201801066/1/A2.
Datum uitspraak: 29 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Belastingdienst/Toeslagen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 december 2017 in zaak nr. 16/7639 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 5 februari 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag van [wederpartij] over 2015 herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 11 maart 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag van [wederpartij] over 2015 herzien en op een bedrag van € 6.825,00 gesteld.
Bij besluit van 9 augustus 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft de Belastingdienst/Toeslagen bij tussenuitspraak van 4 juli 2017 in de gelegenheid gesteld om een gebrek in het besluit van 9 augustus 2016 te herstellen en voorts [wederpartij] in de gelegenheid gesteld om bewijs van betaling aan de gastouder en de ontbrekende urenstaat van december 2015 over te leggen. Nadat de Belastingdienst/Toeslagen en [wederpartij] van deze gelegenheid gebruik hebben gemaakt, heeft de rechtbank bij uitspraak van 20 december 2017 het door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 9 augustus 2016 vernietigd. Verder heeft de rechtbank zelf voorziend de besluiten van 11 maart 2016 en 5 februari 2016 vernietigd (lees: herroepen). Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst/Toeslagen hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 augustus 2018, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, is verschenen.
Overwegingen
1. [wederpartij] heeft in 2015 voorschotten kinderopvangtoeslag ontvangen voor de opvang van haar drie kinderen bij [gastouderbureau]. Bij besluit van 11 maart 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het toegekende voorschot herzien en verlaagd van € 12.774,00 naar € 6.825,00, waardoor zij een deel van de eerder ontvangen voorschotten moet terugbetalen. Volgens de dienst heeft [wederpartij] niet aangetoond dat zij alle kosten voor kinderopvang in het jaar 2015 heeft voldaan.
2. De rechtbank heeft het beroep van [wederpartij] gegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte het besluit van 5 februari 2016 aangemerkt als het besluit waartegen het bezwaar is gericht. Dit moet zijn het besluit van 11 maart 2016, zodat het bezwaar tijdig is ingediend. De rechtbank heeft daarom het besluit op bezwaar van 9 augustus 2016 vernietigd.
Verder overweegt de rechtbank dat uit de door [wederpartij] overgelegde stukken, waaronder een jaaropgave van het gastouderbureau over 2015, blijkt dat de kosten van kinderopvang over dat jaar € 16.130,40 bedroegen. [wederpartij] heeft aangetoond dat zij een bedrag van € 15.702,80 heeft voldaan. Hieruit volgt dat de betaling van een bedrag van € 427,60 niet is aangetoond. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit verschil worden aangemerkt als een afrondingsverschil, zodat [wederpartij] met de overgelegde stukken heeft aangetoond dat alle kosten voor kinderopvang in het jaar 2015 zijn betaald. De rechtbank heeft vervolgens zelf voorziend de besluiten van 11 maart 2016 en 5 februari 2016 herroepen. Hierdoor geldt volgens de rechtbank weer het besluit van 29 december 2015, waarmee de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2015 heeft vastgesteld op € 12.774,00.
3. De Belastingdienst/Toeslagen betoogt dat de rechtbank het verschil tussen de kosten voor kinderopvang in het jaar 2015 en de door [wederpartij] betaalde kosten, ten onrechte heeft aangemerkt als een afrondingsverschil, als gevolg waarvan het niet betalen van alle kosten niet aan haar is tegengeworpen. Het verschil betreft 13,02% van het deel van de kosten dat voor rekening van [wederpartij] komt. Dit kan volgens de dienst niet als een gering verschil worden aangemerkt. Verder is de Belastingdienst/Toeslagen van mening dat bij de beoordeling van de vraag of het niet betalen van een deel van de kosten als een afrondingsverschil kan worden aangemerkt ook de reden van niet betalen van het hele bedrag betrokken zou moeten worden en de vraag in hoeverre het verschil voor de ouder duidelijk was. In dit geval volgt uit de facturen van de maanden november en december dat in beide maanden een deel van de kosten niet is voldaan, zodat het voor [wederpartij] duidelijk was dat niet alle kosten voor kinderopvang in 2015 zijn betaald, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
3.1. De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
3.2. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 22 juni 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ8833, als ook de uitspraak van 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:864) volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, gelezen in verbinding met artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, dat degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag, moet kunnen aantonen dat hij kosten van kinderopvang heeft gehad en wat de hoogte ervan is. Het voorgaande betekent dat [wederpartij] als degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag, een deugdelijke administratie dient bij te houden en documenten dient over te leggen waaruit de hoogte van de gemaakte kosten kan worden afgeleid waarvoor toeslag kan worden verstrekt en dat zij die kosten daadwerkelijk heeft betaald. 3.3. Zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 2 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1114 als ook de uitspraak van 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2282), bestaat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag, indien de vraagouder niet kan aantonen dat hij het volledige bedrag aan kosten ook daadwerkelijk heeft betaald. Indien een deel van de kosten aantoonbaar is voldaan, kan geen aanspraak worden gemaakt op een evenredig lager voorschot of lagere tegemoetkoming. In de uitspraak van 8 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1610) heeft de Afdeling voorts in haar overwegingen betrokken dat de Belastingdienst/Toeslagen alleen bij afrondingsverschillen, dat wil zeggen bij kleine verschillen tussen de totale kosten van de kinderopvang die de vraagouder moet voldoen en de aantoonbaar betaalde kosten, ervan uitgaat dat is aangetoond dat alle kosten van kinderopvang zijn voldaan. 3.4. Uit de door [wederpartij] overgelegde jaaropgave van het jaar 2015 van [gastouderbureau] volgt dat de kosten van kinderopvang door tussenkomst van het gastouderbureau in totaal € 16.130,40 bedroegen. De voorschotten kinderopvangtoeslag van in totaal € 12.846,00 zijn aan het gastouderbureau voldaan. [wederpartij] moet dus aantonen dat zij een bedrag van € 3.284,40 aan het gastouderbureau heeft betaald.
3.5. Op de door [wederpartij] overgelegde facturen is vermeld dat in de maand november een bedrag van € 333,20 en in de maand december een bedrag van € 94,20 niet is voldaan. Niet gebleken is dat dit bedrag van in totaal € 427,40 alsnog is betaald. Dit betekent dat 13% van de door [wederpartij] te betalen kosten voor kinderopvang in het jaar 2015 niet is voldaan. Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat dit verschil niet kan worden aangemerkt als een afrondingsverschil, als bedoeld onder 3.3. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich reeds gelet op de omvang van het verschil dan ook terecht op het standpunt gesteld dat [wederpartij] niet heeft aangetoond dat alle kosten voor kinderopvang daadwerkelijk zijn betaald.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak, voor zover de rechtbank zelf voorziend de besluiten van 5 februari 2016 en 11 maart 2016 heeft herroepen, dient te worden vernietigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 december 2017 in zaak nr. 16/7639, voor zover daarbij de besluiten van 5 februari 2016 en 11 maart 2016 zijn herroepen.
Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Donner-Haan, griffier.
w.g. Pans w.g. Donner-Haan
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2018
674. BIJLAGE
Artikel 18 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
1. Een belanghebbende, een partner en een medebewoner verstrekken de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. De gegevens en inlichtingen worden verstrekt op een door de Belastingdienst/Toeslagen aangegeven wijze en binnen een door de Belastingdienst/Toeslagen te stellen termijn.
3. Indien de gegevens of inlichtingen niet op tijd zijn verstrekt door de persoon aan wie dit is gevraagd, maant de Belastingdienst/Toeslagen hem aan onder het stellen van een nadere termijn om alsnog de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken.
4. Indien niet aan de in de vorige leden genoemde verplichtingen is voldaan, bepaalt de Belastingdienst/Toeslagen ambtshalve de hoogte van de tegemoetkoming. Indien de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner gehouden is aan de inspecteur een opgaaf te verstrekken van het niet in Nederland belastbaar inkomen en deze persoon daaraan niet, dan wel niet binnen de daartoe gestelde termijn heeft voldaan, kan de Belastingdienst/Toeslagen de hoogte van de tegemoetkoming ambtshalve bepalen.
Artikel 1.7 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
1. De hoogte van de kinderopvangtoeslag is afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
[..]