ECLI:NL:RVS:2024:696
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen niet-ontvankelijk verklaring asielaanvraag door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Op 20 februari 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag op 23 december 2022 niet in behandeling genomen. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling op 23 januari 2023 ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door mr. C.C. Smit, advocaat te Amsterdam.
Tijdens de procedure heeft de staatssecretaris zijn asielaanvraag alsnog in behandeling genomen, waardoor de vreemdeling onvoldoende belang had bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep. De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet ontvankelijk was, omdat de vreemdeling had bereikt wat hij met zijn hoger beroep beoogde. De staatssecretaris was niet verplicht om proceskosten te vergoeden, aangezien hij de asielaanvraag pas na het instellen van het hoger beroep in behandeling had genomen.
De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in hoger beroep en de gevolgen van het tijdsverloop in asielprocedures. De Raad van State verklaarde het hoger beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk, en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.