ECLI:NL:RVS:2024:2425

Raad van State

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
202207254/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verblijfsvergunning asiel en niet-ontvankelijkheid van incidenteel hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank het beroep van de vreemdeling gegrond verklaarde. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris niet in behandeling genomen. De rechtbank oordeelde op 14 december 2022 dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen op de aanvraag van de vreemdeling.

De staatssecretaris heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.R. Coene, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld. Tijdens de procedure heeft de staatssecretaris echter zijn hoger beroep ingetrokken, omdat de vreemdeling niet binnen de termijnen van de Dublinverordening aan Polen was overgedragen, waardoor hij geen belang meer had bij het hoger beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft vervolgens alleen het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling beoordeeld. Aangezien de staatssecretaris zijn asielaanvraag alsnog in behandeling heeft genomen, heeft de vreemdeling onvoldoende belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn incidenteel hoger beroep. De Afdeling heeft daarom het incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden, omdat hij door het tijdsverloop de asielaanvraag alsnog in behandeling heeft genomen.

Uitspraak

202207254/1/V3.
Datum uitspraak: 13 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 14 december 2022 in zaak nr. NL22.22725 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 4 november 2022, aangevuld bij besluit van 18 november 2022, heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.R. Coene, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de staatssecretaris verzocht nadere schriftelijke inlichtingen te geven, waarna de staatssecretaris zijn hoger beroep heeft ingetrokken.
Overwegingen
1.       De staatssecretaris heeft de Afdeling bij brief van 30 januari 2024 desgevraagd laten weten dat hij het door hem ingestelde hoger beroep intrekt, omdat de vreemdeling niet binnen de termijnen van de Dublinverordening is overgedragen aan Polen en hij daarom geen belang meer heeft bij zijn hoger beroep.
2.       De Afdeling beslist daarom alleen nog op het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling. Nadat de vreemdeling incidenteel hoger beroep heeft ingesteld in deze zaak, heeft de staatssecretaris zijn asielaanvraag alsnog in behandeling genomen. De vreemdeling heeft onvoldoende belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn incidenteel hoger beroep, omdat hij heeft bereikt wat hij met zijn incidenteel hoger beroep beoogt doordat de staatssecretaris zijn asielaanvraag alsnog inhoudelijk in behandeling heeft genomen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 7 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1253, onder 2).
3.       Het incidenteel hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. Hij heeft namelijk als gevolg van tijdsverloop de asielaanvraag alsnog in behandeling genomen. Hij is dus niet aan de vreemdeling tegemoetgekomen (zie de uitspraak van de Afdeling van 27 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:182, onder 2).
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Kolk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2024
873-985