ECLI:NL:RVS:2019:2371

Raad van State

Datum uitspraak
10 juli 2019
Publicatiedatum
10 juli 2019
Zaaknummer
201900919/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake de aanvraag van een verblijfsvergunning asiel

Op 10 juli 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 januari 2019. De rechtbank had eerder de aanvraag van de vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ongegrond verklaard. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 18 december 2018 niet in behandeling genomen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F. Boone, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

In de overwegingen van de Raad van State werd ingegaan op de rechtsvragen die door de vreemdeling waren opgeworpen, waaronder de digitale ondertekening van de uitspraak van de rechtbank en de openbaarmaking daarvan. De Raad van State bevestigde dat de klacht over de digitale ondertekening terecht was, maar leidde niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechter had verklaard dat de inhoud van de uitspraak ten tijde van de ondertekening identiek was aan die in het digitaal dossier.

De grieven van de vreemdeling, die betrekking hadden op de openbaarmaking van de uitspraak en andere rechtsvragen, werden eveneens ongegrond verklaard. De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep kennelijk ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 512,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.

Uitspraak

201900919/1/V3.
Datum uitspraak: 10 juli 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 januari 2019 in zaak nr. NL18.24487 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 22 januari 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F. Boone, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De in grief 1 opgeworpen rechtsvraag over de digitale ondertekening van de uitspraak van de rechtbank heeft de Afdeling bij uitspraak van 30 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1400, beantwoord. Die overwegingen zijn hier ook van toepassing. Hieruit vloeit voort dat de klacht terecht is voorgedragen. De rechter en griffier hebben namelijk verklaard dat zij de uitspraak niet op de eigen mobiele werkplek hebben ondertekend. De grief leidt echter niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat de rechter heeft verklaard de uitspraak te hebben ondertekend en dat de inhoud, de overwegingen en het oordeel van de uitspraak ten tijde van de ondertekening identiek zijn aan de inhoud, de overwegingen en het oordeel van de uitspraak die is opgenomen in het digitaal dossier. Het enkele feit dat de griffier heeft verklaard dit niet meer te weten, doet daaraan geen afbreuk.
2.    De verder in grief 1 opgeworpen rechtsvraag over de openbaarmaking van de uitspraak van de rechtbank, heeft de Afdeling bij uitspraak van 30 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1390, beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraak, die hier van overeenkomstige toepassing zijn, vloeit voort dat ook deze klacht terecht is voorgedragen, maar dat dit deel van de grief evenmin tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leidt.
3.    De grieven 2 en 3 leiden evenmin tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000).
4.    Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2019
47-873.