ECLI:NL:RBZWB:2025:7686

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 november 2025
Publicatiedatum
10 november 2025
Zaaknummer
BRE 24/4960
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep ontvankelijkheid en verzoek om schadevergoeding inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2021

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 november 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst behandeld. Het beroep betreft een verzoek om schadevergoeding in verband met de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2021. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk is, ondanks dat het te laat is ingediend. De termijnoverschrijding wordt als verschoonbaar beschouwd, omdat de belanghebbende in eerste instantie een dagvaarding heeft ingesteld bij de kantonrechter, in de veronderstelling dat deze bevoegd was. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding echter af, omdat er geen gronden zijn aangevoerd tegen de aanslag zelf en de rechtbank geen bevoegdheid heeft om schadevergoeding toe te kennen in deze procedure. De rechtbank concludeert dat de aanslag IB/PVV 2021 terecht is opgelegd en dat er geen sprake is van een onrechtmatige daad door de Belastingdienst. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/4960

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 november 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] (Thailand), belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van belanghebbende tegen de bestreden uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 25 januari 2024. Het beroep ziet op een verzoek om schadevergoeding die samenhangt met de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2021.
1.1.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of partijen het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ontvankelijk is. Weliswaar is het te laat ingediend, maar het te laat indienen is verschoonbaar. Het beroep is ongegrond. De rechtbank wijst het verzoek om een schadevergoeding af. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Toetsingskader ontvankelijkheid
3. Voor het indienen van een beroepschrift geldt een termijn van zes weken. [2] Deze termijn begint op de dag na de dagtekening van de uitspraak op bezwaar. [3] Maar als de dagtekening een datum is vóór de datum waarop de uitspraak op bezwaar is verzonden, begint deze termijn op de dag na de dag van verzending. Een beroepschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. [4]
3.1.
Als iemand een beroepschrift te laat indient, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet tijdig indienen van het beroepschrift verontschuldigbaar is. Dan laat de rechtbank niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege. [5]
Is het beroep te laat ingediend?
4. Vast staat dat de dagtekening van de uitspraak op bezwaar 25 januari 2024 is. Belanghebbende heeft verklaard dat hij de uitspraak op bezwaar op 12 februari 2024 heeft ontvangen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de uitspraak op bezwaar op die datum is bekendgemaakt. De termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde dus op 25 maart 2024.
4.1.
Belanghebbende heeft op 15 juni 2024 digitaal beroep ingesteld. Het beroepschrift is dus niet tijdig ingediend.
Is het te laat indienen verontschuldigbaar?
5. Belanghebbende heeft hiervoor de volgende reden gegeven. Belanghebbende heeft de Belastingdienst op 10 februari 2024 gedagvaard bij de kantonrechter van de rechtbank Maastricht vanwege volgens hem gepleegde onrechtmatige daden. Belanghebbende dacht dat de kantonrechter bevoegd was vanwege de beslissing van de bestuursrechter in een andere zaak tegen de Belastingdienst. Daar ging het eveneens om de vraag of schade was geleden door belanghebbende vanwege onrechtmatig handelen van de Belastingdienst. In die zaak heeft de bestuursrechter zich onbevoegd verklaard en belanghebbende naar de kantonrechter doorverwezen. Het was sindsdien voor belanghebbende "duidelijk" dat, als het ging om schade door onrechtmatig handelen van de Belastingdienst, de kantonrechter de juiste instantie was. De kantonrechter heeft zich bij het vonnis van 12 juni 2024 echter toch onbevoegd verklaard en belanghebbende teruggestuurd naar de bestuursrechter. Belanghebbende heeft vervolgens op 15 juni 2024 beroep ingesteld.
5.1.
De rechtbank constateert allereerst dat belanghebbende in eerste instantie bewust geen beroep heeft ingesteld bij de bestuursrechter. In zijn argumenten bij de dagvaarding heeft hij dat expliciet benoemd. Reden daarvoor was dat de belastingrechter al eerder over hetzelfde onderwerp een beslissing heeft genomen. In de bestreden uitspraak op bezwaar, die belanghebbende kort na de dagvaarding heeft ontvangen, staat ook duidelijk vermeld dat belanghebbende, als hij het niet eens is met de uitspraak op zijn bezwaar, in beroep kan gaan bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Daarom moet worden aangenomen dat belanghebbende ervan op de hoogte was dat hij (binnen zes weken) beroep moest instellen. Belanghebbende heeft er zelf voor gekozen om dit niet te doen en de Belastingdienst te dagvaarden bij de kantonrechter van de rechtbank Maastricht. Deze keuze dient in beginsel voor rekening en risico van belanghebbende te blijven.
5.2.
De rechtbank begrijpt dat belanghebbende na het vonnis van de kantonrechter toch beroep heeft ingesteld bij de belastingrechter, omdat de kantonrechter heeft geoordeeld – anders dan belanghebbende dacht – dat de belastingrechter bij uitsluiting bevoegd zou zijn voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding. Vervolgens heeft belanghebbende alsnog binnen een redelijke termijn na het vonnis van de kantonrechter het verzoek om schadevergoeding bij de belastingrechter ingediend. Aangezien het beroep alleen ziet op het verzoek om schadevergoeding en geen gronden zijn aangevoerd tegen de aanslag IB/PVV 2021 zelf, acht de rechtbank de termijnoverschrijding in de gegeven omstandigheden verschoonbaar. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat belanghebbende in eerste instantie binnen de beroepstermijn de juiste weg heeft gevolgd – namelijk een dagvaarding bij de kantonrechter – en niet aan hem kan worden toegerekend dat de kantonrechter zou beslissen dat de belastingrechter bevoegd zou zijn. De rechtbank zal hieronder inhoudelijk ingaan op die beslissing van de kantonrechter en het verzoek om schadevergoeding.
De beoordeling van het beroep bij de belastingrechter
6. Het beroep ziet alleen op het verzoek om schadevergoeding. Het geschil over de aanslag IB/PVV 2021 is ten einde gekomen op het moment dat de uitspraken op bezwaar zijn gedaan. Belanghebbende heeft daartegen geen inhoudelijke gronden aangevoerd en belanghebbende heeft ook in de dagvaarding expliciet aangegeven daartegen geen beroep in te stellen. De rechtbank beoordeelt daarom alleen het verzoek om een schadevergoeding.
6.1.
De rechtbank overweegt dat de wet geen mogelijkheid biedt om in deze procedure een schadevergoeding vast te stellen. Titel 8.4 (artikelen 8:89 tot en met 8:95 van de Awb) bevat wel een regeling voor schadevergoeding maar die bepalingen zijn (nog) niet in werking getreden in geschillen over een aanslag IB/PVV. [6] In die gevallen is het oude recht van toepassing zoals dat gold voor 1 juli 2013. [7] Dat betekent dat artikel 8:73 van de Awb (oud) nog geldt. Veroordeling tot betaling van schadevergoeding door de bestuursrechter is dan alleen mogelijk bij een gegrond beroep in het kader van een procedure tegen dat besluit. [8] Daarvan is in dit geval geen sprake, alleen al omdat geen gronden tegen de aanslag IB/PVV 2021 zijn aangevoerd.
6.2.
De rechtbank zal desondanks het verzoek om schadevergoeding inhoudelijk beoordelen. Die bevoegdheid ontleent de rechtbank aan het vonnis van de kantonrechter. Die heeft immers – ervan uitgaande dat de artikelen 8:88 en 8:89 van de Awb al wel van toepassing waren in dit geval – geoordeeld dat de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd is.
Heeft belanghebbende recht op een schadevergoeding?
7. Belanghebbende stelt dat hij recht heeft op een schadevergoeding, omdat sprake is van een onrechtmatige daad door de Belastingdienst. Belanghebbende woont in Thailand en ontvangt een AOW-uitkering. Volgens belanghebbende geeft de inspecteur een verkeerde uitleg aan het belastingverdrag tussen Nederland en Thailand [9] . De Belastingdienst stelt zich – ook op haar website – ten onrechte op het standpunt dat AOW-gerechtigden die in Thailand wonen in Nederland belastingplichtig zijn voor wat betreft de AOW-uitkering. De Belastingdienst handelt door haar verkeerde uitleg en onjuiste informatievoorziening misleidend. Dit is onrechtmatig en de aan hem opgelegde belastingaanslagen over de jaren 2014 tot en met 2023 zijn eveneens onrechtmatig. De schade heeft belanghebbende berekend op € 19.811, zijnde de alsnog in Thailand door belanghebbende over zijn AOW-uitkering te betalen belasting over 2014 tot en met 2019, de door belanghebbende te betalen boete daarover en het verschil tussen de hoogte van de belastingheffing in Nederland en Thailand.
7.1.
De rechtbank overweegt dat een bestuursorgaan kan worden veroordeeld tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt als gevolg van onder meer een onrechtmatig besluit van dat bestuursorgaan. De rechtbank kan slechts oordelen over de door belanghebbende geclaimde schade voor zover die het gevolg is van het in dit beroep voorliggende besluit, de aanslag IB/PVV 2021. De rechter is niet bevoegd om te oordelen over schade voor zover die is veroorzaakt door eerdere of latere besluiten.
7.2.
Er wordt, voor de vraag of en in welke omvang een belanghebbende schade lijdt, aansluiting gezocht bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. In dit geval gaat het om de vraag of sprake is van een onrechtmatig daad. De rechtbank is van oordeel dat daarvan in dit geval geen sprake is. De aanslag IB/PVV 2021, waarbij belasting is geheven over de AOW-uitkering, staat in het geval van belanghebbende vast. Het verzoek om ambtshalve vermindering gedaan door belanghebbende op 19 juli 2025 doet niet af aan het definitieve karakter daarvan. [10] De rechtbank heeft al eerder uitspraken gedaan in zaken van andere belastingplichtigen over de vraag of Nederland belasting mag heffen over de AOW-uitkering van inwoners van Thailand. [11] Zij heeft toen geoordeeld dat Nederland belasting mag heffen. In een zaak van belanghebbende over een later jaar, is de rechtbank tot hetzelfde oordeel gekomen. [12] Daarvan uitgaande is terecht belasting geheven en geen onrechtmatige daad gepleegd. De informatievoorziening is dan ook niet onjuist. Het verzoek om een schadevergoeding wordt daarom afgewezen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om een schadevergoeding wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om een schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Dekkers, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is aan partijen bekendgemaakt op de datum vermeld in de brief waarmee deze uitspraak aan partijen ter beschikking is gesteld.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Dit volgt uit artikel 6:7 van de Awb.
3.Dit volgt uit artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
4.Dit volgt uit artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.
5.Dit volgt uit artikel 6:11 van de Awb.
6.Op grond van artikel V, tweede lid, van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (Stb. 2013, 50) in samenhang bezien met de omstandigheid dat artikel A, onderdeel I, van die wet nog niet in werking is getreden (vgl. Stb. 2013, 162).
7.Artikel V, vierde lid, van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten.
8.Artikel 8:73 van de Awb (oud).
9.Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Thailand tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen.
10.Vgl. Hoge Raad 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:720.
11.Rechtbank Zeeland-West-Brabant 17 februari 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:1098 en een niet-gepubliceerde uitspraak van 24 september 2020.
12.Rechtbank Zeeland-West-Brabant 16 mei 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:3037.