Op 6 februari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. J.W. van de Wege, en de Dienst Toeslagen. Eiseres had beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig had beslist op haar aanvraag van 7 november 2023 voor aanvullende compensatie voor werkelijke schade. De rechtbank oordeelde dat het beroep kennelijk gegrond was, aangezien de beslistermijn was overschreden. Eiseres had verweerder op 22 november 2024 in gebreke gesteld, waarna de rechtbank besloot zonder zitting uitspraak te doen op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank bepaalde dat verweerder binnen twee weken na de uitspraak een nieuw besluit moest nemen, maar gaf in dit geval een termijn van acht weken om aan de aanvraag te voldoen, gezien het aantal aanvragen dat door verweerder behandeld moest worden.
Daarnaast legde de rechtbank een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn werd overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank stelde de reeds verschuldigde bestuurlijke dwangsom vast op € 1.442,-, omdat er meer dan 42 dagen waren verstreken sinds de ingebrekestelling. Eiseres kreeg ook recht op vergoeding van het griffierecht van € 51,- en een proceskostenvergoeding van € 453,50. De rechtbank verwierp het verzoek van verweerder om een lagere wegingsfactor toe te passen voor de proceskostenvergoeding.
De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen de uitspraak binnen zes weken na verzending.