In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het derde beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat de minister van Infrastructuur en Waterstaat niet op tijd heeft beslist op een verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo). Eiser had eerder al twee beroepen ingesteld, waarbij de rechtbank op 5 augustus 2024 en 7 mei 2025 uitspraak deed. In de laatste uitspraak werd de minister opgedragen binnen twee weken te beslissen op de aanvraag van eiser. Eiser stelt nu dat de minister deze termijn heeft overschreden en heeft daarom opnieuw beroep ingesteld.
De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank legt uit dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene eerst een ingebrekestelling moet sturen. In dit geval was dat niet nodig, omdat de rechtbank al een termijn had gesteld in de eerdere uitspraak.
De minister heeft niet binnen de gestelde termijn een besluit genomen, en de rechtbank bepaalt dat de minister dit alsnog moet doen binnen twee weken na verzending van deze uitspraak. Eiser verzoekt om een dwangsom van € 500,- per dag voor elke dag dat de minister de termijn overschrijdt, met een maximum van € 75.000,-. De rechtbank wijst dit verzoek af en legt in plaats daarvan een dwangsom op van € 250,- per dag, met een maximum van € 37.500,-. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, de minister de onder 5 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen, en dat de minister het griffierecht aan eiser moet vergoeden.