202306483/1/V1.
Datum uitspraak: 19 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1], [vreemdeling 2], [vreemdeling 2], [vreemdeling 4], [vreemdeling 5], [vreemdeling 4], [vreemdeling 7], [vreemdeling 2], [vreemdeling 9], [vreemdeling 10] en [referent],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 26 september 2023 in zaak nr. NL23.10298 in het geding tussen:
de vreemdelingen en referent
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
De vreemdelingen en referent hebben beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om de vreemdelingen een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen.
Bij uitspraak van 26 september 2023 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en bepaald dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid binnen twintig weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekendmaakt en aan de vreemdelingen en referent een dwangsom verbeurt van € 100,00 voor elke dag dat hij die termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,00.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen en referent, vertegenwoordigd door mr. M. Issa, advocaat in Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 8 december 2023 heeft de staatssecretaris de aanvraag ingewilligd.
Overwegingen
1. Toen de rechtbank uitspraak deed op het beroep van de vreemdelingen en referent tegen het niet tijdig nemen van een besluit, had de minister nog geen besluit genomen op de aanvraag van 3 augustus 2022. Dat heeft hij bij het besluit van 8 december 2023 wel gedaan. Wat de vreemdelingen en referent aanvoeren, schept geen belang voor het beoordelen van hun hoger beroep. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, geeft de vraag of de minister moet worden veroordeeld tot vergoeding van de in beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten, onvoldoende aanleiding om tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak over te gaan (vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 26 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1423, onder 2, en 5 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1855, onder 1.4). 2. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
3. Niettemin moet worden bezien of de minister met toepassing van artikel 8:75 van de Awb tot vergoeding van de proceskosten moet worden veroordeeld. Daarvoor kan aanleiding bestaan als hij aan de vreemdelingen en referent tegemoet is gekomen of als het belang bij een uitspraak op het hoger beroep anderszins door zijn toedoen is vervallen (uitspraak van de Afdeling van 5 augustus 2020, onder 2.1). Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat, wanneer de minister hangende het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit dit besluit alsnog neemt, dit wordt aangemerkt als tegemoetkomen als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb (uitspraken van 28 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:665, onder 1.2, en 24 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4296, onder 5). Dat het hoger beroep gaat over de door de rechtbank bepaalde beslistermijn, laat onverlet dat het belang van een uitspraak is komen te vervallen, doordat de minister een besluit heeft genomen. De Afdeling ziet daarom aanleiding om de minister in de proceskosten te veroordelen. 4. De minister moet de in verband met het hoger beroep gemaakte proceskosten vergoeden (een punt voor het hogerberoepschrift). Het hoger beroep gaat uitsluitend over het door de minister niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag. De Afdeling past daarom wegingsfactor 0,5 toe.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II. veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdelingen en referent in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 453,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.
w.g. De Poorter
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Zwemstra
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2025
91-1095