202302825/1/V3.
Datum uitspraak: 20 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 26 april 2023 in zaak nr. NL22.23119 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 11 november 2022 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 26 april 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.J.A. Rinkes, advocaat te Arnhem, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De staatssecretaris heeft op verzoek van de Afdeling nadere schriftelijke inlichtingen gegeven. De vreemdeling heeft daarop gereageerd.
De vreemdeling heeft op 12 november 2023 bezwaar gemaakt tegen de brief van de staatssecretaris van 1 november 2023, waarin hij heeft geweigerd om de vreemdeling op te nemen in de nationale asielprocedure. Bij brief van 27 maart 2024 heeft de staatssecretaris dit bezwaar ter behandeling doorgezonden aan de Afdeling.
Overwegingen
Het doorgezonden bezwaarschrift
1. De Afdeling stelt voorop dat de Dublinverordening voor een verzoeker om internationale bescherming niet voorziet in een rechtsmiddel tegen de weigering om hem in de nationale procedure op te nemen. Dat is ook naar nationaal recht niet nodig, omdat artikel 27 van de Dublinverordening wel voorziet in een rechtsmiddel tegen een overdrachtsbesluit. Dat rechtsmiddel heeft de vreemdeling in dit geval ook aangewend, doordat hij beroep heeft ingesteld tegen het overdrachtsbesluit. In die procedure zal aan de orde komen of de overdrachtstermijn al dan niet is verstreken, als daarover een beroepsgrond is aangevoerd. De Afdeling verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het ter behandeling als beroep doorgezonden bezwaarschrift tegen de brief van 27 maart 2024.
De beoordeling van het hoger beroep
2. De tweede tot en met de vijfde grief van de staatssecretaris zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat hij niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Bulgarije mag uitgaan, gelet op de zorgen over de pushbackpraktijken, de toegang tot en de situatie in de opvangcentra, de omstandigheden in de detentiecentra en de toegang tot rechtsbijstand. Deze rechtsvraag heeft de Afdeling beantwoord in haar uitspraken van 16 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3133 en ECLI:NL:RVS:2023:3134, onder 4.4-4.13, en in haar uitspraak van 29 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:870, onder 6-6.2. Uit die uitspraken volgt dat de tweede tot en met de vijfde grief slagen. 3. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de staatssecretaris in zijn eerste grief heeft aangevoerd te bespreken. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken, is het beroep alsnog ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het ter behandeling als beroep doorgezonden bezwaarschrift tegen de brief van 27 maart 2024;
II. verklaart het hoger beroep gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 26 april 2023 in zaak nr. NL22.23119;
IV. verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Kolk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2024
347-985