ECLI:NL:RBZWB:2025:8259

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 november 2025
Publicatiedatum
24 november 2025
Zaaknummer
23/10671
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om inzage persoonsgegevens op grond van de Wet politiegegevens (Wpg) met gebreken in de besluitvorming

In deze zaak heeft eiser op 22 augustus 2023 een verzoek ingediend bij de korpschef van politie om inzage in zijn persoonsgegevens op grond van de Wet politiegegevens (Wpg). De korpschef heeft dit verzoek gedeeltelijk toegewezen met een besluit op 19 september 2023. Eiser is het niet eens met dit besluit en heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit gebreken vertoont, maar laat de rechtsgevolgen in stand omdat de korpschef deze gebreken in beroep heeft hersteld. De rechtbank heeft de procedure en de argumenten van eiser beoordeeld, waarbij eiser aanvoert dat zijn recht op inzage in zijn persoonsgegevens is geschonden. De rechtbank concludeert dat de korpschef niet voldoende heeft gemotiveerd waarom bepaalde gegevens niet zijn verstrekt en dat de zoekslag naar persoonsgegevens niet zorgvuldig is geweest. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat de korpschef de gebreken heeft hersteld. Eiser krijgt een vergoeding voor zijn griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/10671 WET

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 november 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Sabir),
en

de korpschef van politie (de korpschef), verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Samenvatting

Deze uitspraak gaat over eisers verzoek op grond van de Wet politiegegevens (Wpg) om inzage in over hem verwerkte persoonsgegevens. De korpschef heeft eisers verzoek gedeeltelijk toegewezen. Eiser is het niet eens met het besluit van de korpschef. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het besluit van de korpschef.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het bestreden besluit gebreken kent. Het beroep is hierdoor gegrond, maar de rechtbank laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, omdat de korpschef deze gebreken in beroep heeft hersteld. Dit betekent dat de korpschef geen verdere inzage hoeft te verlenen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft

Procesverloop

1. Eiser heeft op 22 augustus 2023 een verzoek ingediend op grond van de Wpg voor inzage in de over hem verwerkte persoonsgegevens.
1.1.
De korpschef heeft eisers verzoek met het bestreden besluit van 19 september 2023 gedeeltelijk toegewezen. Tegen dit besluit is rechtstreeks beroep bij de rechtbank ingesteld.
1.2.
De korpschef heeft op 27 maart 2024 op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De korpschef heeft op 27 augustus 2024 stukken onder verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan de rechtbank gezonden. De rechtbank heeft op 30 augustus 2024 met toepassing van artikel 8:29 van de Awb beslist dat beperkte kennisneming van de stukken gerechtvaardigd is. Eiser heeft de rechtbank vervolgens toestemming gegeven om deze stukken bij de beoordeling te betrekken.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 4 september 2024 op zitting behandeld. Daarbij waren eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de korpschef aanwezig. Het onderzoek is ter zitting geschorst teneinde de korpschef in de gelegenheid te stellen om nadere stukken in te dienen.
1.5.
De korpschef heeft op 17 september 2024 nadere stukken ingediend. Op deze stukken is, zoals ter zitting is afgesproken, artikel 8:29 van de Awb toegepast.
1.6.
Op 23 januari 2025 heeft de korpschef onder verwijzing naar artikel 8:29 van de Awb nog meer nadere stukken ingediend. De rechtbank heeft op 11 februari 2025 met toepassing van artikel 8:29 van de Awb beslist dat beperkte kennisneming van deze stukken gerechtvaardigd is. Eiser heeft de rechtbank vervolgens toestemming gegeven om deze stukken bij de beoordeling te betrekken.
1.7.
Voortgezette behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op de zitting van
1 oktober 2025. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de korpschef.

Totstandkoming van het besluit

Achtergrond
2. Eiser is op 24 juli 2023 in Spanje aangehouden in verband met overtreding van een op 10 oktober 2022 door de Spaanse Minister van Binnenlandse Zaken tegen hem uitgevaardigd inreisverbod. Aan dit inreisverbod is (samengevat) ten grondslag gelegd dat eiser zou behoren tot een groep in Arnhem, die actief is sinds 2013, met in Nederland woonachtige leden van verschillende afkomst en die connecties heeft met relevante personen uit terroristische groeperingen. Eiser is in detentie geplaatst in het detentiecentrum van [plaats 2] . In totaal heeft hij 56 dagen in hechtenis doorgebracht.
Het verzoek op grond van Wpg
3. Op 22 augustus 2023 heeft eiser de korpschef verzocht om inzage in de politiegegevens die over hem zijn verwerkt. Hij vraagt daarbij specifiek om inzage met betrekking tot mogelijke signaleringen en inlichtingendiensten en heeft het volgende verzocht:
Welke persoonsgegevens van hem zijn verwerkt c.q. opgeslagen en gedeeld, specifiek signaleringen en het delen met (internationale) inlichtingsdiensten e.d.;
Op basis van welke grondslag die persoonsgegevens zijn opgeslagen en gedeeld;
Van welke organisatie(s) en welke perso(o)n(en) de verwerkte gegevens afkomstig zijn;
Waarom de persoonsgegevens zijn verwerkt, opgeslagen en gedeeld;
Wanneer de persoonsgegevens zijn verwerkt, opgeslagen en gedeeld;
Hoe de persoonsgegevens zijn verwerkt, opgeslagen en gedeeld;
Met welke andere instantie(s)/derden de persoonsgegevens zijn gedeeld;
Of er tussentijds persoonsgegevens zijn verwijderd. Zo ja: waarom, wanneer, hoe en zijn alle derden op de hoogte gebracht van deze verwijdering nadat ze via de korpschef over persoonsgegevens van belanghebbende de beschikking hebben gekregen;
Gedurende welke periode zullen de persoonlijke gegevens zijn opgeslagen en worden gedeeld;
Wanneer zijn de persoonsgegevens voor het laatst geactualiseerd, en waarom en door wie; en zo ja, wat hield deze actualisering in?
Daarnaast verzoekt de gemachtigde de korpschef namens eiser te laten weten:
11. Of de korpschef op enig moment heeft geconstateerd dat de verwerking van de persoonsgegevens van belanghebbende op enig moment op enigerlei wijze onrechtmatig is geweest; Zo ja, welke gegevens? Welk moment? Op welke wijze? Gaande over welke onrechtmatighe(i)d(en)? En wat heeft de korpschef hiermee gedaan?
11. Op welke wijze hij bezwaar kan maken tegen de opslag en tegen verdere verwerking van zijn persoonsgegevens.
Bestreden besluit
4. Met het besluit van 19 september 2023 heeft de korpschef het verzoek gedeeltelijk toegewezen. De korpschef heeft een overzicht verstrekt van registraties waarin eiser desgewenst inzage kan krijgen. Het betreft acht BVH-registraties en zes Summ-IT registraties.
4.1.
Ten aanzien van gegevens die zijn verwerkt in de registraties [nummer 1] en [nummer 2] in het systeem Summ-IT stelt de korpschef dat deze zijn aangemaakt voor vragen die zijn uitgezet naar aanleiding van het inzageverzoek van eiser. Ten aanzien van de overige onderzoeknummers in Summ-IT ( [onderzoeknummer 1] , [onderzoeknummer 2] , [onderzoeknummer 3] en [onderzoeknummer 4] ) geldt dat deze onderzoeken waren gericht op een andere persoon dan eiser. Alleen de NAW-gegevens [1] van eiser zijn vastgelegd als contact van een andere persoon. Er is geen andere informatie voor inzage voorhanden.
4.2.
Voor een deel van de gegevens (in BVH en Summ-IT) wordt inzage door de korpschef geweigerd op grond van artikel 27, eerste lid, aanhef en onder b (opsporingsbelang) en d (bescherming van derden) van de Wpg. Daarnaast heeft de korpschef inzage van gegevens onthouden, omdat de Wpg enkel ziet op inzage in eigen persoonsgegevens en niet op de persoonsgegevens van derden of op die gegevens die te herleiden zijn tot een derde.
4.3.
Verder heeft de korpschef in het bestreden besluit antwoord gegeven op door eiser gestelde vragen.
Beroepsgronden
5. Eiser heeft – samengevat – aangevoerd dat hij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om volledige inzage te krijgen in de persoonsgegevens die over hem zijn verwerkt. Het blijft onduidelijk en onvoldoende gemotiveerd waarom slechts een gedeelte van de informatie aan eiser is verstrekt. In het bestreden besluit zijn de belangen van eiser onvoldoende meegewogen.
5.1.
De korpschef heeft volgens eiser geen antwoord gegeven op de vraag met welke instanties/derden de persoonsgegevens zijn gedeeld. Ook de verspreiding en verwerking van gegevens valt onder de reikwijdte van de Wpg. Er is een onderscheid tussen actieve en passieve verstrekking. Onder het delen van gegevens met derden valt ook passieve verstrekking. De politie is bij het maken van een mutatie verantwoordelijk voor wat anderen in kunnen zien. Als gegevens worden verwerkt dan moet ook duidelijk zijn wie deze kan raadplegen.
5.2.
Verder stelt eiser dat, door de gedeeltelijke weigering van de korpschef om inzage te verlenen in de over hem verwerkte persoonsgegevens, er sprake is op inbreuk op het recht op vrijheid van verplaatsing (vierde Protocol van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)), het recht op privéleven (artikel 8 van het EVRM) en het recht op eerlijk proces (artikelen 6 en 13 van het EVRM).
Ook is er in strijd gehandeld met algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het legaliteitsbeginsel, zorgvuldigheidsbeginsel, motiveringsbeginsel en vertrouwensbeginsel.

Beoordeling door de rechtbank

Beoordelingskader
6. De wettelijke bepalingen die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
6.1.
Gegevens die zijn verwerkt in het kader van de uitoefening van de politietaak moeten worden aangemerkt als politiegegevens als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van de Wpg. Voor de beoordeling of gegevens als politiegegevens dienen te worden aangemerkt, is onder meer bepalend of die gegevens een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon betreffen. Daarbij dient te worden beoordeeld of die gegevens alleen of in combinatie met andere gegevens zo kenmerkend zijn voor die persoon dat deze daarmee kan worden geïdentificeerd. [2] Bij deze beoordeling mogen alle middelen worden betrokken waarvan mag worden aangenomen dat zij redelijkerwijs door de verantwoordelijke dan wel enig ander persoon zijn in te zetten om die persoon te identificeren. [3]
6.2.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 25 van de Wpg volgt dat degene op wie een politiegegeven betrekking heeft in beginsel recht heeft op kennisneming van die gegevens met het oog op de uitoefening van zijn rechten tot verbetering of verwijdering van die gegevens. [4] Het inzagerecht ziet op inzage in de politiegegevens van de verzoeker en niet van anderen.
6.3.
Het recht op kennisneming van de politiegegevens is geen absoluut recht. Het kan worden beperkt als dit in een democratische rechtsorde noodzakelijk is in het belang van, onder andere, de bestrijding van strafbare feiten. Uit artikel 27, eerste lid, van de Wpg volgt dat een verzoek om kennisneming van politiegegevens wordt afgewezen voor zover dit een noodzakelijke en evenredige maatregel is vanwege de in die bepaling vermelde belangen, waaronder (b) ter vermijding van nadelige gevolgen voor de voorkoming, de opsporing, het onderzoek en de vervolging van stafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen en (d) ter bescherming van rechten en vrijheden van derden. Aan een weigering op grond van artikel 27, eerste lid, van de Wpg moet een belangenafweging ten grondslag liggen. [5]
De zoekslag bij het bestreden besluit
7. De rechtbank stelt voorop dat het verzoek om inzage is ingediend bij de korpschef. Deze zaak gaat daarom uitsluitend over de vraag of de korpschef meer persoonsgegevens van eiser heeft verwerkt dan waar eiser inzage in heeft gekregen.
7.1.
De rechtbank overweegt dat in het betreden besluit niet is aangegeven op welke wijze de korpschef in de betreffende systemen heeft gezocht naar de persoonsgegevens die over eiser zijn verwerkt. Tijdens de zitting van 4 september 2024 is door de gemachtigde van de korpschef toegelicht welke zoekslag is gemaakt. Aangegeven is dat er meerdere keren in de systemen is gezocht op naam, geboortedatum, keno-sleutel en aliassen in de politiesystemen. Er is onder andere in de systemen BVH, Summ-IT, Schengeninformatiesysteem (SIS), systeem Executie en Signalering (E&S), Cter-lijst, LOP-lijst en afstemmingslijst gekeken. De registraties [nummer 1] en [nummer 2] geven bovendien een beeld van de zoekslag die door de korpschef is gemaakt, want daarin zijn de reacties van de regio’s en CTER cluster verzameld waar het informatieverzoek is uitgezet.
7.2.
In de ongelakte versies van de onderliggende stukken van de in het bestreden besluit genoemde onderzoeknummers heeft de rechtbank een verwijzing gevonden naar twee niet op het overzicht vermelde onderzoeknummers ( [onderzoeknummer 5] en [onderzoeknummer 6] ), waar mogelijk persoonsgegevens van eiser in voorkomen. De rechtbank heeft op de zitting van 4 september 2024 de korpschef verzocht om na te gaan in hoeverre in de betreffende onderliggende stukken persoonsgegevens van eiser zijn verwerkt.
7.2.1.
Ten aanzien van de registratie [onderzoeknummer 5] heeft de korpschef in de brieven van 17 september en 21 oktober 2024 aangegeven dat de registratie op de peildatum van het verzoek om kennisneming een opgeschort onderzoek betrof. Met inachtneming van artikel 15, derde lid, van de Richtlijn 2016/680 is deze registratie destijds niet opgenomen in de bij het bestreden besluit gevoegde overzicht. Het openbaar maken van een lopend onderzoek kan volgens de korpschef nadelige gevolgen hebben voor de opsporing van een strafbaar feit. Eiser heeft desondanks kennis kunnen nemen van de informatie, terwijl dit niet had gemoeten. De korpschef heeft verder aangegeven dat in deze registratie, die uitsluitend uit een journaalmutatie bestaat, alleen het rekeningnummer, de naam en geboortedatum van eiser zijn vastgelegd. De gegevens van de registratie [onderzoeknummer 5] zijn opgenomen in de registratie [nummer 2] , waar eiser wel inzage in heeft gehad. Eiser is geen verdachte in deze registratie en er is geen verdere uitvoering gegeven aan het onderzoek.
7.2.2.
Ten aanzien van de registratie [onderzoeknummer 6] heeft de korpschef in de brief van 17 september 2024 aangegeven dat in het besluit van 19 september 2023 niet is verwezen naar de mutaties van deze registratie. In de brief van 21 oktober 2024 heeft de korpschef echter gesteld dat in het bestreden besluit wel wordt verwezen naar deze registratie, aangezien de registratie valt onder artikel 10, eerste lid, onder b van de Wpg. De korpschef wijst op hetgeen is geantwoord op de vraag ‘Op basis van welke grondslag die persoonsgegevens zijn opgeslagen en gedeeld’:
“Deze politiegegevens zijn verwerkt voor de uitvoering van de in het artikel 8 en 9 van de Wpg genoemde doeleinden in BVH met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak (artikel 8Wpg) en Summ-It, ten behoeve van een gericht onderzoek in een bepaald geval (artikel 9 Wpg). Voorts zijn politiegegevens verwerkt om inzicht te verschaffen in de betrokkenheid van personen bij bepaalde ernstige bedreigingen van de rechtsorde, artikel 10 Wpg”.
De korpschef heeft de mutaties in de registratie [onderzoeknummer 6] opnieuw bekeken en komt tot de conclusie dat inzage in deze registratie deels in plaats van geheel geweigerd had dienen te worden. Dat houdt in dat eiser inzage over een deel van deze registratie zal worden aangeboden. Ter zitting van 1 oktober 2025 is gebleken dat eiser ook daadwerkelijk inzage heeft gehad in een deel van deze registratie.
7.2.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is de uitleg van de korpschef waarom de registraties [onderzoeknummer 5] en [onderzoeknummer 6] niet in het bestreden besluit zijn vermeld onvoldoende. De korpschef heeft niet gemotiveerd waarom het vermelden van het registratienummer in het bestreden besluit het onderzoeksbelang zou schaden. De korpschef had daarnaast niet mogen volstaan met de enkele verwijzing in het bestreden besluit naar artikel 10 van de Wpg. Dit artikel geeft een verwerkingsgrond en bevat op zichzelf geen weigeringsgronden. De korpschef had de registraties dan ook moeten vermelden in het bestreden besluit, waarbij de korpschef zo nodig weigeringsgronden had kunnen inroepen om inzage te weigeren in deze registraties.
7.3.
De rechtbank stelt vast dat – hoewel de korpschef steeds bereid is gebleken om naar aanleiding van vragen van de rechtbank nog eens naar de registraties te kijken – het proces om tot het antwoord te komen op de vraag of er persoonsgegevens ten aanzien van eiser zijn verwerkt, moeizaam is verlopen. Ter zitting van 4 september 2024 zijn twee nieuwe registratienummers naar voren gekomen, waarvan de korpschef ten onrechte niets in het bestreden besluit heeft opgenomen. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de zoekslag door de korpschef bij het bestreden besluit en de daarop gebaseerde (eerste) inzage niet zorgvuldig is geweest. Nu is gebleken dat er meer documenten zijn waarin persoonsgegevens van eiser zijn verwerkt dan in het bestreden besluit is aangegeven, kan dit besluit vanwege een gebrekkige motivering geen stand houden. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank zal nagaan of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
De zoekslag in de beroepsprocedure
8. Met de stukken die in de beroepsprocedure boven tafel zijn gekomen, is naar het oordeel van de rechtbank de zoekslag van de korpschef uiteindelijk voldoende geweest en is het geloofwaardig dat er niet nog meer gegevens over eiser onder hem berusten. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) volgt dat wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer bij hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt, is om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, dat document toch onder het bestuursorgaan berust. [6] Eiser heeft geen specifieke documenten genoemd die missen, of andere concrete aanknopingspunten genoemd die erop wijzen dat de zoekslag van de korpschef (uiteindelijk) onvolledig is geweest. De door eiser algemeen geuite twijfels over de gang van zaken zijn daarvoor onvoldoende. De rechtbank ziet in de (onder beperkte kennisneming overgelegde) stukken ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat er (nog) meer documenten onder de korpschef zouden moeten zijn waarin politiegegevens van eiser zijn verwerkt.
De weggelakte passages
9. De rechtbank heeft de door de korpschef aan de rechtbank onder artikel 8:29 van de Awb verstrekte stukken doorgenomen en een vergelijking gemaakt tussen de ongelakte stukken en de stukken zoals eiser die (uiteindelijk) in gelakte vorm heeft kunnen inzien. De rechtbank beoordeelt of de korpschef de betreffende passages mocht weglakken.
Persoonsgegevens uitsluitend van derden
9.1.
Een deel van de weggelakte gegevens zijn persoonsgegevens als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van de Wpg die uitsluitend derden betreffen. Daarom kunnen deze gegevens niet worden aangemerkt als eiser betreffende persoonsgegevens als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de Wpg. Dat betekent dat deze gegevens niet onder het bereik van artikel 25, eerste lid, vallen en dat de korpschef daarom niet met toepassing van dat artikellid (de gemachtigde van) eiser hiervan kennis kon laten nemen. [7]
Weigeringsgronden
9.2.
Voor zover de weggelakte gegevens niet uitsluitend persoonsgegevens van derden betreffen, maar (ook) persoonsgegevens van eiser, heeft de korpschef zich beroepen op de weigeringsgronden genoemd in artikel 27, eerste lid, aanhef en onder b en d van de Wpg.
9.2.1.
Nadat de rechtbank op 29 september 2025 vragen heeft gesteld aan partijen, heeft de gemachtigde van de korpschef op de zitting van 1 oktober 2025 aangegeven dat er bepaalde stukken uit de Summ-IT registraties [nummer 2] en [nummer 1] wel door eiser kunnen worden ingezien. Ter zitting heeft de gemachtigde van de korpschef aan eiser deze stukken getoond en aan de rechtbank (onder toepassing van artikel 8:29 van de Awb) zowel een afschrift van de oorspronkelijke tekst van de registraties als de versies die aan eiser zijn getoond, verstrekt. De rechtbank heeft deze documenten aan het dossier toegevoegd. De rechtbank is van oordeel dat de korpschef met de toelichting, dat hij het na de zitting van 4 september 2024 en het tweede inzagemoment ‘ruimer ziet’, geen overtuigende uitleg heeft gegeven waarom niet eerder inzage had kunnen worden verleend in deze stukken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de korpschef in het bestreden besluit voor dat deel dan ook ten onrechte een beroep gedaan op de weigeringsgronden van artikel 27 van de Wpg. Dit betekent dat het bestreden besluit in zoverre gebrekkig is gemotiveerd. Dit gebrek is echter hersteld, doordat eiser ter zitting alsnog inzage in die onderdelen heeft gekregen.
9.2.2.
Ten aanzien van de onderdelen waarvan de korpschef nu nog aan eiser de inzage heeft onthouden, overweegt de rechtbank als volgt.
9.2.3.
Zoals volgt uit de wetsgeschiedenis en de rechtspraak van de ABRvS heeft een betrokkene recht heeft om informatie in te zien die de politie over hem heeft verwerkt, maar is het recht op kennisneming niet absoluut. [8] De rechtbank begrijpt dat eiser belang heeft bij inzage in de over hem geregistreerde persoonsgegevens. Hij wil op deze manier kunnen controleren wat er over hem is geregistreerd om zo te kunnen achterhalen waarom juist hij problemen met de Spaanse autoriteiten heeft ondervonden. In het overzicht wat bij het bestreden besluit is gevoegd, is per BVH-registratie aangegeven wat de rol van eiser is geweest in de geregistreerde situatie. In het besluit is ten aanzien van de onderzoeknummers [onderzoeknummer 1] , [onderzoeknummer 2] , [onderzoeknummer 3] en [onderzoeknummer 7] aangegeven dat het onderzoek was gericht op iemand anders dan eiser en dat alleen eisers NAW-gegevens zijn vastgelegd als contact van deze andere persoon. Inzage van de onderliggende stukken is op onderdelen geweigerd, omdat volgens de korpschef het opsporingsbelang (grond b) en/of het belang van bescherming van rechten en vrijheden van derden (grond d) zwaarder weegt dan het belang van eiser bij inzage in deze gegevens.
9.2.4.
De korpschef heeft ten aanzien van de weigeringsgrond genoemd onder artikel 27, eerste lid, aanhef en onder b van de Wpg in het bestreden besluit aangegeven dat het prijsgeven van een informatiepositie en/of tactieken van de politie ervoor kan zorgen dat de opsporing, het onderzoek en vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen in het geding komen. Deze belangen heeft de korpschef afgewogen tegen het belang tot inzage van de gegevens.
Bij de weigeringsgrond genoemd onder artikel 27, eerste lid, aanhef en onder d van de Wpg heeft de korpschef gesteld dat inzage in gegevens van derden, diens meldingen of verklaringen de persoonlijke levenssfeer van deze derden ernstig zou kunnen aantasten. Daarmee zal ook het vertrouwen van de burger in de politie en de bereidheid om in de toekomst een melding of aangifte te doen, kunnen afnemen. Als beoordeeld is dat het belang van de derde in geding is en die belangen zwaarder wegen dan het belang van de verzoeker, is het de politie toegestaan om die gegevens te weigeren. De korpschef acht dat in dit geval aan de orde.
9.2.5.
De rechtbank is van oordeel dat de korpschef de weigeringsgronden van artikel 27 aanheft en onder b en d van de Wpg terecht heeft toegepast en inzage in delen heeft kunnen weigeren in het belang van politieonderzoek en in het belang van bescherming van rechten en vrijheden van derden. Dit zijn gerechtvaardigde belangen die onder het bereik van artikel 27 van de Wpg vallen. De onderliggende informatie maakt duidelijk hoe de informatiepositie van de politie wordt ingevuld, zodat bekendmaking daarvan zou betekenen dat betrokkenen hun gedrag daarop zouden kunnen aanpassen. Daarnaast hebben de gegevens ook betrekking op derden en zijn, gelet op de specifieke omstandigheden, herleidbaar tot die individuele personen. Het belang van eiser om deze gegevens in te zien weegt daarom niet op tegen het belang van politieonderzoek en het belang van bescherming van rechten en vrijheden van derden.
Het delen van politiegegevens
10. Eiser heeft bij zijn inzageverzoek op grond van de Wpg onder meer verzocht om antwoord op de vraag met welke andere instantie(s)/derden de persoonsgegevens zijn gedeeld. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat zijn vraag ruim uitgelegd moet worden en dat dit ook behelst de vraag wie toegang heeft tot informatie in de systemen waarin eisers gegevens zijn opgenomen, de zogeheten passieve verstrekking van politiegegevens.
10.1.
In het bestreden besluit heeft de korpschef aangegeven dat inzake de BVH-registratie [nummer 3] de gegevens van eiser op 21 juli 2021 zijn gedeeld met de Belastingdienst. Verder zijn geen gegevens van eiser met andere instanties/derden (actief) gedeeld. De vraag welke andere instanties toegang tot informatie in de systemen van de politie hebben, valt volgens de korpschef niet onder de reikwijdte van het inzagerecht van artikel 25 van de Wpg.
10.2.
De rechtbank overweegt dat eiser op grond van artikel 25, eerste lid, onder c, van de Wpg recht heeft om informatie te verkrijgen over de vraag of de hem betreffende politiegegevens gedurende een periode van vier jaar voorafgaande aan het verzoek zijn verstrekt en over de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de gegevens zijn verstrekt. De rechtbank stelt vast dat de korpschef in het bestreden besluit deze informatie heeft gegeven ten aanzien van één van de BVH-registraties, waarbij de korpschef (actief) politiegegevens heeft gedeeld met een andere instantie. Naar het oordeel van de rechtbank verplicht artikel 25 van de Wpg de korpschef er niet toe om aan te geven met welke instanties gegevens zijn gedeeld middels toegang tot het informatiesysteem van de politie. Voor het rechtstreeks (langs geautomatiseerde weg) verstrekken van politiegegevens aan instanties buiten de politieorganisatie is een regeling opgenomen in de artikelen 23, 23a en 24 van de Wpg en artikel 4:6 van het Besluit politiegegevens (Bpg).
Fundamentele rechten
11. Eiser stelt dat door het niet (volledig) verstrekken van over hem verwerkte persoonsgegevens meerdere fundamentele rechten worden geschonden, te weten zijn recht op privéleven, zijn recht op vrijheid van verplaatsing en het recht op een eerlijk proces. Voor zover eiser in de beroepsgronden spreekt over verstrekken, stelt de rechtbank voorop dat op grond van het inzagerecht geen afschriften kunnen worden verkregen van de documenten waarin de verwerkte politiegegevens zijn opgenomen. [9]
Recht op bescherming persoonlijke levenssfeer
11.1.
Eiser heeft aangegeven dat de aanhoudingen, verhoren, rechtszittingen en 56 dagen detentie veel negatieve impact hebben gehad op zijn leven. Zijn eer en goede naam zijn aangetast en hij wordt ten onrechte met terrorisme geassocieerd. Zonder te weten waarom en hoe zijn gegevens zijn verwerkt, kan hij geen maatregelen treffen om dit te voorkomen. Dit levert volgens eiser strijd op met het in artikel 8 van het EVRM neergelegde recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
11.2.
Volgens vaste rechtspraak van de ABRvS [10] vloeit uit het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, dat onder meer is vastgelegd in artikel 8 van het EVRM en artikel 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, voort dat degene over wie persoonsgegevens worden verwerkt door de politie, in de gelegenheid moet worden gesteld om van die gegevens kennis te nemen. Dit brengt met zich dat eenieder in beginsel in de gelegenheid moet zijn om na te gaan of zijn gegevens worden verwerkt en, zo nodig, deze verwerking in rechte aan te vechten. Uit artikel 8, tweede lid, van het EVM vloeit voort dat dit recht niet absoluut van aard is, maar kan worden beperkt als dit in een democratische rechtsorde noodzakelijk is in het belang van de nationale en openbare veiligheid. In artikel 27 van de Wpg is van deze beperkingsmogelijkheid gebruikgemaakt. Weliswaar stelt eiser terecht dat toepassing van artikel 27 van de Wpg ertoe zal leiden dat hij geen volledige inzicht krijgt in welke politiegegevens over hem zijn verwerkt, maar daartoe biedt artikel 8, tweede lid, van het EVRM naar het oordeel van de rechtbank de grondslag. Zoals de rechtbank onder 9.2 e.v. heeft overwogen, heeft de korpschef voldoende gemotiveerd waarom weigering van de inzage van een deel van de stukken gerechtvaardigd is wegens het belang van politieonderzoek en het belang van bescherming van rechten en vrijheden van derden.
Recht op vrijheid van verplaatsing en recht op een eerlijk proces
11.3.
Volgens eiser rust op de Nederlandse Staat de actieve plicht om een ieder te beschermen tegen onrechtmatige beperkingen van zijn bewegingsvrijheid. Het onthouden van informatie door de korpschef beperkt dit recht en levert strijd met op artikel 2, vierde Protocol van het EVRM. Eiser stelt verder dat het niet bieden van inzage ertoe leidt dat het voor hem onmogelijk is om onrechtmatig handelen op te sporen en de verantwoordelijke aan te spreken. Hij heeft zo geen rechtsbescherming tegen onrechtmatig handelen van de politie en van derden. Dit levert volgens eiser strijd op met het recht op een eerlijk proces zoals omschreven in artikel 6 van het EVRM.
11.4.
De rechtbank stelt voorop dat het bestreden besluit ziet op het recht van eiser op inzage in de op hem betrekking hebbende politiegegevens en niet op de inhoud van de registraties en de mogelijke gevolgen die uit deze registraties voor eiser zouden kunnen voortvloeien. Dat in deze procedure niet duidelijk is geworden waarom eiser problemen ondervindt met (buitenlandse) autoriteiten als hij zich buiten Nederland verplaatst, betekent nog niet dat de korpschef toch over meer gegevens zou beschikken dan in deze procedure aan de orde is gekomen. Het doet dan ook niet af aan het oordeel van de rechtbank dat de zoekslag van de korpschef uiteindelijk voldoende is geweest en dat de korpschef op een aantal onderdelen inzage in de politiegegevens mocht weigeren. Hiermee is nog geen sprake van strijd met het beginsel van het recht op vrijheid van verplaatsing of het recht op een eerlijk proces. [11]
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
12. Buiten de in overweging 7.3 en 9.2.1 geconstateerde strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel is niet gebleken dat de besluitvorming van de korpschef in strijd is met enig ander rechtsbeginsel. Het legaliteitsbeginsel is niet geschonden, aangezien de beperking van het recht op inzage in de politiegegevens een wettelijke grondslag kent. De uitleg die eiser geeft aan zijn beroep op het vertrouwensbeginsel, in de zin dat eiser er op mag vertrouwen dat de wet goed wordt toegepast, houdt niet in dat van de kant van de korpschef een toezegging of andere uitlating zou zijn gedaan of gedragingen zou zijn verricht waaruit hij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en hoe de korpschef een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen. Er is daarom geen sprake van schending van het vertrouwensbeginsel. Bovendien heeft de rechtbank in deze uitspraak geoordeeld dat de korpschef (uiteindelijk) de wet (meer specifiek de artikelen 25 en 27 van de Wpg) juist heeft toegepast.

Conclusie en gevolgen

13. De rechtbank komt tot het oordeel dat op verschillende punten het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel is geschonden. Dit betekent dat het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit kunnen echter in stand blijven, omdat de korpschef de gebreken in beroep heeft hersteld en niet is gebleken dat de besluitvorming van de korpschef op andere gronden geen stand zou kunnen houden.
13.1.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet de korpschef aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 184,- vergoeden en krijgt eiser een vergoeding voor zijn proceskosten. De korpschef moet dit betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. De vergoeding bedraagt € 2.721,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend (1 punt) en tweemaal aan een zitting heeft deelgenomen (2 punten).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat de korpschef het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt de korpschef tot betaling van € 2.721,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, voorzitter, mr. R.J.H. van der Linden en mr. J.W. Ponds, leden, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier, op 12 november 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: wettelijk kader

Wet politiegegevens

Artikel 1 (definitie)
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a.
politiegegeven: elk persoonsgegeven dat wordt verwerkt in het kader van de uitvoering van de politietaak, bedoeld in de artikelen 3 en 4 van de Politiewet 2012, met uitzondering van:
–de uitvoering van wettelijke voorschriften anders dan de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften;
–de bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 opgedragen taken, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, onder 1° en artikel 4, eerste lid, onderdeel f, van de Politiewet 2012;
persoonsgegeven: alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon;
verwerken van politiegegevens: elke bewerking of elk geheel van bewerkingen met betrekking tot politiegegevens of een geheel van politiegegevens, al dan niet uitgevoerd op geautomatiseerde wijze, zoals het verzamelen, vastleggen, ordenen, structureren, opslaan, bijwerken of wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiden of op andere wijze ter beschikking stellen, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, afschermen of vernietigen van politiegegevens;
verstrekken van politiegegevens: het bekend maken of ter beschikking stellen van politiegegevens;
ter beschikking stellen van politiegegevens: het verstrekken van politiegegevens aan personen die overeenkomstig deze wet zijn geautoriseerd voor het verwerken van politiegegevens;
verwerkingsverantwoordelijke: dit is bij:
1°.de politie: de korpschef, bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 2012;
2°.de rijksrecherche: het College van procureurs-generaal;
3°.de Koninklijke marechaussee: Onze Minister van Defensie;
4°.een gemeenschappelijke verwerking van politiegegevens met het oog op een gemeenschappelijk doel door twee of meer organisaties als bedoeld in dit onderdeel: de verwerkingsverantwoordelijke die door de betrokken verwerkingsverantwoordelijken is belast met de feitelijke zorg voor de verwerking en het treffen van de maatregelen, bedoeld in de artikelen 4 en 4a;
betrokkene: degene op wie een politiegegeven betrekking heeft;
(…)
Artikel 23 (rechtstreekse verstrekking)
1. Verstrekking van politiegegevens aan de leden van het openbaar ministerie als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel a, kan rechtstreeks plaatsvinden voor zover noodzakelijk met het oog op:
a. strafvorderlijke beslissingen omtrent opsporing en vervolging en de hulp aan slachtoffers van strafbare feiten;
b. bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen beslissingen.
2. Verstrekking van politiegegevens als bedoeld in artikel 18 vindt alleen rechtstreeks plaats aan bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen of instanties met een publiekrechtelijke taak door middel van geautomatiseerde vergelijking van persoonsgegevens met bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorieën van politiegegevens.
3. Aan de korpschef, bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 2012 en aan de Minister van Defensie kan verstrekking van politiegegevens als bedoeld in artikel 18 rechtstreeks plaatsvinden voor zover noodzakelijk met het oog op het uitvoeren van hun bij algemene maatregel van bestuur aangewezen wettelijke taken.
4. De verwerkingsverantwoordelijke treft passende technische en organisatorische maatregelen teneinde te waarborgen dat rechtstreekse verstrekking uitsluitend plaatsvindt voor zover noodzakelijk op grond van het bepaalde bij of krachtens het eerste, tweede en derde lid. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen hierover nadere regels worden gesteld.
Artikel 25, eerste lid, (recht op inzage)
1. De betrokkene heeft het recht om op diens schriftelijke verzoek van de verwerkingsverantwoordelijke binnen zes weken uitsluitsel te verkrijgen over de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om die persoonsgegevens in te zien en om informatie te verkrijgen over:
a. de doelen en de rechtsgrond van de verwerking;
b. de betrokken categorieën van politiegegevens;
c. de vraag of de deze persoon betreffende politiegegevens gedurende een periode van vier jaar voorafgaande aan het verzoek zijn verstrekt en over de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de gegevens zijn verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
d. de voorziene periode van opslag of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
e. het recht te verzoeken om rectificatie, vernietiging of afscherming van de verwerking van hem betreffende politiegegevens;
f. het recht een klacht in te dienen bij de Autoriteit persoonsgegevens, en de contactgegevens van die autoriteit;
g. de herkomst, voor zover beschikbaar, van de verwerking van hem betreffende politiegegevens.
Artikel 27 (uitzonderingen)
1. Een verzoek als bedoeld in de artikelen 25, eerste lid, en 28, eerste en tweede lid, wordt afgewezen voor zover dit een noodzakelijke en evenredige maatregel is:
a. ter vermijding van belemmering van de gerechtelijke onderzoeken of procedures;
b. ter vermijding van nadelige gevolgen voor de voorkoming, de opsporing, het onderzoek en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen;
c. ter bescherming van de openbare veiligheid;
d. ter bescherming van de rechten en vrijheden van derden;
e. ter bescherming van de nationale veiligheid;
f. ingeval van een kennelijk ongegrond of buitensporig verzoek, als bedoeld in artikel 24a, vierde lid.
2. Een gehele of gedeeltelijke afwijzing van een verzoek als bedoeld in het eerste lid is schriftelijk en bevat de redenen voor de afwijzing.
3. Een verzoek als bedoeld in de artikelen 25, eerste lid, en 28, eerste lid, wordt afgewezen als het verzoek de gegevens betreft, die worden verwerkt bij of krachtens artikel 12.
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)
Artikel 6
1. Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. De uitspraak moet in het openbaar worden gewezen maar de toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd, gedurende de gehele terechtzitting of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of nationale veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privé leven van procespartijen dit eisen of, in die mate als door de rechter onder bijzondere omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer de openbaarheid de belangen van een behoorlijke rechtspleging zou schaden.
2. Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan.
3. Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, heeft in het bijzonder de volgende rechten:
a. onverwijld, in een taal die hij verstaat en in bijzonderheden, op de hoogte te worden gesteld van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging;
b. te beschikken over de tijd en faciliteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging;
c. zich zelf te verdedigen of daarbij de bijstand te hebben van een raadsman naar eigen keuze of, indien hij niet over voldoende middelen beschikt om een raadsman te bekostigen, kosteloos door een toegevoegd advocaat te kunnen worden bijgestaan, indien de belangen van een behoorlijke rechtspleging dit eisen;
d. de getuigen à charge te ondervragen of te doen ondervragen en het oproepen en de ondervraging van getuigen à décharge te doen geschieden onder dezelfde voorwaarden als het geval is met de getuigen à charge;
e. zich kosteloos te doen bijstaan door een tolk, indien hij de taal die ter terechtzitting wordt gebezigd niet verstaat of niet spreekt.

Artikel 8

1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Artikel 13
Een ieder wiens rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, zijn geschonden, heeft recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel voor een nationale instantie, ook indien deze schending is begaan door personen in de uitoefening van hun ambtelijke functie.

Vierde Protocol bij het EVRM

Artikel 2
1. Een ieder die wettig op het grondgebied van een Staat verblijft, heeft binnen dat grondgebied het recht zich vrijelijk te verplaatsen en er vrijelijk zijn verblijfplaats te kiezen.
2. Een ieder heeft het recht welk land ook, met inbegrip van het eigen land, te verlaten.
3. De uitoefening van deze rechten mag aan geen andere beperkingen worden gebonden dan die die bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid of van de openbare veiligheid, voor de handhaving van de openbare orde, voor de voorkoming van strafbare feiten, voor de bescherming van de gezondheid of van de goede zeden of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
4. De in het eerste lid genoemde rechten kunnen ook, in bepaalde omschreven gebieden, worden onderworpen aan beperkingen die bij de wet zijn voorzien en gerechtvaardigd worden door het algemeen belang in een democratische samenleving.

Voetnoten

1.Naam, adres, woonplaats.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) 17 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3350
3.Kamerstukken II 1997/1998, 25892, nr. 3, p. 45-50
4.Kamerstukken II, 2005/2006, 30327, nr. 3, p. 83
5.ABRvS 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3139
6.Zie ABRvS 2 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2941.
7.Zie ABRvS 6 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:717, r.o. 5.2.
8.Zie kamerstukken II 2005/06, 30 327, nr. 3, p. 83 en bijvoorbeeld de uitspraak ABRvS 20 augustus 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3976.
9.ABRvS 22 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:215.
10.ABRvS 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2007.
11.Zie ook de uitspraak van de ABRvS van 2 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2941, r.o. 5.7.