ECLI:NL:RVS:2007:BB1361
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- H. Troostwijk
- T.M.A. Claessens
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf op basis van onvoldoende middelen van bestaan
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Minister van Buitenlandse Zaken tegen een uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, die de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de vreemdeling heeft vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de minister ten onrechte had geconcludeerd dat de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikte over voldoende middelen van bestaan. De minister had de aanvraag afgewezen op basis van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de vreemdeling niet voldeed aan de vereisten voor middelen van bestaan, die onder andere zelfstandigheid, duurzaamheid en hoogte vereisen. De rechtbank stelde vast dat de combinatie van inkomsten uit arbeid in loondienst en als zelfstandige mogelijk duurzaam voldoende middelen had gegenereerd. De minister had echter betoogd dat de inkomsten uit arbeid in loondienst niet duurzaam waren, omdat de referent niet gedurende drie jaar een inkomen had verworven dat ten minste gelijk was aan 120 procent van het minimumloon. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister niet had onderkend dat de wetgeving ruimte biedt voor een combinatie van verschillende bronnen van inkomsten, mits deze duurzaam zijn. De Raad oordeelde dat de minister de motivering voor zijn standpunt niet voldoende had onderbouwd en dat de rechtbank terecht had overwogen dat de combinatie van inkomsten uit arbeid in loondienst en als zelfstandige aan de vereisten voldeed. De minister werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de vreemdeling.