ECLI:NL:RVS:2024:883

Raad van State

Datum uitspraak
4 maart 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
202206311/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen niet-ontvankelijk verklaring asielaanvraag door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 4 maart 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling, die samen met haar minderjarige kind een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 28 september 2022 besloten om deze aanvraag niet in behandeling te nemen. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van de vreemdeling op 31 oktober 2022 ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. I.M. van Kuilenburg, hoger beroep ingesteld.

Tijdens de procedure heeft de staatssecretaris, na het indienen van het hoger beroep, de asielaanvraag van de vreemdeling alsnog in behandeling genomen. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de vreemdeling onvoldoende belang had bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep, aangezien haar doel met het hoger beroep al was bereikt door de behandeling van de asielaanvraag. Dit leidde tot de conclusie dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was.

De staatssecretaris werd niet verplicht om de proceskosten te vergoeden, omdat hij de asielaanvraag pas na het instellen van het hoger beroep in behandeling had genomen. De uitspraak van de Afdeling benadrukt dat de vreemdeling niet is tegemoetgekomen door de staatssecretaris, aangezien de beslissing om de aanvraag niet in behandeling te nemen al was genomen voordat het hoger beroep werd ingesteld. De uitspraak werd gedaan door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.

Uitspraak

202206311/1/V3.
Datum uitspraak: 4 maart 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
[de vreemdeling], mede voor haar minderjarige kind,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 31 oktober 2022 in zaak nr. NL22.19482 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 28 september 2022 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 31 oktober 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I.M. van Kuilenburg, advocaat te 's-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling en de staatssecretaris hebben nadere stukken ingediend.
De staatssecretaris heeft op verzoek van de Afdeling nadere schriftelijke inlichtingen gegeven.
Overwegingen
1.       Nadat de vreemdeling hoger beroep heeft ingesteld in deze zaak, heeft de staatssecretaris haar asielaanvraag alsnog in behandeling genomen. De vreemdeling heeft onvoldoende belang bij een inhoudelijke beoordeling van haar hoger beroep, omdat zij heeft bereikt wat zij met haar hoger beroep beoogt doordat de staatssecretaris haar asielaanvraag alsnog inhoudelijk in behandeling heeft genomen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 7 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1253, onder 2).
2.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. Hij heeft namelijk als gevolg van tijdsverloop de asielaanvraag alsnog in behandeling genomen. Hij is dus niet aan de vreemdeling tegemoetgekomen (zie de uitspraak van de Afdeling van 27 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:182, onder 2).
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Meurs-Heuvel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2024
47-985