ECLI:NL:RVS:2024:1052

Raad van State

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
202304307/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verblijfsvergunning asiel en Dublinverordening

Op 1 mei 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van een vreemdeling met de Pakistaanse nationaliteit om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen. De staatssecretaris stelde dat België op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De vreemdeling ging in beroep tegen deze beslissing, en de rechtbank Den Haag verklaarde het beroep op 30 juni 2023 gegrond, vernietigde het besluit van de staatssecretaris en droeg hem op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.

De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting op 17 oktober 2023, waar de staatssecretaris vertegenwoordigd was door mr. D.P.A. van Laarhoven en de vreemdeling bijgestaan door mr. F.M. Holwerda, werd de zaak behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris niet deugdelijk had gemotiveerd dat hij voor de vreemdeling bij België nog uit mocht gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling oordeelde dat de staatssecretaris bij de toepassing van de Dublinverordening voor België uit mag gaan van dit beginsel, wat leidde tot de conclusie dat de grief van de staatssecretaris slaagde.

De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan op 13 maart 2024, onder leiding van voorzitter mr. H.G. Sevenster, met mr. N. Verheij en mr. J.H. van Breda als leden.

Uitspraak

202304307/1/V3.
Datum uitspraak: 13 maart 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 juni 2023 in zaak nr. NL23.13043 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 1 mei 2023 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 30 juni 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 17 oktober 2023, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. D.P.A. van Laarhoven, en de vreemdeling, bijgestaan door mr. F.M. Holwerda, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. De zaak is gelijktijdig behandeld met zaken
nrs. 202304212/1/V3, 202304662/1/V3 en 202305005/1/V3.
De staatssecretaris heeft een tweede nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft partijen meegedeeld dat het onderzoek met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is heropend. De vreemdeling heeft hierop gereageerd.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb, heeft gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1.       De vreemdeling heeft de Pakistaanse nationaliteit. De staatssecretaris heeft zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat volgens hem op grond van de Dublinverordening België verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Procesbelang staatssecretaris
2.       Gelet op het arrest van het Hof van Justitie van 30 maart 2023, E.E., S.N. en J.Y., ECLI:EU:C:2023:272 en de uitspraken van de Afdeling van 22 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4198 en ECLI:NL:RVS:2023:4199, is de overdrachtstermijn in deze zaak niet opgeschort en is deze verstreken op 6 september 2023. Dat heeft tot gevolg dat de staatssecretaris de vreemdeling niet meer kan overdragen aan België en hem moet opnemen in de nationale procedure.
Ondanks het verstrijken van de overdrachtstermijn is er echter geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris geen belang meer heeft bij een beoordeling van de rechtsvragen over de Dublinprocedure in deze zaak. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 6 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1412, onder 5.2, heeft een bestuursorgaan, indien de rechtbank een besluit van een bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk heeft vernietigd, belang bij het hoger beroep, alleen al wegens de precedentwerking die van die vernietiging kan uitgaan. Dat de staatssecretaris door het verlopen van de overdrachtstermijn geen uitvoering meer kan geven aan het besluit maakt in deze zaak niet dat hij geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn hoger beroep.
Beoordeling
3.       De staatssecretaris komt met zijn enige grief op tegen het oordeel van de rechtbank dat hij niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat hij voor de vreemdeling bij België nog uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
4.       De Afdeling heeft bij uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2024:896, overwogen dat de staatssecretaris bij de toepassing van de Dublinverordening voor België uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De overwegingen uit de uitspraak zijn ook in deze zaak van toepassing. Hieruit volgt dat de grief slaagt.
Conclusie
5.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken, is het beroep alsnog ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, van 30 juni 2023 in zaak nr. NL23.13043;
III.       verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. J.H. van Breda, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.W.A. Weber, griffier.
w.g. Sevenster
voorzitter
w.g. Weber
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2024
846-1023