Uitspraak
Datum uitspraak: 15 juni 2022
BESTUURSRECHTSPRAAK
Raad van State
In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 15 juni 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 27 oktober 2021. De rechtbank had zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het beroep van [appellant] wegens het niet-tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht. [appellant] had een omgevingsvergunning aangevraagd voor het herbouwen van een aanbouw en het verhogen daarvan, maar het college weigerde de aanvraag te behandelen omdat het bouwplan deels betrekking had op het perceel van de buren, die geen toestemming gaven. [appellant] betwistte deze weigering en stelde dat het college verplicht was om op zijn bezwaar te beslissen.
De Afdeling oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat het college niet verplicht was om een besluit te nemen op het bezwaar van [appellant]. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en droeg het college op om alsnog een besluit te nemen op het bezwaar van [appellant]. Tevens werd bepaald dat het college een dwangsom verbeurt voor iedere dag dat het in gebreke blijft deze uitspraak na te leven, met een maximum van € 15.000,00. De proceskosten van [appellant] werden vastgesteld op € 1.635,38, en het college werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 451,00.
Deze uitspraak benadrukt de verplichting van bestuursorganen om tijdig op bezwaarschriften te beslissen, ook als het bezwaar niet gericht is tegen een besluit. De Afdeling verwijst naar de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en eerdere jurisprudentie ter ondersteuning van haar beslissing.