Uitspraak
Datum uitspraak: 9 november 2022
AFDELINGBESTUURSRECHTSPRAAK
lid van de enkelvoudige kamer
Raad van State
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin een boete van € 1.250,00 werd opgelegd door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wegens het niet voldoen aan de inburgeringsplicht. De inburgeringstermijn van [appellante] liep van 23 december 2014 tot en met 22 december 2017. De minister had bij besluit van 4 januari 2019 de boete opgelegd, omdat [appellante] niet aan de inburgeringsplicht had voldaan. De minister had medisch advies ingewonnen van Argonaut, waaruit bleek dat er geen medische redenen waren die [appellante] verhinderden om onderwijs te volgen. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek van de artsen van Argonaut zorgvuldig was en bevestigde de boete.
In hoger beroep betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de artsen van Argonaut zorgvuldig hebben gehandeld en dat de boete terecht is opgelegd. [appellante] stelt dat zij mogelijk dyslexie heeft, wat niet is onderzocht. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de minister zich op de adviezen van Argonaut heeft mogen baseren. De Afdeling oordeelt dat de minister bij het opleggen van de boete rekening heeft gehouden met de omstandigheden van de zaak, waaronder het feit dat [appellante] geen enkele examenpoging heeft gedaan en geen onderwijs heeft gevolgd bij een erkende instelling.
De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de boete niet onevenredig is, ook niet gezien de schuldsanering van [appellante]. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 9 november 2022.