201806960/1/A3.
Datum uitspraak: 20 maart 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 18 juli 2018 in zaak nr. C/15/271404/FA RK 18-1396 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Haarlemmermeer.
Procesverloop
Bij besluit van 9 februari 2018 heeft het college aan [appellant] een tijdelijk huisverbod opgelegd voor de periode van tien dagen vanaf 9 februari 2018.
Bij besluit van 19 februari 2018 heeft het college het huisverbod verlengd met een aansluitende periode van achttien dagen.
Bij uitspraak van 18 juli 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 februari 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. M. Baadoudi, advocaat te Haarlem, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M.P. Hoogewerf, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Op 8 februari 2018 heeft de moeder van [appellant] aangifte gedaan van mishandeling en bedreiging. In de aangifte stelt zij dat [appellant] haar en zijn minderjarige broertje en zusje mishandelt en bedreigt. Op 9 februari 2018 heeft de burgemeester aan [appellant] een huisverbod opgelegd, op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: de Wth) dat hij op 19 februari 2018 heeft verlengd met een aansluitende periode van achttien dagen. De burgemeester heeft het huisverbod gebaseerd op een door een medewerker van de politie ingevuld Risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld (hierna: RiHG). Hij heeft aan het huisverbod ten grondslag gelegd dat binnen het gezin sprake is van geweld, dwang en obsessief gedrag aan de kant van [appellant] en dat het gevaar aanwezig is dat de situatie escaleert.
Wettelijk kader
2. Voor de relevante wet- en regelgeving wordt verwezen naar de bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.
De aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard en geoordeeld dat de burgemeester terecht heeft aangenomen dat ten tijde van het opleggen van het huisverbod gevaar zoals bedoeld in artikel 2 van de Wth bestond. De burgemeester was dan ook bevoegd een huisverbod op te leggen. Volgens de rechtbank heeft de burgemeester het belang van de minderjarige kinderen en de overige gezinsleden zwaarder mogen laten wegen dan de toezegging van [appellant] dat hij niet naar huis zou gaan, het contactverbod niet zou overtreden en mee zou werken met de hulpverlening. Verder is de rechtbank van oordeel dat het niet aannemelijk is dat [appellant] is benadeeld doordat bij het besluit tot verlenging van het huisverbod niet aan de hoorplicht is voldaan. Bij de verlenging heeft de burgemeester terecht aangenomen dat het gevaar nog niet geweken was, aldus de rechtbank.
Het hoger beroep
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan de omstandigheid dat hij voordat het huisverbod werd opgelegd al had verklaard aan alle hulpverlening te zullen meewerken en de woning al had verlaten. Hij was op eigen initiatief door de politie naar zijn grootouders gebracht. Bovendien was door de dreiging dat de minderjarige kinderen uit huis zouden worden geplaatst, niet te vrezen dat hij op korte termijn terug zou keren naar zijn ouderlijk huis. Daarnaast betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester het huisverbod mocht verlengen. Uit het besluit blijkt dat het advies van de zorgcoördinator onvoldoende zou zijn om het huisverbod te verlengen. Desondanks is het wel verlengd. Volgens [appellant] had hij voorafgaand aan de verlenging van het huisverbod gehoord moeten worden. [appellant] verzoekt om een schadevergoeding van €1400,-, bestaande uit €50,- per dag dat het huis- en contactverbod heeft geduurd. Volgens hem heeft de rechtbank dit verzoek ten onrechte afgewezen.
Oplegging huisverbod
5. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in haar uitspraken van 22 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:749 en van 27 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3225), is het opleggen van een huisverbod een ingrijpend instrument waarvan de toepassing zeer grote gevolgen heeft voor het privéleven van betrokkenen. De bevoegdheid daartoe is beperkt tot situaties waarin voldoende grond aanwezig is om aan te nemen, althans ernstig te vermoeden, dat zich een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen voordoet. Indien dat het geval is, moet de burgemeester zorgvuldig overwegen of aanwending van de bevoegdheid aangewezen is. De rechter beoordeelt of de aangevoerde omstandigheden van dien aard waren, dat in het voorliggende geval een bevoegdheid tot oplegging van een huisverbod bestond. Indien dat het geval is, wordt de afweging van de burgemeester door de bestuursrechter terughoudend getoetst. Gelet op de aard van een huisverbod, dat altijd in spoedeisende situaties wordt opgelegd, is niet vereist dat de juistheid van de aan het huisverbod ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden onomstotelijk vaststaat. Voldoende is dat aannemelijk is dat die feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan en een ernstig en onmiddellijk gevaar, dan wel een ernstig vermoeden van een dergelijk gevaar, voor de in het besluit genoemde personen opleveren. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 23 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1408) strekt het huisverbod blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wth ertoe in de gegeven noodsituatie escalatie te voorkomen en hulp te bieden. Het huisverbod moet worden gezien als een bestuurlijke maatregel, die kan worden ingezet wanneer zich geen strafbare feiten hebben voorgedaan, maar er situaties zijn ontstaan waarbij er acute en dringende behoefte bestaat aan het creëren van een afkoelingsperiode om escalatie te voorkomen (Kamerstukken II 2005/06, 30 657, nr. 3, blz. 2) 5.1. [appellant] en de belanghebbenden vormden een gezin en woonden allen op één adres. Uit het RiHG en het verslag van de situatie ter plaatse van de Politie eenheid Noord-Holland volgt dat er vanaf 2014 spanningen in het gezin zijn. Er is sprake van geweld en bedreigingen door [appellant] jegens zijn moeder en dwingend, obsessief en agressief gedrag jegens de andere kinderen. Het minderjarige broertje en zusje van [appellant] zijn angstig door dit gedrag. De dag voordat het huisverbod werd opgelegd zijn drie opties besproken met het gezin: [appellant] gaat het huis uit, alle overige gezinsleden gaan het huis uit, of de kinderen worden uit huis geplaatst door de Raad voor de Kinderbescherming. Hoewel [appellant] koos om vrijwillig naar zijn grootouders te gaan, oordeelde Veilig Thuis vervolgens dat dit toch geen goede keuze was, omdat deze onvoldoende garantie bood dat er geen escalaties zouden plaatsvinden en de gezinsleden ondanks de afwezigheid van [appellant] niet terug naar huis durfden. [appellant] heeft ter zitting benadrukt, dat dreiging dat de kinderen uit huis geplaatst worden voor de burgemeester had moeten leiden tot het vertrouwen dat [appellant] niet terug zou keren naar het huis van het gezin. Deze stelling kan niet worden gevolgd. Uit de enkele verklaring van [appellant] dat hij niet naar huis terug zal keren kan, gezien de beoordeling door Veilig Thuis, niet de conclusie worden getrokken dat het gevaar geweken is en de burgemeester hoefde hier niet op te vertrouwen. Bovendien heeft de moeder van [appellant] aangifte gedaan van bedreiging. Gelet hierop heeft de burgemeester op goede gronden geoordeeld dat ten tijde van het opleggen van het huisverbod sprake was van een acute en dringende behoefte aan het creëren van een afkoelingsperiode om verdere escalatie te voorkomen. De burgemeester heeft zich op het standpunt mogen stellen dat de aanwezigheid van [appellant] in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde als bedoeld in artikel 2 van de Wth of dat een ernstig vermoeden van dat gevaar bestond. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de burgemeester het belang van de overige gezinsleden zwaarder mocht laten wegen dan de toezegging van [appellant] dat hij niet naar huis zou gaan, het contactverbod niet zou overtreden en mee zou werken aan hulpverlening.
Het betoog faalt.
Verlenging huisverbod
6. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2964) is bij de beoordeling of de dreiging van gevaar of het vermoeden daarvan daadwerkelijk niet langer bestaat, van belang of de uithuisgeplaatste inmiddels een reële aanvang met de hulpverlening heeft gemaakt en of de verwachting gerechtvaardigd is dat hij aan de hulpverlening blijft meewerken. Bij deze beoordeling heeft de burgemeester zich gebaseerd op het advies van de zorgcoördinator. In dit zorgadvies van 16 februari 2018 staat dat de dreiging van gevaar is afgenomen en dat [appellant] hulp accepteert. Daarnaast volgt echter uit dit advies dat [appellant] geen inzicht in de situatie heeft en dat voor de voortzetting van de hulpverlening van belang is dat [appellant] weet dat hij niet naar huis mag. Hierbij is opgemerkt dat de werkwijze bij [appellant] anders is dan normaal omdat hij een autistische beperking heeft met angst en hij veel begeleiding en behandeling nodig heeft waarbij vanuit de crisisopvang wordt toegewerkt naar een begeleid wonen plek. Bij het aflopen van het huisverbod in dit stadium van de hulpverlening bestaat het risico dat [appellant] zich weer gaat focussen op de thuissituatie. Om die reden heeft ook nog geen systeemgesprek plaatsgevonden. Naast het zorgadvies heeft de burgemeester zich voor het besluit tot verlenging gebaseerd op het horen van de achterblijvers en een verklaring van de begeleider van [appellant] dat deze geen moeite heeft met een verlenging van het huisverbod. Vaststaat dat de burgemeester [appellant] niet persoonlijk heeft gehoord voorafgaand aan de verlenging. Anders dan [appellant] betoogt, heeft de burgemeester zich echter niet gebaseerd op een eenzijdig verhaal. Aan het besluit van 19 februari 2018 ligt een belangenafweging ten grondslag. Gelet op de inhoud van het zorgadvies en het besluit heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat [appellant] niet is benadeeld doordat hij niet persoonlijk is gehoord voorafgaand aan het besluit het huisverbod te verlengen. Hierbij heeft de rechtbank terecht van belang geacht dat door betrokken hulpverleners is aangegeven dat het te vroeg was voor een systeemgesprek en terugkeer naar de woning niet tot de mogelijkheden behoorde. [appellant] was volgens de betrokken hulpverleners wisselend in zijn motivatie waardoor het risico bestond dat hij weer naar huis zou gaan. Nu [appellant] geen feiten of omstandigheden heeft gesteld die afwijken van hetgeen bij het besluit is betrokken heeft de rechtbank met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht kunnen oordelen dat [appellant] door het passeren van het gebrek niet is benadeeld. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat de burgemeester heeft mogen oordelen dat het in artikel 2 van de Wth bedoelde gevaar nog aanwezig was zodat het huisverbod in redelijkheid is verlengd.
Het betoog faalt.
Slotsom
7. Het hoger beroep is ongegrond. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding dan ook terecht afgewezen. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Het verzoek om de toekenning van schadevergoeding in hoger beroep dient te worden afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Langeveld-Mak
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2019
317-893.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:8, eerste lid, onder a en b
Een bestuursorgaan stelt indien het een beschikking geeft waartegen een belanghebbende die de beschikking niet heeft aangevraagd naar verwachting bedenkingen zal hebben, die belanghebbende in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen indien die beschikking zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de belanghebbende betreffen, en die gegevens niet door de belanghebbende zelf ter zake zijn verstrekt.
Artikel 6:22
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Wet tijdelijk huisverbod
Artikel 2, eerste lid
De burgemeester kan een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9. […]
Artikel 9, eerste lid
De burgemeester kan een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet. […]