghebbende. Gelet op het geheel van feiten en omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank de schatting van de inspecteur van het door belanghebbende niet opgegeven inkomen, redelijk.
4.3.4.
Nu belanghebbende de (hoogte van de) posten die zijn opgenomen in de Eenvoudige Kasopstelling als zodanig niet heeft bestreden, is hij naar het oordeel van de rechtbank niet erin geslaagd te doen blijken dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar betreffende de (navorderings)aanslagen IB/PVV over de jaren 2015 en 2016 onjuist zijn.
Heeft de inspecteur de aanslagen IB/PVV en Zvw over het jaar 2014 en de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2017 niet tot te hoge bedragen opgelegd?
4.4.
Ten aanzien van de jaren 2014 en 2017 dient de inspecteur aannemelijk te maken dat belanghebbende niet-aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning heeft genoten tot bedragen van respectievelijk € 39.990 (na toepassing van de MKB-winstvrijstelling bedraagt het belastbaar inkomen uit werk en woning na de uitspraak op bezwaar € 34.391) en € 230.032. Ten aanzien van het haar 2014 dient de inspecteur voorts aannemelijk te maken dat belanghebbende een bijdrage-inkomen heeft genoten van € 34.391.
4.4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is de inspecteur, behoudens hetgeen hierna in 4.4.2 en 4.4.5 wordt overwogen, geslaagd in het in 4.4 bedoelde bewijs. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat dit uit de in 3.2.6 bedoelde kasopstelling volgt. Aan die kasopstelling komt voldoende bewijskracht toe (zie 4.2.7 en 4.2.8) en de in die opstelling genoemde bedragen vloeien grotendeels voort uit objectieve en verifieerbare gegevens (zie 4.3.1). Belanghebbende heeft de (hoogte van de) posten die zijn opgenomen in de Eenvoudige Kasopstelling als zodanig niet bestreden en heeft evenmin een alternatieve bron aangedragen uit welke hij zijn uitgaven in de jaren 2014 en 2017 heeft kunnen doen. Daarmee is aannemelijk dat belanghebbende in 2014 en 2017 werkzaamheden heeft verricht waarmee hij niet-aangegeven inkomen (in contanten) heeft verdiend.
4.4.2.
In een aantal posten die zijn opgenomen in de Eenvoudige Kasopstelling komen bedragen voor die door anderen (zouden) zijn ontvangen/uitgegeven. De inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat die bedragen aan belanghebbende moeten worden toegerekend. Met een aantal van die anderen vormde belanghebbende weliswaar een samenwerkend verband (zie 3.2.5), maar dat is onvoldoende om de ontvangsten/uitgaven van die personen aan belanghebbende toe te rekenen en dat maakt dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat het belanghebbende was de hiervoor benodigde inkomsten heeft genoten.
4.4.3.
Voorts is er in de Eenvoudige Kasopstelling vanuit gegaan dat belanghebbende in het jaar 2014 voor € 18.000 aan voertuigen heeft gekocht. Uit bijlage 43 bij het verweerschrift volgt echter dat belanghebbende in 2014 voor € 15.500 aan voertuigen heeft gekocht.
4.4.4.
Tot slot is er in de Eenvoudige Kasopstelling vanuit gegaan dat belanghebbende het pand aan de [adres 3] in [plaats 1] (Duitsland) huurde, voor een bedrag van € 4.600 per maand, tot en met 31 augustus 2017. Belanghebbende heeft dit pand echter gekocht op 9 mei 2017. Het komt de rechtbank daarom niet logisch voor dat belanghebbende huur zou hebben betaald in de maanden mei tot en met augustus 2017, waar dan inkomen tegenover gestaan zou moeten hebben. De kosten van huur van panden in het jaar 2017 moeten daarom worden verminderd met € 6.400 (4 maanden maal € 1.600 huur).
4.4.5.
Hetgeen hiervoor is overwogen, leidt voor het jaar 2014 tot de volgende berekening:
2014 na uitspraak
op bezwaar
2014 volgens
de rechtbank
Ontvangsten
werkzaamheden aan panden van [naam 11]
5.59
5.59
opnames van bankrekeningen
3.2
Totaal ontvangsten
8.79
5.59
Uitgaven
aankoop van voertuigen
18
15.5
moneytransfers
6.689
2.411
huur van diverse panden
14
14
brandstoffen, per kas betaald
851
851
levensonderhoud
3.65
2.535
Totaal feitelijke uitgaven
43.19
35.297
Saldo ontvangsten en uitgaven
34.4
29.707
Opbrengsten werkzaamheden aan panden
5.59
5.59
Meer uitgaven dan inkomsten
34.4
29.707
Winst uit onderneming
39.99
35.297
MKB-winstvrijstelling
5.599
4.942
Inkomen uit werk en woning
34.391
30.355
En leidt voor het jaar 2017 tot de volgende berekening:
2017 na uitspraak
op bezwaar
2017 volgens
de rechtbank
Ontvangsten
werkzaamheden aan panden van [naam 11]
3.551
3.551
opnames van bankrekeningen
19.338
15.96
verkoop van voertuigen
16.339
16.339
Totaal ontvangsten
39.228
35.85
Uitgaven
stortingen op bankrekeningen
156.283
90.713
aankoop van voertuigen
51.122
50.1
moneytransfers
3.84
aangetroffen facturen
21.092
21.092
reis Marokko
1.923
1.923
huur van diverse panden
66.3
53.9
brandstoffen, per kas betaald
2.356
1.197
levensonderhoud
3.79
2.181
Totaal feitelijke uitgaven
306.707
221.106
Saldo ontvangsten en uitgaven
267.479
185.256
Winst uit onderneming
267.479
185.256
MKB-winstvrijstelling
37.447
25.936
Inkomen uit werk en woning
230.032
159.32
4.4.6.
Het bovenstaande brengt mee dat de aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2014 dient te worden verminderd tot een navorderingsaanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.355, dat de navorderingsaanslag Zvw over het jaar 2014 dient te worden verminderd tot een navorderingsaanslag berekend naar een bijdrage-inkomen van € 30.355 en dat de daarmee samenhangende belastingrentebeschikkingen in overeenstemming daarmee dienen te worden gewijzigd. De aanslag IB/PVV over het jaar 2017 dient te worden verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 159.320 en de daarmee samenhangende belastingrentebeschikking dient in overeenstemming daarmee te worden gewijzigd.
Was belanghebbende vanaf zijn emigratie naar Duitsland nog belastingplichtige in Nederland?
4.5.
Belanghebbende stelt dat hij vanaf zijn emigratie naar Duitsland, op 16 december 2016, niet meer belastingplichtig was in Nederland.
4.5.1.
De rechtbank acht aannemelijk geworden dat belanghebbende ook na 16 december 2016 nog panden huurde in Nederland, te weten aan de [adres 6] in [plaats 5] , aan het [adres 5] in [plaats 6] en aan de [adres 11] in [plaats 7] . In al deze panden is in 2017 een hennepkwekerij aangetroffen, waar belanghebbende bij betrokken was en inkomsten uit genoot (zie 3.2.4).
4.5.2.
De rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende de in 4.5.1 bedoelde inkomsten heeft genoten uit een door hem gedreven onderneming (zie 4.3.1). Op grond van artikel 5, eerste lid, van het Belastingverdrag met Duitsland [11] (het Verdrag), mogen de inkomsten van de onderneming die zijn toe te rekenen aan een zich in Nederland bevindende vaste inrichting in Nederland in de belastingheffing worden betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank werden de activiteiten verricht in de in 4.5.1 genoemde panden middels een vaste inrichting van de onderneming van belanghebbende gedreven. Blijkens het commentaar bij artikel 5 van het OESO-modelverdrag, welk artikel gelijk is aan artikel 5 van het Verdrag, zodat het OESO-commentaar op eerstgenoemd artikel voor de uitleg van laatstgenoemd artikel van grote betekenis is [12] , is van een bedrijfsinrichting (en dus van een vaste inrichting op grond van artikel 2, tweede lid, van het Verdrag) sprake als de onderneming een gebouw gebruikt voor de bedrijfsuitoefening, welk gebouw de onderneming ter beschikking staat. Aangezien belanghebbende de in 4.5.1 bedoelde panden huurde en de ondernemingsactiviteiten (voornamelijk) in die panden werden uitgeoefend, stonden die zijn onderneming in Nederland ter beschikking.
4.5.3.
Ook indien de in 4.5.1 bedoelde inkomsten zijn aan te merken als resultaat uit overige werkzaamheden, mogen deze, op grond van artikel 9, tweede lid, van het Verdrag, in Nederland in de belastingheffing worden betrokken omdat belanghebbende voor zijn werkzaamheden gebruik heeft gemaakt van duurzame inrichtingen in Nederland.
4.5.4.
Op grond van hetgeen is overwogen in 4.5.2 en 4.5.3 is sprake van Nederlands inkomen. Dat inkomen heeft belanghebbende als buitenlandse belastingplichtige genoten en is in Nederland belast op grond van artikel 7.1, eerste lid, aanhef en letter a, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Heeft de inspecteur de belastingrentebeschikkingen terecht en tot juiste bedragen vastgesteld?
4.6.
De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank wijst belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt. Nu de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw over het jaar 2014 en de aanslag IB/PVV over het jaar 2017 worden verminderd, verstaat de rechtbank dat de inspecteur de bedragen van de daarmee samenhangende belastingrentebeschikkingen dienovereenkomstig zal verminderen. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de overige belastingrentebeschikkingen.
Heeft belanghebbende recht op een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn?
4.7.
Belanghebbende maakt aanspraak op vergoeding van immateriële schade in verband met de duur van de bezwaar- en de beroepsprocedures.
4.7.1.
De rechtbank ziet aanleiding om een vergoeding toe te kennen. De Hoge Raad heeft als uitgangspunt bepaald dat een redelijke behandeltijd voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg een periode van twee jaar bedraagt. Indien deze termijn wordt overschreden, is er aanleiding voor een vergoeding van immateriële schade van € 500 per half jaar overschrijding. [13]
4.7.2.
De rechtbank stelt vast dat alle zaken in hoofdzaak betrekking hebben op voorwerpen van geschil die met elkaar samenhangen. De motivering van de bezwaren en beroepen is in alle zaken nagenoeg identiek, dan wel vergelijkbaar. Gelet hierop bestaat er voor alle fasen van de procedure samenhang. Dit heeft tot gevolg dat ter vaststelling van het bedrag van de immateriële schadevergoeding éénmaal het tarief van € 500 per half jaar wordt gehanteerd.
4.7.3.
De inspecteur heeft het oudste bezwaarschrift ontvangen op 19 december 2019. Omdat de rechtbank uitspraak doet op 22 oktober 2025, heeft de procedure in totaal (afgerond) 71 maanden geduurd. De redelijke termijn is daarmee met 47 maanden overschreden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende recht op een schadevergoeding van € 4.000.
4.7.4.
De inspecteur heeft de laatste uitspraken op bezwaar gedaan op 31 mei 2024. Omdat de bezwaarfase (afgerond) 54 maanden heeft geduurd en daarmee 48 maanden te lang, komt de schadevergoeding geheel voor rekening van de inspecteur.
Heeft de inspecteur de kostenvergoeding in bezwaar juist berekend?
4.8.
De inspecteur stelt dat in bezwaar een kostenvergoeding is toegekend van € 310 per punt, maar dat dit € 624 per punt had moeten zijn. De rechtbank onderschrijft dit standpunt, zodat de beroepen gegrond zijn voor zover deze zijn gericht tegen de kostenvergoeding in bezwaar. Omdat ook het beroep betreffende de aanslag IB/PVV over het jaar 2017 en de daarmee samenhangende belastingrentebeschikking gegrond is, zal de rechtbank – anders dan de inspecteur – uitgaan van een wegingsfactor van 1 voor de zwaarte van de zaken. Voor de berekening van de door de inspecteur te betalen (proces)kosten verwijst de rechtbank naar hetgeen hierna wordt overwogen.

Conclusie en gevolgen

5. De beroepen betreffende de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw over het jaar 2014, de aanslag IB/PVV over het jaar 2017, de daarmee samenhangende belastingrentebeschikking en de kostenvergoeding in de bezwaarfase zijn gegrond en de beroepen zijn voor het overige ongegrond. Dat betekent dat de inspecteur het griffierecht van € 51 aan belanghebbende moet vergoeden.
5.1.
Belanghebbende krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend.
5.2.
Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 647 en in beroep van € 907. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van samenhang tussen de zaken. De zaken zijn immers (nagenoeg) gelijktijdig door de inspecteur en door de rechtbank behandeld en de werkzaamheden van de gemachtigde van belanghebbende konden in elk van de zaken (nagenoeg) identiek zijn. Nu sprake is van vijf samenhangende zaken, waarin het beroep gegrond is, zal een factor van 1,5 worden toegepast. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend (1 punt), heeft het hoorgesprek bijgewoond (1 punt) en heeft een beroepschrift ingediend (1 punt). De vergoeding bedraagt dan in totaal € 3.301,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond welke zien op de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw over het jaar 2014, de aanslag IB/PVV over het jaar 2017, de met die (navorderings)aanslagen samenhangende belastingrentebeschikkingen en de kostenvergoeding in bezwaar;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar welke zien op de (navorderings)aanslagen IB/PVV en Zvw over het jaar 2014, de aanslag IB/PVV over het jaar 2017, de met die aanslagen samenhangende belastingrentebeschikkingen en de kostenvergoeding in bezwaar;
- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2014 tot een navorderingsaanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.355 en wijzigt de daarmee samenhangende belastingrentebeschikking in overeenstemming daarmee;
- vermindert de navorderingsaanslag Zvw over het jaar 2014 tot een navorderingsaanslag berekend naar een bijdrage-inkomen van € 30.355 en wijzigt de daarmee samenhangende belastingrentebeschikking in overeenstemming daarmee;
- vermindert de aanslag IB/PVV over het jaar 2017 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 159.320 en wijzigt de daarmee samenhangende belastingrentebeschikking in overeenstemming daarmee;
- verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 4.000;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 51 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 3.301,50 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. I. van Wijk, griffier, op 27 oktober 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst en wordt aan belanghebbende, die niet digitaal procedeert, aangetekend per post verzonden op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [14]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

4.Vgl. Hoge Raad 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672.
5.Hoge Raad 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BA3823, r.o. 3.5.2.
6.Hoge Raad 14 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:675, r.o. 2.2.
7.Vgl. onder andere Hoge Raad 30 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1083, r.o. 3.3.1.
8.Hoge Raad 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:767, r.o. 4.2.3.
9.Hoge Raad 27 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV0401, r.o. 3.7.
10.Hoge Raad 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184, r.o. 3.5.
11.Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting op het gebied van belastingen van het inkomen en van het vermogen alsmede van verscheidene andere belastingen en tot het regelen van andere aangelegenheden op belastinggebied.
12.Hoge Raad 14 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1326, r.o. 3.1.2.
13.Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
14.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid, van de AWR.