6.1.De BKD voert aan dat de rechtbank hem ten onrechte heeft veroordeeld in vergoeding van immateriële schade die Pacavon heeft geleden wegens overschrijding van de redelijke termijn. Volgens de BKD is er geen verzoek om schadevergoeding gedaan. Het onderwerp schadevergoeding is op de zitting bij de rechtbank ook niet aan de orde geweest. Was dit onderwerp wel aan de orde geweest, dan had hij zeker aangevoerd dat Pacavon in de besluitvormings- en bezwaarfase herhaaldelijk om aanhouding van termijnen heeft gevraagd. In de beroepsfase is volgens de BKD vertraging ontstaan door onduidelijkheid over de bevoegde rechtbank. Die vertraging is niet aan hem toe te rekenen, omdat de BKD altijd het standpunt heeft ingenomen dat de rechtbank Noord-Holland bevoegd is omdat het Wob-verzoek is gedaan door [partij] en hij in Noord-Holland woont. De BKD heeft ingestemd met verwijzing naar de rechtbank Midden-Nederland om verdere vertraging te voorkomen. In de beroepsfase heeft Pacavon opnieuw om aanhouding verzocht. Om dezelfde redenen stelt BKD zich op het standpunt dat de rechtbank hem ten onrechte heeft veroordeeld tot vergoeding van de door Pacavon gemaakte proceskosten en het betaalde griffierecht.
* Welke besluiten zijn aan de orde?
7. [ partij] heeft in mei 2014 om informatie op grond van de Wob verzocht. De BKD heeft bij besluit van 26 juni 2014 op dit verzoek beslist en op 22 september 2016 op het daartegen gemaakte bezwaar. Pacavon heeft bij brieven van 2 augustus 2017 een informatieverzoek gedaan, dat vergelijkbaar is met het verzoek dat [partij] heeft gedaan. Het verzoek van Pacavon had alleen op meer contracttelers betrekking dan het verzoek van [partij]. Op het verzoek van Pacavon heeft de BKD bij besluit van 28 augustus 2017 beslist. Tegen dat besluit is met instemming van de BKD rechtstreeks beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft de beroepen tegen de besluiten van 22 september 2016 en 28 augustus 2017 samen genomen en heeft hierover één inhoudelijk oordeel gegeven. De rechtbank had de beroepen tegen beide besluiten evenwel afzonderlijk moeten beoordelen, nu daaraan twee verschillende verzoeken van verschillende partijen ten grondslag liggen. De Afdeling zal hierna aan de hand van de in hoger beroep door Pacavon aangevoerde beroepsgronden per besluit beoordelen of de beoordeling van de rechtbank juist is geweest.
* Het besluit van 22 september 2016
8. De BKD heeft haar beroepsgrond over de ontvankelijkheid in bezwaar in een nader stuk ingetrokken. Dat neemt niet weg dat de Afdeling ambtshalve over deze ontvankelijkheidskwestie moet oordelen. Daartoe overweegt zij als volgt.
In de uitspraak van 29 juni 2016 heeft de rechtbank vastgesteld dat de verzoeken uit 2014 door [partij] zijn gedaan. Vervolgens heeft zij geoordeeld dat de participanten in Novacap geen belanghebbenden zijn bij het besluit van 26 juni 2014 dat op deze verzoeken is genomen. Dit oordeel is uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven en daartegen is niet in hoger beroep opgekomen, zodat van de juistheid van dit oordeel moet worden uitgegaan. Dit betekent dat de BKD het bezwaar dat de participanten in Novacap tegen dit besluit hebben gemaakt, terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn besluit van 22 september 2016. Voor zover Pacavon in beroep de participanten in Novacap vertegenwoordigde, had de rechtbank het beroep tegen het besluit van 22 september 2016 ongegrond moeten verklaren. Voor zover Pacavon in beroep andere beleggers dan participanten in Novacap vertegenwoordigde, had de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk moeten verklaren. Deze beleggers hebben geen bezwaar tegen het besluit van 26 juni 2014 gemaakt en kunnen op grond van artikel 6:13 van de Awb geen beroep tegen het besluit van 22 september 2016 instellen.
* Het besluit van 28 augustus 2017
9. De rechtbank heeft vastgesteld dat het geschil zich bij haar beperkte tot het geheimhouden van de namen van de bollenrassen (kolom cultivars), de partij-aanduiding of code, de referentie- of herkomstnummers en de keuringsresultaten van de door Pacavon geselecteerde contracttelers over 2003 en 2004 alsook diezelfde gegevens van de verhandelaars en veredelaars over 2003 alsmede alle (niet-geanonimiseerde) gegevens van HBM. Partijen hebben ter zitting bij de Afdeling bevestigd dat deze vaststelling juist is en de Afdeling gaat hier in hoger beroep bij de beoordeling van het besluit van 28 augustus 2017 dan ook van uit.
Informatie niet langer bij de BKD berustend
10. De BKD heeft medegedeeld dat van 26 contracttelers de keuringsgegevens over de jaren 2003 en 2004 zijn bewaard, omdat het informatieverzoek van [partij] uit 2014 hierop zag en de procedure hierover nog liep. De keuringsgegevens over de jaren 2003 en 2004 van de andere door Pacavon geselecteerde contracttelers zijn niet bewaard gebleven. De BKD heeft in dit verband toegelicht dat hij in het zogenoemde Kwaliteitshandboek beleid heeft opgenomen over het bewaren van gegevens en dat daaruit volgt dat keuringsgegevens 7 jaar moeten worden bewaard. Na afloop van die bewaartermijn mogen de keuringsgegevens worden vernietigd. Uit onderzoek is gebleken dat de keuringsgegevens over de jaren 2003 en 2004 van de andere door Pacavon geselecteerde contracttelers ook daadwerkelijk zijn vernietigd. Deze gegevens waren niet langer beschikbaar toen het verzoek van Pacavon binnenkwam. Deze mededeling komt de Afdeling niet onaannemelijk voor, gezien de toelichting op het beleid over het bewaren van keuringsgegevens. Pacavon heeft niet aannemelijk gemaakt dat de gegevens toch onder de BKD berusten. Er was in dit geval, anders dan Pacavon heeft aangevoerd, geen aanleiding voor nader onderzoek met informatiespecialisten. In de situatie die zich voordeed in de door Pacavon aangehaalde uitspraak van 6 juni 2018, was die aanleiding er wel omdat er een concrete aanwijzing was dat het onderzoek naar de verzochte documenten niet zorgvuldig had plaatsgevonden. Daarmee verschilt de situatie die zich in die uitspraak voordeed van de hier aan de orde zijnde situatie. De Afdeling volgt Pacavon voorts niet in haar standpunt dat de gegevens onder de BKD hadden behoren te berusten, nu de gegevens in overeenstemming met het beleid zijn vernietigd.
Weigeringsgrond artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob
11. Van bedrijfs- en fabricagegegevens als bedoeld in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob is slechts sprake indien en voor zover uit die gegevens wetenswaardigheden kunnen worden gelezen of afgeleid met betrekking tot de technische bedrijfsvoering of het productieproces dan wel met betrekking tot de afzet van de producten of de kring van afnemers en leveranciers.