ECLI:NL:RBZWB:2025:7243

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
25/4584
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door de minister van Infrastructuur en Waterstaat op verzoek op grond van de Wet open overheid

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het derde beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat de minister van Infrastructuur en Waterstaat niet op tijd heeft beslist op een verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo). Eiser had eerder al twee beroepen ingesteld, waarbij de rechtbank op 5 augustus 2024 en 7 mei 2025 uitspraak deed. In de laatste uitspraak werd de minister opgedragen binnen twee weken te beslissen op de aanvraag van eiser. Eiser stelt nu dat de minister deze termijn heeft overschreden en heeft daarom opnieuw beroep ingesteld.

De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank legt uit dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene eerst een ingebrekestelling moet sturen. In dit geval was dat niet nodig, omdat de rechtbank al een termijn had gesteld in de eerdere uitspraak.

De minister heeft niet binnen de gestelde termijn een besluit genomen, en de rechtbank bepaalt dat de minister dit alsnog moet doen binnen twee weken na verzending van deze uitspraak. Eiser verzoekt om een dwangsom van € 500,- per dag voor elke dag dat de minister de termijn overschrijdt, met een maximum van € 75.000,-. De rechtbank wijst dit verzoek af en legt in plaats daarvan een dwangsom op van € 250,- per dag, met een maximum van € 37.500,-. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, de minister de onder 5 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen, en dat de minister het griffierecht aan eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/4584

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 oktober 2025 in de zaak tussen

mr. [eiser], uit [plaats], eiser,

en

De minister van Infrastructuur en Waterstaat, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het derde beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat de minister niet op tijd heeft beslist op een verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo). In twee uitspraken van 5 augustus 2024 en 7 mei 2025 [1] heeft de rechtbank uitspraak gedaan op de eerste twee beroepen die eiser heeft ingesteld vanwege het niet tijdig beslissen op dat verzoek. In de laatste uitspraak van 7 mei 2025 staat dat de minister binnen twee weken moest beslissen op de aanvraag van eiser. Eiser stelt nu beroep in omdat de minister dat volgens hem niet heeft gedaan.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [2]
Is het beroep kennelijk gegrond ?
3. Het beroep is kennelijk gegrond. Soms kan niet worden verwacht dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling stuurt. Dat is in dit geval zo, omdat de rechtbank in de uitspraak van 7 mei 2025 al een termijn heeft gesteld waarbinnen de minister een beslissing moest nemen.
4. De minister heeft niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn een besluit genomen op het verzoek van eiser.
Welke beslistermijn moet aan de minister worden opgelegd?
5. Omdat de minister nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat de minister dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet de minister dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
Welke dwangsom wordt aan de minister opgelegd?
6. Eiser heeft de rechtbank verzocht om te bepalen dat de minister aan eiser een dwangsom van € 500,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 75.000,-;
6.1
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een dwangsom van € 500,- per dag. Volgens het landelijke beleid wordt in gevallen als deze, waarin de minister na een door de rechter gestelde termijn nog geen beslissing op bezwaar heeft genomen de dwangsom bepaald op € 250,- per dag, met een maximum van € 37.500,-.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, de minister de onder 5 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan de minister de onder 6.1 genoemde dwangsom wordt opgelegd.
8. Omdat het beroep gegrond is moet de minister het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die volgens de wet vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 194,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 28 oktober 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Rechtbank Zeeland-West-Brabant 15 augustus 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:5551en 7 mei 2025 ECLI:NL:RBZWB:2025:2753.
2.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.