ECLI:NL:RVS:2022:3336
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielverblijfsvergunning
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 17 november 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. De vreemdeling had in hoger beroep beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 1 juni 2022 het beroep van de vreemdeling tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ongegrond had verklaard. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 5 augustus 2021 besloten om de verblijfsvergunning in te trekken.
De voorzieningenrechter heeft in haar overwegingen verwezen naar een eerdere uitspraak van 19 september 2022, waarin was bepaald dat de vreemdeling niet zou worden uitgezet zolang het hoger beroep aanhangig was. Dit betekende dat de vreemdeling rechtmatig verblijf had op basis van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vreemdelingenwet 2000. Gelet op deze omstandigheden heeft de voorzieningenrechter besloten om geen voorlopige voorziening te treffen, en het verzoek van de vreemdeling werd afgewezen. De staatssecretaris werd niet verplicht om de proceskosten te vergoeden.
De uitspraak benadrukt het belang van de rechtsbescherming van vreemdelingen in asielprocedures en de voorwaarden waaronder voorlopige voorzieningen kunnen worden getroffen. De beslissing is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzieningenrechter en de griffier.