Uitspraak
Datum uitspraak: 3 april 2019
AFDELINGBESTUURSRECHTSPRAAK
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Raad van State
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellant] over 2010 definitief op nihil heeft vastgesteld. De Belastingdienst/Toeslagen heeft dit besluit genomen op basis van het feit dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij alle kosten voor de opvang van zijn kinderen bij [gastouderbureau] heeft voldaan. De rechtbank heeft deze beslissing bevestigd, maar [appellant] is het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld.
De feiten van de zaak zijn als volgt: [appellant] ontving in 2010 voorschotten voor de opvang van zijn drie kinderen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag op nihil vastgesteld, omdat [appellant] niet kon aantonen dat hij de volledige kosten had betaald. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van de jaaropgave van [gastouderbureau], waarin een foutieve weergave van de kosten staat. Hij stelt dat hij in werkelijkheid meer heeft betaald dan in de jaaropgave is vermeld.
Tijdens de zitting heeft de Afdeling de zaak behandeld en is gebleken dat de Belastingdienst/Toeslagen niet meer tegenwerpt dat de kosten voor de opvang in de maanden november en december 2010 naar het gastouderbureau zijn overgemaakt. De Afdeling heeft overwogen dat [appellant] voldoende bewijs heeft geleverd van de gemaakte kosten en dat de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte heeft gesteld dat hij geen recht heeft op kinderopvangtoeslag.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen vernietigd. De Belastingdienst/Toeslagen moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak en is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellant].