ECLI:NL:RVS:2024:696

Raad van State

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
202300618/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen niet-ontvankelijk verklaring asielaanvraag door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 20 februari 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag op 23 december 2022 niet in behandeling genomen. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling op 23 januari 2023 ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door mr. C.C. Smit, advocaat te Amsterdam.

Tijdens de procedure heeft de staatssecretaris zijn asielaanvraag alsnog in behandeling genomen, waardoor de vreemdeling onvoldoende belang had bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep. De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet ontvankelijk was, omdat de vreemdeling had bereikt wat hij met zijn hoger beroep beoogde. De staatssecretaris was niet verplicht om proceskosten te vergoeden, aangezien hij de asielaanvraag pas na het instellen van het hoger beroep in behandeling had genomen.

De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in hoger beroep en de gevolgen van het tijdsverloop in asielprocedures. De Raad van State verklaarde het hoger beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk, en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.

Uitspraak

202300618/1/V3.
Datum uitspraak: 20 februari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 23 januari 2023 in zaak nr. NL22.26457 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 23 december 2022 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 23 januari 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.C. Smit, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft desgevraagd een nader stuk ingediend, waarop de vreemdeling heeft gereageerd.
Overwegingen
1.       Nadat de vreemdeling hoger beroep heeft ingesteld in deze zaak, heeft de staatssecretaris zijn asielaanvraag alsnog in behandeling genomen. De vreemdeling heeft onvoldoende belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn hoger beroep, omdat hij heeft bereikt wat hij met zijn hoger beroep beoogt doordat de staatssecretaris zijn asielaanvraag alsnog inhoudelijk in behandeling heeft genomen (vergelijk de uitspraak van 7 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1253).
2.       Het hoger beroep is niet ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. Hij heeft namelijk als gevolg van tijdsverloop de asielaanvraag alsnog in behandeling genomen. Hij is dus niet aan de vreemdeling tegemoetgekomen (zie de uitspraak van de Afdeling van 27 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:182).
3.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Kolk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2024
347