ECLI:NL:RVS:2018:1099

Raad van State

Datum uitspraak
4 april 2018
Publicatiedatum
4 april 2018
Zaaknummer
201703993/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderopvangtoeslag en bewijsvoering van gemaakte kosten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin het beroep tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond werd verklaard. Het besluit, genomen op 21 augustus 2014, herzag het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2014 en stelde dit vast op nihil. De Belastingdienst/Toeslagen had het bezwaar van [appellante] ongegrond verklaard, omdat zij niet voldoende bewijs had geleverd van de gemaakte kosten voor kinderopvang via [gastouderbureau A] en [gastouderbureau B]. De rechtbank volgde dit standpunt, maar [appellante] ging in hoger beroep.

Tijdens de zitting op 8 februari 2018 werd de zaak behandeld. [appellante] voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot terecht had herzien. Zij stelde dat de overeenkomst met [gastouderbureau A] in samenhang moest worden gezien met de overeenkomst van opdracht met de gastouder, en dat zij alle kosten volgens de facturen had voldaan. De Belastingdienst/Toeslagen betwistte echter dat [appellante] de kosten had aangetoond.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat [appellante] wel degelijk had aangetoond dat zij de kosten voor kinderopvang via [gastouderbureau A] had betaald, en dat de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte had geoordeeld dat zij geen recht had op kinderopvangtoeslag voor deze kosten. Voor de kosten van kinderopvang via [gastouderbureau B] kon [appellante] echter geen recht op toeslag maken, omdat zij niet had aangetoond dat zij deze kosten volledig had betaald. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover deze betrekking had op de kinderopvangtoeslag voor [gastouderbureau A].

Uitspraak

201703993/1/A2.
Datum uitspraak: 4 april 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 3 april 2017 in zaak nr. 16/5708 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 augustus 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2014 herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 28 november 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 april 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 februari 2018, waar [appellante], in persoon en bijgestaan door mr. E.J. Joosten, advocaat te Utrecht, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding, standpunt Belastingdienst/Toeslagen en aangevallen uitspraak
1.    [appellante] maakte voor haar drie kinderen in de periode van 1 januari 2014 tot en met 30 juni 2014 gebruik van kinderopvang via [gastouderbureau A] en in de periode van 1 augustus 2014 tot en met 31 december 2014 gebruik van kinderopvang via [gastouderbureau B].
Bij besluit van 22 januari 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] een voorschot kinderopvangtoeslag over 2014 toegekend van € 7.657,00 en dit voorschot in maandelijkse termijnen uitbetaald op haar bankrekening. Op 28 mei 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot stopgezet.
2.    In het besluit op bezwaar heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt gesteld dat op de door [appellante] in bezwaar overgelegde overeenkomst met [gastouderbureau A] het aantal opvanguren en het uurtarief ontbreken. Daarnaast is volgens de dienst niet komen vast te staan wat de hoogte is geweest van de kosten van kinderopvang in 2014 via [gastouderbureau A]. [appellante] heeft voorts geen wijziging ingediend waaruit blijkt dat zij is overgestapt naar [gastouderbureau B]. Evenmin heeft zij aangetoond dat zij de kosten van kinderopvang aan [gastouderbureau B] volledig heeft betaald. Daarom heeft zij geen recht op een kinderopvangtoeslag over 2014, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
De rechtbank heeft dit standpunt gevolgd.
Hoger beroep
3.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag over 2014 terecht heeft herzien en vastgesteld op nihil. Zij voert aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de overeenkomst met [gastouderbureau A] in samenhang moet worden gezien met de overeenkomst van opdracht met de gastouder en dat uit deze overeenkomsten alle afspraken blijken. Zij heeft alle kosten volgens de facturen voldaan. Daarnaast voert zij aan dat de hoogte van de totale kosten volgens de facturen overeen komt met het totaalbedrag op de jaaropgave. Nu bovendien niet is gemotiveerd waarom bij het besluit van 21 augustus 2014 het voorschot over 2014 is herzien en vastgesteld op nihil, heeft zij niet tijdig maatregelen kunnen nemen met betrekking tot de opvang via [gastouderbureau B]. Via mijntoeslagen.nl kan niet worden doorgegeven dat zij naar dit gastouderbureau is overgestapt, aldus [appellante].
3.1.    Artikel 1.52 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Wkkp) luidt:
"Kinderopvang geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder van […] een gastouderbureau en de ouder."
Artikel 1.7 luidt:
"1. De hoogte van de kinderopvangtoeslag is afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1o. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2o. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3o. de soort kinderopvang.
(…)."
Artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) luidt:
"Een belanghebbende, een partner en een medebewoner verstrekken de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn."
Artikel 11, derde lid, van de Regeling Wkkp luidt:
"[…] De administratie van een gastouderbureau bevat tevens de volgende gegevens: […],
c. afschriften van alle met vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst: de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en, indien van toepassing, de bemiddelingskosten, naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar, evenals de duur van de overeenkomst,
[…]."
3.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:211) volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wkkp, dat degene die voor kinderopvangtoeslag in aanmerking wil komen, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor zulke opvang heeft gehad en wat de hoogte ervan is. Dit betekent dat het aan [appellante], als degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag, is om documenten over te leggen waaruit de hoogte van de gemaakte kosten van kinderopvang kan worden afgeleid en aan te tonen dat zij die kosten volledig heeft voldaan.
[gastouderbureau A]
3.3.    Ter zitting heeft de Belastingdienst/Toeslagen te kennen gegeven dat, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 29 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3264, de dienst niet langer aan [appellante] tegenwerpt dat overeenkomst tussen haar en [gastouderbureau A] niet alle vereiste gegevens, als bedoeld in artikel 11, derde lid, onder c, van de Regeling van de Wko, bevat. De dienst stelt zich thans op het standpunt dat uit de overige overgelegde stukken niet duidelijk blijkt dat de kinderen zijn opgevangen, voor hoeveel uur en tegen welk tarief, zodat [appellante] de hoogte van de kosten van kinderopvang via [gastouderbureau A] niet heeft aangetoond en dat zij daarom geen recht heeft op een kinderopvangtoeslag voor deze kosten.
In het navolgende zal daarom worden beoordeeld of uit de stukken blijkt dat de kinderen van [appellante] door [gastouderbureau A] zijn opgevangen en wat de kosten daarvoor zijn geweest. Ingeval dit uit de stukken blijkt, zal worden beoordeeld of [appellante] de kosten volledig heeft voldaan.
3.4.    [appellante] heeft in bezwaar twee jaaropgaven over 2014 overgelegd van [gastouderbureau A], één van 2 maart 2015 en één van 1 april 2015. Op de jaaropgave van 2 maart 2015 is vermeld dat in de periode van 1 januari 2014 tot en met 30 juni 2014 gastouderopvang is afgenomen en dat de kosten van kinderopvang neerkwamen op € 12.630,24 (2.352 uren tegen een uurtarief van € 5,37). Op de jaaropgave van 1 april 2015 is vermeld dat in de periode van 1 januari 2014 tot en 1 augustus 2014 gastouderopvang is afgenomen en dat de kosten van kinderopvang € 4.999,47 bedroegen (931 uren tegen een uurtarief van € 5,37). Gelet op het verschil in hoogte de kosten, het verschil in opvangperiode en het verschil in het aantal uren, kan de hoogte van de kosten niet zonder meer worden afgeleid uit de jaaropgaven, zoals de rechtbank op zichzelf terecht heeft overwogen.
Volgens de door [appellante] overgelegde facturen over de periode van 1 januari 2014 tot en met 30 juni 2014 bedroegen de kosten in totaal € 12.626,28. Deze hoogte komt, op een afrondingsverschil na, overeen met de kosten volgens de jaaropgave van 2 maart 2015 (€ 12.630,24). Ook de periode waarover facturen is overgelegd en het aantal uren volgens de facturen komen overeen met de periode en het aantal uren vermeld op de jaaropgave van 2 maart 2015. [appellante] heeft voorts het aantal uren steeds tijdig aan de Belastingdienst/Toeslagen doorgegeven. Tot slot heeft [appellante] ter zitting verklaard dat zij in de maand juli geen kinderopvang heeft afgenomen.
Gelet hierop houdt de Afdeling het ervoor dat de jaaropgave van 1 april 2015 niet juist is. Naar het oordeel van de Afdeling blijkt de hoogte van de kosten uit de jaaropgave van 2 maart 2015, die wordt ondersteund door de facturen en door de gegevens die [appellante] tijdig aan de Belastingdienst/Toeslagen heeft doorgegeven. [appellante] dient derhalve aan te tonen dat zij het bedrag van € 12.630,24 volledig heeft betaald.
3.5.    [appellante] heeft een overzicht van haar ING-bankrekening overgelegd, waarop de af- en bijschrijvingen van deze bankrekening naar de bankrekening van [gastouderbureau A] staan vermeld, met afdrukdatum 29 oktober 2016. Daaruit blijkt dat [appellante] in totaal voor een bedrag van € 12.626,28 naar de bankrekening van [gastouderbureau A] heeft overgemaakt. De laatste betaling dateert van 31 juli 2014. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellante] hiermee aangetoond dat zij de kosten ter hoogte van € 12.626,28 heeft betaald. Dit is niet betwist door de Belastingdienst/Toeslagen. Het verschil van € 3,96 met de kosten volgens de jaaropgave van 2 maart 2015 van € 12.630,24 is, naar het oordeel van de Afdeling, een afrondingsverschil. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat [appellante] heeft aangetoond dat zij de kosten van kinderopvang via [gastouderbureau A] volgens de jaaropgave van 2 maart 2015 volledig heeft betaald. Zij komt derhalve in aanmerking voor een kinderopvangtoeslag voor deze kosten.
[gastouderbureau B]
3.6.    Zoals uiteengezet in de uitspraak van de Afdeling van 16 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3044, onderkent de Belastingdienst/Toeslagen dat vraagouders in bepaalde situaties niet in staat zijn om de kosten tijdig te voldoen. Dit kan zich voordoen indien er geen voorschot is verstrekt. De Belastingdienst/Toeslagen verwacht dan dat de aanvrager actief handelt, waarbij kan worden gedacht aan het overeenkomen van uitstel van betaling. Daarbij tekent de dienst terecht aan dat het niet ontvangen van een voorschot op zichzelf geen excuus kan zijn voor het niet betalen van in ieder geval een deel van de kosten, nu altijd een deel van de kosten voor eigen rekening komt. Deze betaling dient tijdig plaats te vinden.
3.7.    Uit de door [appellante] in bezwaar overgelegde jaaropgave van [gastouderbureau B] blijkt dat de kosten van kinderopvang over de periode 1 augustus 2014 tot en met 31 december 2014 in totaal € 9.021,60 hebben bedragen. Uit het overgelegde overzicht van afschrijvingen van de bankrekening van [appellante] naar de bankrekening van [gastouderbureau B], blijkt dat zij voor de maanden augustus tot en met december steeds een bedrag van € 250,00 heeft betaald. In totaal heeft zij een bedrag van € 1.250,00 betaald. Gelet hierop heeft zij een deel van de kosten, namelijk het deel wat voor eigen rekening komt, tijdig betaald en kan [appellante], hoewel zij de kosten van opvang via [gastouderbureau B] niet volledig heeft betaald, voor een kinderopvangtoeslag voor deze kosten in aanmerking komen, als zij aannemelijk maakt dat zij actief heeft gehandeld, in de hiervoor in 3.6 bedoelde zin.
[appellante] heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat zij telefonisch aan de Belastingdienst/Toeslagen heeft doorgegeven dat zij uitstel van betaling is overeengekomen met [gastouderbureau B]. [appellante] heeft evenwel geen gegevens overgelegd waaruit blijkt dat zij met [gastouderbureau B] een betalingsregeling heeft getroffen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft voorts betwist dat [appellante] aan de dienst heeft doorgegeven dat zij uitstel van betaling is overeengekomen. Nu [appellante] ook geen stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt, is van een actieve houding in vorenbedoelde zin niet gebleken. De enkele stelling van [appellante] dat zij via het systeem van de Belastingdienst/Toeslagen heeft getracht om een wijziging van het gastouderbureau door te geven, maar dat dit niet is gelukt, is evenzeer onvoldoende voor het oordeel dat [appellante] actief heeft gehandeld.
Gelet hierop heeft de Belastingdienst/Toeslagen terecht aan [appellante] tegengeworpen dat zij de kosten via [gastouderbureau B] niet volledig heeft betaald en heeft zij geen recht op een kinderopvangtoeslag voor deze kosten.
Conclusie hoger beroep
3.8.    De conclusie is dat [appellante] wel in aanmerking komt voor een kinderopvangtoeslag voor de kosten van kinderopvang via [gastouderbureau A], maar niet voor een kinderopvangtoeslag voor de kosten van kinderopvang via [gastouderbureau B]. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het betoog slaagt.
Eindoordeel
4.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank het beroep van [appellante], voor zover dat betrekking heeft op de kinderopvangtoeslag voor de kosten van kinderopvang via [gastouderbureau A], ongegrond heeft verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 28 november 2016 van de Belastingdienst/Toeslagen alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking, voor zover dat betrekking heeft op de kinderopvangtoeslag over 2014 voor de kosten van kinderopvang via [gastouderbureau A]. De Belastingdienst/Toeslagen dient in zoverre alsnog een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met inachtneming van het hiervoor in 3.5 overwogene. De Afdeling zal bepalen dat tegen het door de Belastingdienst/Toeslagen te nemen nieuwe besluit op bezwaar van [appellante] slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld.
5.    De Belastingdienst/Toeslagen dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 3 april 2017 in zaak nr. 16/5708, voor zover de rechtbank het beroep van [appellante] voor zover dat betrekking heeft op de kinderopvangtoeslag over 2014 voor de kosten van kinderopvang via [gastouderbureau A], ongegrond heeft verklaard;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 28 november 2016, voor zover dat betrekking heeft op de kinderopvangtoeslag over 2014 voor de kosten van kinderopvang via [gastouderbureau A];
V.    draagt de Belastingdienst/Toeslagen op om een nieuw besluit op het bezwaar van [appellante] te nemen, waarbij alsnog een kinderopvangtoeslag over 2014 wordt toegekend voor de kosten van kinderopvang via [gastouderbureau A], met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
VI.    bepaalt dat tegen het door de Belastingdienst/Toeslagen te nemen nieuwe besluit op bezwaar van [appellante] slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VII.    veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2004,00 (zegge: tweeduizendvier euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII.    gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 296,00 (zegge: tweehonderdzesennegentig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F. Nales, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Nales
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2018
680.