ECLI:NL:RVS:2025:1215

Raad van State

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
21 maart 2025
Zaaknummer
202306483/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak hebben vreemdelingen en hun referent hoger beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie op hun aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf. De rechtbank Den Haag had eerder het beroep gegrond verklaard en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid opgedragen om binnen twintig weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen, met een dwangsom voor elke dag dat deze termijn werd overschreden. De staatssecretaris heeft uiteindelijk op 8 december 2023 de aanvraag ingewilligd.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 19 maart 2025 geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat de minister inmiddels een besluit had genomen op de aanvraag. De argumenten van de vreemdelingen en referent boden geen aanleiding voor een inhoudelijke beoordeling van de zaak. De Afdeling heeft echter wel overwogen dat de minister mogelijk tot vergoeding van de proceskosten moet worden veroordeeld, omdat hij tijdens het hoger beroep alsnog een besluit heeft genomen.

De Afdeling heeft besloten dat de minister de proceskosten van de vreemdelingen en referent moet vergoeden, tot een bedrag van € 453,50, dat geheel is toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 19 maart 2025.

Uitspraak

202306483/1/V1.
Datum uitspraak: 19 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1], [vreemdeling 2], [vreemdeling 2], [vreemdeling 4], [vreemdeling 5], [vreemdeling 4], [vreemdeling 7], [vreemdeling 2], [vreemdeling 9], [vreemdeling 10] en [referent],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 26 september 2023 in zaak nr. NL23.10298 in het geding tussen:
de vreemdelingen en referent
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
De vreemdelingen en referent hebben beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om de vreemdelingen een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen.
Bij uitspraak van 26 september 2023 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en bepaald dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid binnen twintig weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekendmaakt en aan de vreemdelingen en referent een dwangsom verbeurt van € 100,00 voor elke dag dat hij die termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,00.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen en referent, vertegenwoordigd door mr. M. Issa, advocaat in Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 8 december 2023 heeft de staatssecretaris de aanvraag ingewilligd.
Overwegingen
1.       Toen de rechtbank uitspraak deed op het beroep van de vreemdelingen en referent tegen het niet tijdig nemen van een besluit, had de minister nog geen besluit genomen op de aanvraag van 3 augustus 2022. Dat heeft hij bij het besluit van 8 december 2023 wel gedaan. Wat de vreemdelingen en referent aanvoeren, schept geen belang voor het beoordelen van hun hoger beroep. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, geeft de vraag of de minister moet worden veroordeeld tot vergoeding van de in beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten, onvoldoende aanleiding om tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak over te gaan (vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 26 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1423, onder 2, en 5 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1855, onder 1.4).
2.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
3.       Niettemin moet worden bezien of de minister met toepassing van artikel 8:75 van de Awb tot vergoeding van de proceskosten moet worden veroordeeld. Daarvoor kan aanleiding bestaan als hij aan de vreemdelingen en referent tegemoet is gekomen of als het belang bij een uitspraak op het hoger beroep anderszins door zijn toedoen is vervallen (uitspraak van de Afdeling van 5 augustus 2020, onder 2.1). Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat, wanneer de minister hangende het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit dit besluit alsnog neemt, dit wordt aangemerkt als tegemoetkomen als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb (uitspraken van 28 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:665, onder 1.2, en 24 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4296, onder 5). Dat het hoger beroep gaat over de door de rechtbank bepaalde beslistermijn, laat onverlet dat het belang van een uitspraak is komen te vervallen, doordat de minister een besluit heeft genomen. De Afdeling ziet daarom aanleiding om de minister in de proceskosten te veroordelen.
4.       De minister moet de in verband met het hoger beroep gemaakte proceskosten vergoeden (een punt voor het hogerberoepschrift). Het hoger beroep gaat uitsluitend over het door de minister niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag. De Afdeling past daarom wegingsfactor 0,5 toe.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II.       veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdelingen en referent in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 453,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.
w.g. De Poorter
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Zwemstra
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2025
91-1095