ECLI:NL:RVS:2019:2379
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake vreemdelingenbewaring
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld bij besluit van 8 november 2018. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, heeft op 26 november 2018 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.B. Kleerekooper, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en op 11 juli 2019 uitspraak gedaan.
De Afdeling heeft in haar overwegingen de rechtsvragen behandeld die door de vreemdeling zijn opgeworpen, waaronder de digitale ondertekening van de uitspraak van de rechtbank en de openbaarmaking van die uitspraak. De Afdeling concludeert dat de klachten van de vreemdeling terecht zijn voorgedragen, maar dat deze niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de grieven van de vreemdeling geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden.
De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 512,00 zijn vastgesteld. De uitspraak is gedaan door mr. C.C.W. Lange, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Snijders, griffier, en is openbaar uitgesproken op 11 juli 2019.