ECLI:NL:RVS:2025:3247

Raad van State

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
202403466/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toevoeging voor rechtsbijstand in hoger beroep tegen besluit raad voor rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand door de raad voor rechtsbijstand. De aanvraag werd ingediend door [appellant A] namens [appellant B], die samen met haar partner een geschil had met het college van burgemeesters en wethouders van Amsterdam. Dit geschil resulteerde in een bestuurlijke boete, waartegen bezwaar werd gemaakt, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. De raad voor rechtsbijstand verleende een toevoeging voor de partner van [appellant B], maar wees de aanvraag voor [appellant B] af, met het argument dat zij hetzelfde rechtsbelang hadden en dat de werkzaamheden van [appellant A] onder de reeds verleende toevoeging vielen. Zowel [appellant A] als [appellant B] waren van mening dat deze afwijzing onterecht was en dat [appellant B] ook recht had op een toevoeging. De rechtbank Amsterdam bevestigde de afwijzing van de raad, waarna [appellant A] en [appellant B] hoger beroep instelden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het hoger beroep van [appellant B] niet-ontvankelijk was, omdat zij geen belang had bij een inhoudelijke beoordeling. Het hoger beroep van [appellant A] werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De raad hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202403466/1/A2.
Datum uitspraak: 16 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A], kantoorhoudend in Amsterdam, en [appellant B], wonend in Amsterdam,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 april 2024 in zaak nr. 23/4287 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand.
Procesverloop
Bij besluit van 2 februari 2023 heeft de raad een aanvraag om een toevoeging van [appellant A] namens [appellant B] afgewezen.
Bij besluit van 30 mei 2023 heeft de raad het door [appellant A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 april 2024 heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 28 november 2024, waar [appellant A], en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra en M. Spiegelenberg, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant B] en haar partner hadden een geschil met het college van burgemeesters en wethouders van Amsterdam, waarbij hen samen een bestuurlijke boete was opgelegd. Het daartegen gemaakte bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat was ingediend. [appellant A] heeft hen bijgestaan in de hoger beroepsprocedure, waarvoor hij twee toevoegingen heeft aangevraagd bij de raad. De raad heeft de toevoeging voor de partner ingewilligd en de aanvraag om een toevoeging voor [appellant B] afgewezen. [appellant A] en [appellant B] zijn van mening dat deze afwijzing onterecht is en dat de raad ook aan [appellant B] een toevoeging had moeten verlenen.
Wettelijk kader
2.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Besluitvorming
3.       De raad heeft op grond van artikel 28, aanhef en onder b, en artikel 32 van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb), de aanvraag voor een toevoeging voor [appellant B] afgewezen. Volgens de raad heeft [appellant B] hetzelfde rechtsbelang als haar partner en vallen de werkzaamheden van [appellant A] onder het bereik van de toevoeging die is verleend aan de partner van [appellant B]. Ook als er sprake is van verschillende rechtssubjecten kan het rechtsbelang zo nauw met elkaar samenhangen dat van afgescheiden rechtsbelangen niet gesproken kan worden. Er is ook geen sprake van diversiteit van procedures.
Uitspraak van de rechtbank
4.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de raad de aanvraag om een toevoeging aan [appellant B] heeft mogen weigeren. Niet in geschil is dat [appellant B] en haar partner hetzelfde rechtsbelang hebben. Hoewel [appellant B] een individueel en rechtstreeks belang heeft bij het verkrijgen van rechtsbijstand, betekent dit niet dat zij een zelfstandig, van haar partner te onderscheiden rechtsbelang heeft, waarvoor afzonderlijk een toevoeging moet worden verleend. Volgens de rechtbank is het rechtsbelang van [appellant B] en haar partner identiek. Daarom is er geen reden om daarvoor aan beide partners afzonderlijke toevoegingen te verlenen. [appellant A] heeft verder ook niet aannemelijk gemaakt dat hij voor de rechtsbijstand aan [appellant B] wezenlijk meer werkzaamheden heeft moeten verrichten dan in het geval van haar partner.
Gronden hoger beroep
5.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat uit de wet en wetsgeschiedenis volgt dat een toevoeging persoonsgebonden is en dat daarom niet één toevoeging aan partners kan worden verleend. Dat het daarbij kan gaan om hetzelfde rechtsbelang doet volgens [appellant A] en [appellant B] niet ter zake en is ook niet wat zij betwisten. Volgens [appellant A] en [appellant B] volgt uit artikel 1 van de Wrb dat het de bedoeling van de wetgever is dat een toevoeging persoonsgebonden is en dat daarom niet één toevoeging aan partners kan worden verstrekt. Daarbij heeft [appellant A] wezenlijk meer werkzaamheden moeten verrichten, omdat sprake is van twee rechtzoekenden.
6.       [appellant A] betoogt verder dat ook uit artikel 11, zesde lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand volgt dat het de bedoeling van de regelgever is geweest om twee toevoegingen te verlenen aan partners met hetzelfde rechtsbelang.
Ontvankelijkheid hoger beroep
7.       Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 24 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4404), hoeft de bestuursrechter een bij hem ingediend (hoger) beroep alleen inhoudelijk te beoordelen, als dit van betekenis is voor de beslechting van het geschil over het voorliggende besluit. Daarbij geldt dat het doel dat de indiener met het ingestelde rechtsmiddel voor ogen staat, moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis is. Met andere woorden, de indiener dient een actueel en reëel belang te hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het (hoger) beroep.
8.       [appellant B] beoogt met het indienen van het hoger beroep te bereiken dat een tweede toevoeging wordt toegekend door de raad, zodat zij rechtsbijstand kan krijgen tijdens de hoger beroepsprocedure tegen het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De raad heeft naar voren gebracht dat die rechtsbijstand inmiddels al is verleend, omdat de rechtsbijstand aan [appellant B] en haar partner betrekking heeft op hetzelfde rechtsbelang. Het te bereiken doel is identiek. Het niet verlenen van een tweede toevoeging heeft geen financiële of andere gevolgen voor [appellant B]. Zij heeft dan ook geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep. Daarom is het hoger beroep voor zover ingesteld door [appellant B] niet-ontvankelijk.
9.       Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 9 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2194, leidt een afwijzing van een verzoek om een toevoeging, omdat sprake is van een rechtsbelang waarvoor al eerder een toevoeging is verleend, ertoe dat een advocaat zich voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand alleen kan beroepen op de eerdere toevoeging. Het belang van de rechtsbijstandsverlener is gelegen in het verkrijgen van een vergoeding voor door hem verrichte werkzaamheden die naar zijn mening niet vallen onder de eerder ten behoeve van zijn cliënt verleende toevoeging. Reeds hieruit volgt dat [appellant A], als advocaat, belang heeft bij het verlenen van een tweede toevoeging en dus belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 2 februari 2023. Om die reden gaat de Afdeling over tot een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep voor zover dit is ingesteld door [appellant A].
Beoordeling hoger beroep
10.     De gronden die [appellant A] in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn in de kern een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant A] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 6.2 en 6.3 opgenomen overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling voegt daaraan toe dat zij in de uitspraak van 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3159, is ingegaan op het gelijkluidende betoog van [appellant A] in die zaak.
Conclusie
11.     Het hoger beroep van [appellant B] is niet-ontvankelijk. Het hoger beroep van [appellant A] is ongegrond, zodat de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
12.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep van [appellant B] niet-ontvankelijk;
II.       verklaart het hoger beroep van [appellant A] ongegrond;
III.      bevestigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 april 2024 in zaak nr. 23/4287.
Aldus vastgesteld door mr. H. Benek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Benek
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Rijsdijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2025
705-1112
BIJLAGE
Wettelijk kader
Wet op de rechtsbijstand
Artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b:
Het bestuur kan de toevoeging weigeren indien de aanvraag: […]
b. betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging; […].
Artikel 32:
De toevoeging geldt uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvoor zij is verleend en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen.
Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000
Artikel 11, eerste lid:
Als samenhangende zaken worden beschouwd procedures en advieszaken die gevoegd, gelijktijdig, aansluitend of nagenoeg aansluitend zijn behandeld, en waarvoor één rechtsbijstandverlener is toegevoegd of meer dan één rechtsbijstandverlener mits zij deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en voor zover de zaken naar hun aard verknocht zijn.
Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria
Artikel 1, aanhef en onder b:
In dit besluit wordt verstaan onder:
b. belang: het belang voor de behartiging waarvan de rechtzoekende rechtsbijstand verzoekt voor zover dat belang hem rechtstreeks en individueel aangaat.
Werkinstructie Bereik
1.2.1 Bereik: meerdere rechtzoekenden/ partners / gezinsleden
Aan partners/minderjarige gezinsleden die een geschil hebben met een derde verstrek je één toevoeging, omdat sprake is van hetzelfde rechtsbelang. De andere aanvraag wordt afgewezen op bereik. Het feit dat aanvragers verschillende rechtssubjecten zijn doet niet ter zake (ECLI:NL:RVS:2012:BX5992). Het maakt daarbij ook niet uit of de aanvragen door dezelfde advocaat of door verschillende advocaten worden ingediend. Bijvoorbeeld kort geding ontruiming gezamenlijke huurwoning.