ECLI:NL:RBZWB:2025:7534

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 november 2025
Publicatiedatum
3 november 2025
Zaaknummer
BRE 25/4949
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake uitkering op grond van de Participatiewet

Op 3 november 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, die een uitkering op grond van de Participatiewet ontving, een voorlopige voorziening vroeg na de afwijzing van zijn aanvraag voor bijstandsuitkering. Verzoeker was het niet eens met de afwijzing, die was gebaseerd op het feit dat hij onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat hij op het opgegeven adres woonde. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat verzoeker niet kon aantonen dat hij zijn hoofdverblijf op het opgegeven adres had. Tijdens het huisbezoek zijn er te weinig persoonlijke spullen aangetroffen die op verzoeker duiden, en zijn verklaringen waren tegenstrijdig. De voorzieningenrechter concludeerde dat het college terecht had gesteld dat het recht op uitkering niet kon worden vastgesteld, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk was. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/4949

uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 november 2025 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [plaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. M.J.M. Voogt),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg

(gemachtigde: ).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de afwijzing van verzoekers aanvraag om een uitkering op grond van de Participatiewet. Verzoeker is het niet eens met die afwijzing. Hij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Deze vraag beantwoordt zij aan de hand van de gronden van verzoeker.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Totstandkoming bestreden besluit
2. Verzoeker ontving een uitkering op grond van de Participatiewet. Deze uitkering is per 14 april 2025 beëindigd omdat verzoeker gedetineerd was. Verzoeker heeft in detentie gezeten tot 17 juli 2025. Aansluitend heeft hij tot begin augustus 2025 verbleven bij de moeder van zijn kinderen. Op 5 augustus 2025 heeft verzoeker een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering. Daarbij heeft hij aangegeven te verblijven in zijn woning aan [adres].
2.1
Het college heeft onderzoek gedaan naar het recht op uitkering. Dit onderzoek heeft onder andere bestaan uit een buurtonderzoek, een gesprek met verzoeker en een huisbezoek.
2.2
Gelet op de resultaten van het onderzoek heeft het college de conclusie getrokken dat verzoeker onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij op het door hem opgegeven adres woont. Verzoeker heeft zijn inlichtingenplicht geschonden, waardoor niet vastgesteld kan worden of hij in bijstandsbehoeftige omstandigheden verkeert. Met het bestreden besluit is de aanvraag van verzoeker afgewezen.

Procesverloop

3. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag. Ook heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
3.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker en zijn gemachtigde en namens het college mr. [naam].
Standpunt verzoeker
4. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij zijn hoofdverblijf heeft in de woning aan [adres] en dat hij zijn inlichtingenplicht niet heeft geschonden. Hij slaapt op dit adres en brengt daar het overgrote deel van tijd door. Zijn spullen bevinden zich op dit adres en ook zijn post wordt daar ontvangen. Tijdens het huisbezoek zijn er ook persoonlijke spullen van hem aangetroffen en er waren ook verzorgingsproducten aanwezig. Dat er niet veel spullen zijn, komt omdat hij geen geld heeft. Verder heeft verzoeker nog opgemerkt dat het buurtonderzoek te summier was en dat het college meer of ander onderzoek had moeten doen. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen en te bepalen dat het college met ingang van 5 augustus 2025 tot 6 weken na de beslissing op bezwaar bijstand moet verlenen naar de norm van een alleenstaande.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Is er een spoedeisend belang?
5. Verzoeker ontvangt vanaf 22 augustus 2025 de helft van de gehuwdennorm. Verzoeker is van mening dat hij nog steeds een spoedeisend belang heeft, omdat hij van dat geld € 400 aan zijn ex-partner geeft voor de kosten van de verzorging van zijn kinderen. Hierdoor blijft er onvoldoende over om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien. Hoewel niet gebleken is van een verplichting van verzoeker om dat geld aan zijn ex-partner te geven, kan de voorzieningenrechter begrijpen dat verzoeker wil bijdragen aan de kosten voor zijn kinderen, zeker nu ook zijn ex-partner nog maar de helft van de gehuwdennorm ontvangt. De voorzieningenrechter zal daarom in dit geval aannemen dat er sprake is van een spoedeisend belang.
Wettelijk kader
6. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt daarvan onderdeel uit.
Wie heeft de bewijslast?
7. Iemand die bijstand aanvraagt, moet aannemelijk dat hij recht heeft op bijstand. De
bewijslast van de bijstandbehoevendheid rust dus in beginsel op de aanvrager. Een
aanvrager moet daarom feiten en omstandigheden aannemelijk maken die duidelijkheid
geven over zijn woon- en leefsituatie en over zijn financiële situatie. De bijstandverlenende instantie heeft een onderzoeksplicht. Dat brengt mee dat deze de inlichtingen van de aanvrager op juistheid en volledigheid moet controleren. [1]
7.1
Het woonadres van een betrokkene is het adres van de woning waar hij zijn
hoofdverblijf heeft. Het hoofdverblijf van een betrokkene is daar waar het zwaartepunt van
zijn persoonlijke leven is. Dit moet worden bepaald aan de hand van concrete feiten en
omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over
zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat van essentieel belang is voor de verlening van
bijstand. [2] Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkings-
verplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien
als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. [3]
Grondslag van het bestreden besluit
8. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat niet aannemelijk is dat verzoeker woont op het opgegeven adres. Op dit adres zijn weinig persoonlijke spullen van verzoeker aangetroffen. Ter zitting is namens het college nog gesteld dat ook het gegeven dat een ander dan verzoeker in de woning is aangetroffen en de verklaring van een buurtbewoner is betrokken bij de beoordeling of verzoeker aannemelijk heeft gemaakt dat hij woont op het opgegeven adres.
8.1
De toezichthouder heeft in zijn rapport van 1 september 2025 gerapporteerd dat er in de woning geen schoenen of jassen van verzoeker zijn aangetroffen. Ook lag er nauwelijks kleding van verzoeker, was er geen vuile was en is er ook geen administratie/post aangetroffen. Voedsel of drinken van hem was niet aanwezig. Verder heeft de toezichthouder gerapporteerd dat het niet aannemelijk is dat de aangetroffen Dove douchegel door verzoeker wordt gebruikt. Andere verzorgingsproducten die van verzoeker zouden kunnen zijn, zijn niet aangetroffen.
Overwegingen voorzieningenrechter
9. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de bevindingen die de rapporteur heeft opgenomen in zijn rapportage. Bij de verdere beoordeling zal daarom van die rapportage worden uitgegaan. De conclusies die door de rapporteur zijn getrokken aan de hand van zijn bevindingen zullen inhoudelijk getoetst worden.
9.1
De voorzieningenrechter kan zich voorstellen dat iemand die weinig geld heeft niet veel spullen heeft. Het is echter niet aannemelijk dat verzoeker geen jassen of schoenen heeft. Verzoeker heeft ter zitting gesteld dat er wel schoenen van hem in de woning aanwezig waren. Deze zijn echter niet aangetroffen door de rapporteur. Verzoeker heeft gesteld dat hij post ontvangt op dit adres. Er is echter geen post of administratie aangetroffen. Hieruit kan opgemaakt worden dat verzoeker niet woont op het opgegeven adres. Ter zitting heeft verzoeker nog verklaard dat hij bijna geen post ontvangt, maar dit verklaart niet het feit dat er in het geheel geen post of administratie is aangetroffen. Ook het feit dat er geen vuile was is aangetroffen, terwijl verzoeker volgens zijn eigen verklaring (van maandag 1 september 2025) het weekend daarvoor in de woning heeft verbleven is een aanwijzing dat verzoeker daar niet woont. Datzelfde geldt voor het feit dat er geen voedsel of drinken van hem aanwezig was.
9.2
Voor wat betreft het al dan niet ontbreken van verzorgingsproducten wil de voorzieningenrechter, anders dan de rapporteur, wel aannemen dat de aangetroffen Dove douchegel van verzoeker is. Buiten deze douchegel zijn er echter geen andere verzorgingsartikelen, zoals een tandenborstel of scheerspullen, aangetroffen. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat er wel een tandenborstel van hem lag en dat hij iedere week naar de kapper gaat om zich te laten scheren. Tegenover de toezichthouder heeft verzoeker echter verklaard dat zijn tandenborstel nog bij zijn kinderen lag. Niet kan worden ingezien dat als verzoeker een tandenborstel in de woning had, hij deze niet getoond zou hebben aan de toezichthouder. Ook de ter zitting gegeven verklaring waarom verzoeker geen scheerspullen in huis heeft, komt de voorzieningenrechter niet aannemelijk voor. Het is moeilijk aan te nemen dat iemand die, naar eigen zeggen, bijna geen geld heeft, elke week naar de kapper gaat om zich te laten scheren.
9.3
Verder vindt de voorzieningenrechter het nog van belang dat verzoeker in het gesprek met de toezichthouder heeft verklaard dat hij het hele huis gebruikt met uitzondering van de kamer die zijn logée gebruikt. Dit komt echter niet overeen met de bevindingen bij het huisbezoek. In nagenoeg de hele woning zijn spullen van de logée aangetroffen en de persoonlijke spullen van verzoeker waren alleen op de zolderkamer aanwezig. Ter zitting heeft verzoeker nog verklaard dat er ook spullen van hem aanwezig waren in een kinderkamer. Deze verklaring is echter strijdig met zijn eerdere verklaring en wordt ook niet bevestigd door de bevindingen tijdens het huisbezoek.
9.4
De voorzieningenrechter is van oordeel dat er teveel tegenstrijdigheden zijn in het verhaal van verzoeker en er te weinig persoonlijke spullen in de woning aanwezig waren om aan te kunnen nemen dat verzoeker woont op het opgegeven adres. Verzoeker is er dus niet in geslaagd aannemelijk te maken dat hij daar wel woont. Nader onderzoek door het college is daarom niet noodzakelijk. Nu alleen al op basis van het huisbezoek niet aangenomen kan worden dat verzoeker woont op het opgegeven adres hoeft het buurtonderzoek en het feit dat er een logée aanwezig was in de woning niet nader besproken te worden.
9.5
Gelet op alles wat hiervoor is overwogen is de voorzieningenrechter van oordeel dat het college terecht heeft gesteld dat het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zal daarom worden afgewezen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 3 november 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Wettelijk kader

Participatiewet
Artikel 11, eerste lid,
Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 17, eerste lid
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.