ECLI:NL:RVS:2022:3336

Raad van State

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
18 november 2022
Zaaknummer
202203599/4/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielverblijfsvergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 17 november 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. De vreemdeling had in hoger beroep beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 1 juni 2022 het beroep van de vreemdeling tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ongegrond had verklaard. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 5 augustus 2021 besloten om de verblijfsvergunning in te trekken.

De voorzieningenrechter heeft in haar overwegingen verwezen naar een eerdere uitspraak van 19 september 2022, waarin was bepaald dat de vreemdeling niet zou worden uitgezet zolang het hoger beroep aanhangig was. Dit betekende dat de vreemdeling rechtmatig verblijf had op basis van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vreemdelingenwet 2000. Gelet op deze omstandigheden heeft de voorzieningenrechter besloten om geen voorlopige voorziening te treffen, en het verzoek van de vreemdeling werd afgewezen. De staatssecretaris werd niet verplicht om de proceskosten te vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van de rechtsbescherming van vreemdelingen in asielprocedures en de voorwaarden waaronder voorlopige voorzieningen kunnen worden getroffen. De beslissing is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzieningenrechter en de griffier.

Uitspraak

202203599/4/V3.
Datum uitspraak: 17 november 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 1 juni 2022 in zaak nr. NL21.13921 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 5 augustus 2021 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ingetrokken.
Bij uitspraak van 1 juni 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       In haar uitspraak van 19 september 2022 in zaak nr. 202203599/3/V3, heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bepaald dat de vreemdeling niet wordt uitgezet voordat op het hoger beroep is beslist. Hieruit volgt dat de vreemdeling zolang het hoger beroep aanhangig is rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000. Gelet hierop treft de voorzieningenrechter geen voorlopige voorziening.
2.       Het verzoek wordt afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. Wissels
voorzieningenrechter
w.g. Van de Kolk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2022
347-982