ECLI:NL:RVS:2025:2060

Raad van State

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
202204810/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de afwijzing van een exploitatievergunning voor een autoverhuurbedrijf in Roosendaal

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de burgemeester van Roosendaal tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De burgemeester had op 18 november 2019 de aanvraag van AVB Roosendaal B.V. voor een exploitatievergunning voor een autoverhuurbedrijf buiten behandeling gesteld, omdat AVB niet de gevraagde aanvullende gegevens had verstrekt. AVB had op 16 juli 2019 een vergunning aangevraagd, maar de burgemeester had aanvullende informatie nodig, waaronder betalingsbewijzen en een overzicht van voertuigen. De rechtbank oordeelde op 1 juli 2022 dat de burgemeester onzorgvuldig had gehandeld door de aanvraag niet te behandelen, en vernietigde het besluit van de burgemeester. De burgemeester ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting op 31 maart 2025 werd de zaak behandeld. De burgemeester voerde aan dat AVB wel degelijk de gelegenheid had gekregen om de aanvraag aan te vullen, maar dit niet had gedaan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de burgemeester terecht had geconcludeerd dat de aanvraag onvolledig was en dat hij de aanvraag buiten behandeling had mogen stellen. De rechtbank had ten onrechte geoordeeld dat de burgemeester onzorgvuldig had gehandeld. De Afdeling verklaarde het hoger beroep van de burgemeester gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van AVB ongegrond. Ook werd het besluit van de burgemeester van 23 november 2022 vernietigd, omdat dit besluit zijn grondslag ontbeerde na de uitspraak van de Afdeling.

Uitspraak

202204810/1/A3.
Datum uitspraak: 7 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de burgemeester van Roosendaal,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-­West-Brabant van 1 juli 2022 in zaak nr. 21/80 in het geding tussen:
AVB Roosendaal B.V., gevestigd te Roosendaal, (hierna: AVB)
en
de burgemeester.
Procesverloop
Bij besluit van 18 november 2019 heeft de burgemeester de aanvraag van AVB voor een exploitatievergunning voor een autoverhuurbedrijf buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 25 november 2020 heeft de burgemeester het door AVB daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 juli 2022 heeft de rechtbank het door AVB daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 18 november 2019 herroepen en de burgemeester opgedragen om alsnog op de aanvraag van AVB te besluiten.
Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester hoger beroep ingesteld.
AVB heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 23 november 2022 heeft de burgemeester alsnog besloten op de aanvraag van AVB en deze afgewezen.
AVB heeft daartegen gronden aangevoerd.
De burgemeester heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 maart 2025, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. H.E. Noordhoek en mr. N.D. Niederer, advocaten te Breda, vergezeld door [persoon], en AVB, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. I.M. van den Heuvel, advocaat te Roosendaal, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       AVB exploiteert onder meer een autoverhuurbedrijf in Roosendaal. Bij besluit van 4 maart 2019 heeft de burgemeester de autoverhuurbranche aangewezen als een bedrijfsmatige activiteit waarvoor een vergunning is vereist. Op 16 juli 2019 heeft AVB zo’n vergunning aangevraagd.
1.1.    De burgemeester heeft met de brief van 10 september 2019 gevraagd om aanvullende gegevens die nodig zijn voor het beoordelen van de aanvraag, waaronder:
- betalingsbewijzen van de door AVB gedane investeringen;
- een overzicht van alle voertuigen die door AVB worden verhuurd;
- bewijsstukken uit de administratie waaruit blijkt hoe de identiteit van de huurders van de voertuigen is vastgesteld en hoe betalingen plaatsvinden;
- betalingsbewijzen van de huur over de maanden juni en juli 2017.
1.2.    De burgemeester heeft op 18 november 2019 besloten om de aanvraag van AVB buiten behandeling te stellen, omdat de ingediende gegevens onvoldoende zijn om de aanvraag van AVB in behandeling te nemen. Volgens de burgemeester heeft AVB de onder 1.1 genoemde, gevraagde gegevens niet verstrekt. Met het besluit van 25 november 2020 heeft de burgemeester dit standpunt gehandhaafd.
2.       De rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep relevant, geoordeeld dat weliswaar aan de formele vereisten van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is voldaan, maar dat de burgemeester toch onzorgvuldig heeft gehandeld door te besluiten om de aanvraag van AVB niet te behandelen. Volgens de rechtbank heeft AVB zich bij het aanvullen van de aanvraag welwillend opgesteld en de indruk gewekt openheid van zaken te willen geven. Ook heeft zij van belang gevonden dat AVB op de zitting heeft aangegeven dat het voor haar niet duidelijk was welke concrete informatie zij nog moest aanleveren en heeft zij voorstelbaar geacht dat AVB bijvoorbeeld nog meer bankafschriften had kunnen aanleveren. Niet valt in te zien waarom de burgemeester na de aanvulling van de aanvraag niet nogmaals duidelijk heeft gemaakt welke informatie nog miste, aldus de rechtbank.
Hoger beroep van de burgemeester
3.       De burgemeester betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld door de aanvraag buiten behandeling te stellen. Hij voert daartoe aan dat AVB de voor de aanvraag benodigde gegevens, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld binnen een door hem gestelde en later ook nog verlengde termijn, niet heeft ingediend. Gegevens over de bedrijfsvoering en de financiering van de onderneming zijn, ook gelet op de rechtspraak, noodzakelijk om een aanvraag aan de Wet Bibob te toetsen en te beoordelen of de exploitatievergunning kan worden verleend. Ook voert de burgemeester aan dat voor zover er al een gebrek zou kleven aan het besluit van 18 november 2019, dit met het besluit op bezwaar is hersteld. In het verslag van een gesprek van 10 juni 2020 - dus tijdens de bezwaarfase - is te lezen dat tijdens dat gesprek is toegelicht welke gegevens AVB moest aanleveren. Dat dit voor AVB toen onduidelijk was blijkt niet. Aangezien AVB alsnog de benodigde gegevens niet heeft overgelegd, heeft hij zijn standpunt mogen handhaven dat hij toepassing heeft mogen geven aan artikel 4:5, eerste lid, van de Awb, aldus de burgemeester. Voor de burgemeester bestond geen aanleiding om te denken dat onduidelijkheid bestond over de aan te leveren gegevens. Uit het bezwaarschrift blijkt juist dat AVB niet bereid was bepaalde gegevens te verstrekken, bijvoorbeeld omdat naar haar mening facturen volstaan als betalingsbewijzen. Omdat AVB niet binnen de gestelde - verlengde - hersteltermijn de gevraagde gegevens volledig heeft verstrekt, heeft de burgemeester zijns inziens, en zoals de rechtbank ook heeft overwogen, met zijn handelswijze voldaan aan de voorwaarden van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb. Gelet op het aanvraagformulier en de herstelverzuimbrief moest voor AVB, anders dan de rechtbank heeft overwogen, duidelijk zijn geweest welke informatie moest worden aangeleverd. Uit het feit dat zij de gegevens ook nadien niet heeft ingebracht, blijkt juist een onwelwillende houding van haar kant, aldus de burgemeester.
Beoordeling
4.       De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester bij de voorbereiding van het besluit op bezwaar onzorgvuldig heeft gehandeld. Ook heeft de rechtbank ten onrechte het besluit van 18 november 2020 herroepen. De Afdeling overweegt daartoe als volgt.
4.1.    Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb luidt: "Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien: de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen."
4.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, is het aan het bevoegde bestuursorgaan om te beoordelen of het over voldoende gegevens en bescheiden beschikt om een besluit op een aanvraag te nemen. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 23 juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1329).
De omvang van het geding bij de rechter beperkt zich dan tot de rechtsvraag of het bestuursorgaan terecht heeft geconcludeerd dat de aanvraag onvolledig was en vervolgens om die reden buiten behandeling heeft mogen laten. Zie de uitspraak van 17 juli 2024, r.o. 6, (ECLI:NL:RVS:2024:2853).
4.3.    Dat de burgemeester terecht heeft geconcludeerd dat de aanvraag onvolledig was, is niet in geschil. Dit hebben partijen tijdens de zitting van de Afdeling bevestigd. Ook heeft de burgemeester, in overeenstemming met artikel 4:5, eerste lid, van de Awb, alvorens de aanvraag buiten behandeling te stellen AVB de gelegenheid gegeven om de aanvraag binnen een termijn van vier weken aan te vullen. De burgemeester heeft deze termijn later mondeling verlengd met nog eens twee weken en dit bij brief bevestigd. AVB heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Daarom heeft de burgemeester besloten de aanvraag niet te behandelen.
Op 10 juni 2020, dus in de periode tussen het besluit om de aanvraag van AVB buiten behandeling te laten en het besluit op bezwaar, heeft een gesprek met AVB plaatsgevonden. Uit het verslag van dat gesprek volgt dat nogmaals is gezegd welke gegevens voor de behandeling van de aanvraag nodig zijn. Ook is toegelicht waarom deze gegevens nodig zijn. De burgemeester heeft AVB gedurende de bezwaarfase dus nogmaals de gelegenheid gegeven om de aanvraag aan te vullen, terwijl hij daartoe niet was gehouden. Als eerder nog onduidelijkheid bij haar bestond, had in elk geval na dit gesprek voor AVB duidelijk moeten zijn welke gegevens nog ontbraken. Toch heeft AVB ervoor gekozen om deze gegevens niet alsnog aan te leveren. AVB heeft daarover op de zitting bij de Afdeling gezegd dat zij vond dat wat zij had aangeleverd voldoende moest zijn. Dat zij bij herhaling van de nadere gelegenheid om de gevraagde stukken aan te leveren geen gebruik gemaakt heeft, komt voor haar eigen rekening en risico.
Gelet op het voorgaande, is de burgemeester met zijn handelwijze, anders dan de rechtbank heeft overwogen, voldoende behulpzaam geweest. Hij heeft zowel voor het nemen van het besluit van 18 november 2019 als tijdens de bezwaarfase gelegenheid gegeven om alsnog de gevraagde stukken in te dienen. Van onzorgvuldig handelen is geen sprake. De Afdeling is dan ook van oordeel dat de burgemeester de aanvraag buiten behandeling heeft mogen laten.
Het betoog slaagt.
Conclusie over het hoger beroep
5.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd. Wat de burgemeester heeft aangevoerd over de beslissing van de rechtbank om zelf in de zaak voorzien, hoeft daarom niet meer te worden besproken. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken, zal de Afdeling doende zoals de rechtbank zou behoren te doen, het beroep van AVB ongegrond verklaren.
Beroep van rechtswege van AVB
6.       Bij besluit van 23 november 2022 heeft de burgemeester ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank opnieuw besloten op het bezwaar van AVB. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. Gelet op hetgeen is geoordeeld over het hoger beroep van de burgemeester, ontvalt aan dit besluit de grondslag. De Afdeling zal het besluit van 23 november 2022 daarom vernietigen.
Slotsom
7.       De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep van de burgemeester van Roosendaal gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 juli 2022 in zaak nr. 21/80;
III.      verklaart het beroep van AVB Roosendaal B.V. tegen het besluit van 25 november 2020 ongegrond;
IV.     vernietigt het besluit van de burgemeester van Roosendaal van 23 november 2022, kenmerk 2022-002127;
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. J. Schipper-Spanninga, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.
w.g. Willems
voorzitter
w.g. Van de Sluis
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2025
802-1072