ECLI:NL:RBZWB:2025:7549

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 november 2025
Publicatiedatum
4 november 2025
Zaaknummer
25/4845 OPIUMW vovo
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een woning op grond van artikel 13b Opiumwet; Noodzaak onvoldoende onderbouwd

Op 5 november 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin de burgemeester van de gemeente Terneuzen de woning van verzoeker voor de duur van drie maanden wilde sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet. Verzoeker, die als eigenaar en bewoner van de woning optrad, was het niet eens met deze sluiting en vroeg om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter beoordeelde of de burgemeester in redelijkheid gebruik had gemaakt van zijn bevoegdheid om de woning te sluiten. De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten, maar dat de noodzaak voor deze sluiting onvoldoende was gemotiveerd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester niet had aangetoond dat er een directe link was tussen de aangetroffen drugs en de woning, en dat er geen signalen waren van overlast of een loop naar de woning. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en werd het bestreden besluit geschorst tot twee weken na de beslissing op bezwaar van de burgemeester. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/4845

uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 november 2025 in de zaak tussen

[de bewindvoerder] B.V.,in hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[verzoeker], uit [plaats] , verzoeker
(gemachtigde: mr. R.S. Vriend),
en

de burgemeester van de gemeente Terneuzen, de burgemeester.

Samenvatting

1.1.
Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker gaat over de sluiting van zijn woning voor de duur van drie maanden. Verzoeker is het hier niet mee eens. Hij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Deze vraag beantwoordt zij aan de hand van de gronden van verzoeker.
1.2.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek toe, omdat de noodzaak tot sluiting van de woning onvoldoende is gemotiveerd en de belangen van verzoeker om in afwachting van de beslissing op bezwaar in zijn woning te kunnen blijven, zwaar wegen. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

Met het bestreden besluit van 16 september 2025 heeft de burgemeester besloten de woning van verzoeker aan de [adres] te [plaats] (de woning) voor drie maanden te sluiten op grond van de Opiumwet
.Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en namens de burgemeester mr. P. Gorter en mr. A.M. Bharose-Ciloglu.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Feiten en omstandigheden
2.1.
Verzoeker is eigenaar en bewoner van de woning. Op 10 juni 2025 heeft de burgemeester van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, district Zeeland, Team Zeeuws-Vlaanderen, een bestuurlijke rapportage ontvangen. Uit de bestuurlijke rapportage volgt dat op 25 juni 2024 door Team Criminele Inlichtingen een proces-verbaal is verstrekt. Hierin staat dat [persoon] handelt in grote hoeveelheden drugs, waaronder cocaïne en wiet. Ook biedt [persoon] allerlei vuurwapens te koop aan, waaronder automatische vuurwapens. [persoon] maakt gebruik van stashadressen om zijn handel te bewaren. Uit nader onderzoek is gebleken dat de woning mogelijk in relatie stond met deze informatie.
2.2.
Op woensdag 16 april 2025 is de woning van verzoeker binnengetreden. Hierbij werd verzoeker aangetroffen.
In een slaapkamer op de eerste verdieping werd aangetroffen:
  • een tiental dozen met sloffen sigaretten, totaal 466 sloffen;
  • een viertal zakken met hennep, totaal gewicht 1,95 kilo;
  • een drietal zakken met roze/groene pillen XTC, 2564 stuks;
  • en drietal zakken met witte brokken, cocaïne, totaal gewicht 1589 gram;
  • een pot met poeder, fenacetine (versnijdingsmiddel/geneesmiddel) totaal gewicht 573,6 gram;
  • een zakje met wit poeder, procaïne (versnijdingsmiddel/geneesmiddel) totaal gewicht 8,7 gram;
  • een geldbedrag, in gebundeld papiergeld, van 66.850 euro.
2.3.
Verzoeker werd op 16 april 2025 als verdachte gehoord en verklaarde dat hij al dertig jaar in de woning woont en dat de woning zijn eigendom is. Desgevraagd heeft verzoeker verklaard dat de sigaretten die in zijn woning lagen van [persoon] waren. Over de aanwezigheid van verdovende middelen en geld wist hij niks. Verzoeker had in goed vertrouwen toegestemd met de opslag van sigaretten in een slaapkamer die hij zelf niet gebruikt.
2.4.
Met de brief van 29 juli 2025 heeft de burgemeester aan verzoeker meegedeeld dat hij voornemens is de woning voor de duur van drie maanden te sluiten.
2.5.
Verzoeker heeft op 10 augustus 2025 tegen dit voornemen een zienswijze ingediend.
2.6.
Met het bestreden besluit heeft de burgemeester met ingang van 6 oktober 2025 verzoekers woning voor de duur van drie maanden gesloten.
2.7.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en hangende het bezwaar aan de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
2.8.
De burgemeester heeft de effectuering van het bestreden besluit opgeschort tot na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
2.9.
De burgemeester heeft op het verzoek om voorlopige voorziening gereageerd met een verweerschrift.
Standpunt verzoeker
3. Verzoeker is het niet eens met de sluiting van zijn woning. Hij betwist dat de woningsluiting een geschikt middel is of noodzakelijk is. Er was geen sprake van een loop naar de woning of enige overlast voor de buurt. De woning is/was niet bekend in het criminele circuit en de burgemeester heeft de noodzaak onvoldoende onderbouwd. Ook is er geen recidiverisico. De sluiting van de woning draagt dus niet bij aan het herstellen van de openbare orde. Een minder ingrijpend middel zoals een waarschuwing was dan ook passend geweest. Ook heeft de burgemeester geen deugdelijke belangenafweging gemaakt. Verzoeker was niet op de hoogte van de aanwezigheid van drugs in zijn woning en kon hiervan ook niet op de hoogte zijn. Verder is sprake van een schrijnende financiële situatie. Verzoeker staat namelijk onder bewind en heeft schulden die jaarlijks groter worden. Hierdoor kan hij soms niet direct de juiste zorg betalen voor zijn honden. Daarbij heeft verzoeker een slechte gezondheid.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
4.1.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft in de uitspraak van 16 juli 2025 [1] de uitgangspunten weergegeven waar zij van uitgaat bij de beoordeling van besluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. In navolging van de uitspraak van 2 februari 2022 [2] over de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel gaat de ABRvS daarbij ook in op het karakter van deze bevoegdheid en de intensiteit waarmee de bestuursrechter dergelijke besluiten toetst.
4.2.
De voorzieningenrechter beoordeelt het bestreden besluit aan de hand van de uitgangspunten in voornoemde rechtspraak.
Bevoegdheid tot sluiting
5.1.
Op grond van artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot sluiting van een woning als in die woning soft- of harddrugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
5.2.
In de rechtspraak is als uitgangspunt aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan 5 gram softdrugs of 0.5 gram harddrugs de aangetroffen drugs in beginsel (mede) bestemd worden geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. [3]
5.3.
Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat in verzoekers woning 1,95 kilo hennep, 2564 XTC pillen, 1.589 gram cocaïne, 573,6 gram Fenacetine, 8,7 gram Procaïne zijn aangetroffen. Daarnaast is een grote som contant geld (€ 66.850,-) aangetroffen. De aangetroffen hoeveelheid drugs is een hoeveelheid waarvan in beginsel kan worden aangenomen dat deze bestemd is voor verkoop, aflevering of verstrekking. Verder duidt het contante geld op handel.
5.4.
Verzoeker heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Verzoeker heeft niet gesteld dat de drugs bedoeld zijn voor eigen gebruik noch betwist hij dat er sprake is van een handelshoeveelheid. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter was de burgemeester dan ook bevoegd om handhavend op te treden. Over de wijze waarop de burgemeester van die bevoegdheid gebruik maakt heeft hij beleidsregels vastgesteld.
Heeft de burgemeester in redelijkheid gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid?
6.1.
De bevoegdheid tot het toepassen van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat het aan de burgemeester is om de betrokken belangen af te wegen bij zijn besluit om deze bevoegdheid te gebruiken. Bewoners voeren vaak aan dat de sluiting in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Naarmate de belangen van bewoners zwaarder wegen, de nadelige gevolgen van het besluit groter zijn of het besluit een grotere inbreuk maakt op fundamentele rechten, zal de toetsing intensiever zijn. De ratio van het evenredigheidsbeginsel is niet het volledig tegengaan van nadelige gevolgen van besluitvorming, maar het voorkomen van onnodig zware gevolgen in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. De evenredigheidsbeoordeling bestaat uit een beoordeling van geschiktheid, noodzaak en evenwichtigheid van het besluit.
6.2.
De burgemeester hanteert bij zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet het beleid dat is neergelegd in de ‘Beleidsnota artikel 13b Opiumwet’ (Damoclesbeleid 2021). Op grond van het Damoclesbeleid 2021 volgt in een geval als dit in beginsel een sluiting voor de duur van drie maanden. De burgemeester heeft conform zijn beleid besloten tot sluiting van drie maanden.
Geschiktheid
7. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is sluiting van de woning in beginsel een geschikt middel om het doel te bereiken dat de burgemeester voor ogen heeft, namelijk het (verder) voorkomen van de aanwezigheid van drugs in de woning en de overlast die dat met zich meebrengt. Daarnaast is een zichtbare sluiting voor drugscriminelen en buurtbewoners een duidelijk signaal dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit in de woning. Ook haalt een woningsluiting in beginsel een schakel in de drugsketen weg.
Noodzakelijkheid
8.1.
Uit de rechtspraak van de ABRvS volgt dat bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting de vraag aan de orde is of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde.
8.2.
Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en wordt de "loop" naar het pand eruit gehaald. Daarmee wordt beoogd om het pand aan het drugscircuit te onttrekken.
8.3.
Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit het pand zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal.
8.4.
De voorzieningenrechter overweegt dat in het bestreden besluit is verwezen naar de informatie in de bestuurlijke rapportage. Vast staat dat sprake was van een ernstig drugsincident, gezien de grote hoeveelheid aangetroffen drugs. Echter, uit de bestuurlijke rapportage blijkt ook dat het alleen gaat om een stashadres van een derde, namelijk [persoon] . Ter zitting heeft de burgemeester verklaard dat de woning alleen in beeld is gekomen door het plaatsen van een peilbaken onder de auto van [persoon] . Van signalen van overlast of een loop van of naar de woning is geen sprake. Verder zijn er geen attributen gevonden die duiden op handel vanuit de woning en zat de drugs niet verpakt in bijvoorbeeld gripzakjes, maar was sprake van voorraad in zakken. Ten slotte zit de eigenaar van de drugs, [persoon] , in detentie en is de drugs in beslag genomen.
8.5.
Onder al die omstandigheden heeft de burgemeester - ondanks de grote hoeveelheid aangetroffen drugs - naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende gemotiveerd waarom sluiting van de woning noodzakelijk is en niet met een minder zwaar middel kan worden volstaan.
Evenwichtigheid
9. Ten aanzien van de evenwichtigheid merkt de voorzieningenrechter op dat de verwijtbaarheid van verzoeker naar haar voorlopig oordeel is beperkt tot het tegen beter weten in geen toezicht houden op wat [persoon] in de slaapkamer opsloeg. Omdat de noodzakelijkheid van de sluiting nog niet vaststaat, komt de voorzieningenrechter verder niet toe aan het bespreken van de evenwichtigheid van de voorgenomen sluiting.

Conclusie en gevolgen

10.1.
De voorzieningenrechter concludeert dat de burgemeester bevoegd is om tot sluiting van de woning over te gaan en dat hij de sluiting van de woning geschikt mag achten. De burgemeester heeft echter onvoldoende gemotiveerd waarom woningsluiting in dit geval noodzakelijk is en niet met een minder zwaar middel kan worden volstaan. Omdat een redelijke kans bestaat dat het bezwaar tot een andere uitkomst leidt en de belangen van verzoeker gezien zijn beperkte financiële middelen en zijn twee honden zwaar wegen, zal de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treffen. Zij schorst het bestreden besluit tot twee weken na de door de burgemeester te nemen beslissing op bezwaar. Dat betekent dat de burgemeester de woning nu niet mag sluiten.
10.2.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet de burgemeester het griffierecht aan verzoeker vergoeden. Ook krijgt hij een vergoeding van zijn proceskosten. De burgemeester moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde geldt een vast bedrag per proceshandeling met een waarde van € 907,- per proceshandeling. Omdat de gemachtigde van verzoeker een verzoekschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen, leidt dit tot een totaalbedrag van € 1.814,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
  • schorst het bestreden besluit tot twee weken na de door de burgemeester te nemen beslissing op bezwaar;
  • bepaalt dat de burgemeester aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht van
  • veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J.J. van Roij, griffier, op 5 november 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Opiumwet
Artikel 13b, eerste lid
1. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.
Beleidsnota artikel 13b Opiumwet

Aansluiten bij Aanwijzing Opiumwet/ Handelshoeveelheid

In de Aanwijzing Opiumwet [2] is vastgelegd wat wordt aangemerkt als een “geringe hoeveelheid voor eigen gebruik”. Een grotere hoeveelheid wordt aangemerkt als een handelshoeveelheid.
De Richtlijn voor strafvordering, softdrugs [3] heeft betrekking op alle verboden handelingen met betrekking tot softdrugs (hennepproducten, qat en paddo’s).
De Richtlijn voor strafvordering, harddrugs [4] heeft betrekking op enkele verboden handelingen met betrekking tot harddrugs. 1 tablet cq 1 pil cq 1 ampule cq 1 gemiddelde consumptie eenheid wordt gelijkgesteld met 0,5 gram. Voor GHB geldt 5 ml als gemiddelde consumptie-eenheid.
Concreet betekent dit dat er sprake is van een handelshoeveelheid/ overtreding op grond van dit beleid bij een hoeveelheid:
  • harddrugs: meer dan 0,5 gram (bijvoorbeeld cocaïne/ amfetamine) (of 5 ml (GHB));
  • softdrugs: meer dan 5 gram;
  • hennepplanten: meer dan 5 planten;
  • qat: meer dan 1 bundel (ca. 200 gram, stengel en blaadjes);
Volgens vaste jurisprudentie mag de burgemeester in beginsel wanneer er een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen in een woning of lokaal, aannemen dat het gaat om handel en hoeft er geen bewijs aanwezig te zijn van daadwerkelijke verkoop, aflevering of verstrekking.
Het bezit van 6 tot en met 30 gram hennep of 6 tot en met 20 hennepplanten als vermeld op lijst II Opiumwet wordt in het kader van dit beleid beschouwd als een “kleine handelshoeveelheid”.
3.5.2. Woningen
Bij woningen grijpt een sluiting erger in op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene(n). De beginselen als ‘recht op ongestoord woongenot’ (artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)) en ‘huisvredebreuk’ rechtvaardigen een minder vergaande aanpak bij woningen. Zie paragraaf 2.2. voor de definitie van “kleine handelshoeveelheid”.
Constatering
1e overtreding
2e overtreding
(binnen 5 jaar)
3e overtreding
(binnen 5 jaar)
4e overtreding
(binnen 5 jaar)
Verkoop van dan wel aanwezigheid van een kleine handelshoeveelheid (minder dan 20 planten of minder dan 30 gram) softdrugs
Schriftelijke waarschuwing
Sluiting voor een periode van 3 maanden
Sluiting voor een periode van 6 maanden
Sluiting voor een periode van 12 maanden
Verkoop van dan wel aanwezigheid van meer dan een kleine handels-hoeveelheid softdrugs
Sluiting voor een periode van 3 maanden
Sluiting voor een periode van 6 maanden
Sluiting voor een periode van 9 maanden
Sluiting voor een periode van 12 maanden
Verkoop van dan wel aanwezigheid van een handels-hoeveelheid harddrugs
Sluiting voor een periode van 3 maanden
Sluiting voor een periode van 6 maanden
Sluiting voor een periode van 12 maanden
Sluiting voor een periode van 24 maanden
Voorhanden zijn van voorwerp(en) en/ of stof(fen) ex artikel 10a en/ of 11a Opiumwet
Voor de maatregel wordt aangesloten bij het gronddelict.

Voetnoten

3.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4117.