ECLI:NL:RVS:2024:653

Raad van State

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
16 februari 2024
Zaaknummer
202200539/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel

Op 15 februari 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 23 juni 2021 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, verklaarde op 18 januari 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.J.L. van de Glind, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

In de overwegingen van de Raad van State werd vastgesteld dat de rechtbank terecht concludeerde dat de zaak van de vreemdeling niet draait om de vraag of hij een fundamentele politieke overtuiging heeft. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank ook terecht heeft overwogen dat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft geacht dat de vreemdeling in Azerbeidzjan niet als politiek opposant wordt gezien en daarom geen vrees voor vervolging heeft. Het hogerberoepschrift bevatte geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 15 februari 2024, waarbij mr. N. Verheij de uitspraak heeft vastgesteld in tegenwoordigheid van L.W. Lagaaij LLM, griffier.

Uitspraak

202200539/1/V2.
Datum uitspraak: 15 februari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 18 januari 2022 in zaak nr. NL21.11820 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 23 juni 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 18 januari 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.J.L. van de Glind, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling en de staatssecretaris hebben nadere stukken ingediend.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank is namelijk terecht tot de conclusie gekomen dat de zaak van de vreemdeling niet draait om de vraag of hij een fundamentele politieke overtuiging heeft. Hiermee valt de zaak van de vreemdeling ook buiten de situatie als omschreven in de uitspraak van de Afdeling van 17 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:63, onder 5. Tevens heeft de rechtbank terecht overwogen dat de staatssecretaris niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat de vreemdeling in Azerbeidzjan wordt gezien als politiek opposant en daarom een vrees voor vervolging heeft.
1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van L.W. Lagaaij LLM, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
w.g. Lagaaij
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2024
936