ECLI:NL:RVS:2025:3689

Raad van State

Datum uitspraak
6 augustus 2025
Publicatiedatum
6 augustus 2025
Zaaknummer
202207021/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake openbaarmaking van gegevens door het college van burgemeester en wethouders van Berg en Dal

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders van Berg en Dal onvoldoende had gemotiveerd waarom bepaalde documenten niet openbaar konden worden gemaakt. Het college had in eerste instantie op 20 april 2020 een verzoek van [appellante] om openbaarmaking van gegevens gedeeltelijk ingewilligd, maar later, op 30 september 2020, het bezwaar van [appellante] deels gegrond verklaard en het eerdere besluit herroepen. De rechtbank heeft het beroep van [appellante] gegrond verklaard en het college opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. In hoger beroep heeft [appellante] aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen dwangsom heeft opgelegd en dat het college onvoldoende heeft gezocht naar de gevraagde documenten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard en het besluit van 9 december 2022 vernietigd, met uitzondering van onderdeel ‘f’. De Afdeling heeft het college opgedragen om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van [appellante]. Tevens is er een schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

202207021/1/A3.
Datum uitspraak: 6 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in Groesbeek, gemeente Berg en Dal,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 oktober 2022 in zaak nr. 20/5947 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Berg en Dal.
Procesverloop
Bij besluit van 20 april 2020 heeft het college beslist op een verzoek van [appellante] om openbaarmaking van gegevens.
Bij besluit van 30 september 2020 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van
20 april 2020 herroepen en opnieuw op het verzoek beslist.
Bij uitspraak van 28 oktober 2022 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen om binnen zes weken na de dag van verzending van die uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft de Afdeling toestemming, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) verleend om kennis te nemen van de niet openbaar gemaakte stukken.
Bij besluit van 9 december 2022 heeft het college het bezwaar van
[appellante] deels gegrond verklaard, het besluit van 20 april 2020 herroepen en opnieuw op het verzoek beslist.
[appellante] heeft gronden ingediend tegen het besluit van 9 december 2022 en nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 mei 2025, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door mr. H.J.I. Verouden, bijgestaan door mr. W. Leistra, advocaat te Arnhem, zijn verschenen.
Na de zitting heeft de Afdeling het onderzoek geschorst om het college in de gelegenheid te stellen om nadere inlichtingen te verstrekken.
Het college heeft nadere inlichtingen verstrekt en [appellante] heeft hierop gereageerd. Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht op een nadere zitting te worden gehoord. De Afdeling heeft het onderzoek vervolgens gesloten.
Overwegingen
Wat heeft [appellante] verzocht?
1.       [appellante] heeft op grond van de Wet openbaarheid van bestuur verzocht om openbaarmaking van alle documenten over voetbalvereniging RKSV Achilles’29, sportpark De Heikant en de familie [familie] vanaf 1 uni 2018.
Zij heeft toegelicht dat, waar gesproken wordt over Achilles’29 dit het bestuur/de bestuurders van RKSV Achilles’29 betreft, te weten: de heren
[persoon A], [persoon B] en [persoon C]. Daarnaast worden hier ook bedoeld: [persoon D] (voorzitter Raad van Toezicht), [persoon E] en [persoon F] (voormalig voorzitter en lid Raad van Toezicht), [persoon G], [persoon H], [persoon I] en andere leden en/of adviseurs die bij overleg met de gemeente betrokken zijn geweest.
Daar waar gesproken wordt over de familie [familie[ betreft dit de leden van de familie: [lid A[, ([lid B], [lid C], [lid D], [lid E], [lid F], [lid G] en [lid H], maar ook de juridische entiteiten die eigendom zijn van de familie, zoals  [bedrijf 1] en bedrijf 2].
Meer concreet vraagt [appellante] om documenten over de onderwerpen die zij in haar verzoek heeft omschreven in onderdelen ‘a’ tot en met ‘x’. Daarnaast heeft zij in een twaalftal punten uiteengezet om welke documenten het gaat. Het gaat kort gezegd om (een overzicht van) verslagen en gesprekken van (intern) overleg en e-mailberichten, notities, brieven, memo’s en ‘kattebelletjes’, Whatsapp- en sms-berichten die zijn gewisseld tussen leden van het college van burgemeester en wethouders, Achilles’29, de familie [familie], ambtenaren, adviseurs, externen, in ieder geval curator mr. Looijen, de rechtbank Arnhem,[persoon J] van De Gelderlander, [persoon K]] en journalisten.
Wat heeft het college besloten?
2.       Bij besluit van 20 april 2020 heeft het college het verzoek gedeeltelijk ingewilligd en een aantal documenten openbaar gemaakt.
Bij besluit van 30 september 2020 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar (deels) gegrond verklaard, dat besluit herroepen en opnieuw op het verzoek beslist.
- Ten aanzien van onderdelen ‘f’ en ‘i’ van het verzoek heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de gevraagde documenten niet openbaar kunnen worden gemaakt omdat deze vertrouwelijke zaken en persoonlijke beleidsopvattingen bevatten.
- Ten aanzien van onderdeel ‘n’ heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het belang van het verstrekken van de gevraagde documenten niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van de betrokken partijen.
- Ten aanzien van onderdeel ‘o’ heeft het college gesteld dat het de gevraagde documenten niet heeft aangetroffen, maar dat daar verder naar zal worden gezocht.
- Ten aanzien van onderdeel ‘t’ heeft het college gesteld dat het gevraagde overzicht niet bestaat, maar dat verder zal worden gezocht naar documenten die ten grondslag hebben gelegen aan dit overzicht.
- Ten aanzien van de in onderdelen a, b, c, d, e, g, h, k, l, m, p, q, r, s, u, v, en w gevraagde documenten heeft het college gesteld dat die er niet zijn.
Wat heeft de rechtbank geoordeeld?
3.       De rechtbank heeft het door [appellante] ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit op bezwaar van 30 september 2020 vernietigd.
-  Ten aanzien van onderdeel ‘i’ van het verzoek heeft de rechtbank overwogen dat ter zitting is gebleken dat het gevraagde document inmiddels aan [appellante] is verstrekt en openbaar is gemaakt.
- Ten aanzien van onderdeel ‘f’ heeft de rechtbank overwogen dat zij het standpunt van het college niet kan beoordelen omdat het college de gevraagde documenten niet met een verzoek om beperkte kennisneming aan de rechtbank heeft toegezonden. Het besluit op bezwaar kan daarom in zoverre geen stand houden.
- Ten aanzien van onderdeel ‘n’ heeft de rechtbank overwogen dat het college onvoldoende heeft uitgelegd waarom het belang van het verstrekken van deze documenten niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van betrokken partijen. Het besluit op bezwaar is daarom onvoldoende gemotiveerd.
- Ten aanzien van onderdelen ‘o’ en ‘t’ heeft de rechtbank overwogen dat het college de uitslag van zijn nadere onderzoek naar de gevraagde documenten niet heeft verstrekt waardoor het besluit op bezwaar ook in zoverre onvoldoende is gemotiveerd.
Verder heeft de rechtbank overwogen dat [appellante] met voorbeelden heeft onderbouwd waarom de stelling van het college, dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet onder hem berust, niet juist is en dat deze mededeling ongeloofwaardig voorkomt. [appellante] heeft toegelicht dat zij talloze brieven en e-mailberichten kan overleggen die het college moeiteloos uit de systemen had kunnen halen. Het college heeft alleen op adresgegevens gezocht en niet op de namen van de betrokkenen die in het verzoek worden genoemd. [appellante] heeft van een aantal in haar verzoek genoemde personen Whatsapp- en emailberichten ontvangen die zij hebben gewisseld met de burgemeester en een aantal wethouders. Indien het college naar de namen van deze personen zou hebben gezocht, dan zouden deze berichten vanzelf naar boven moeten komen. Verder heeft [appellante] een verklaring van de curator dat hij post van de gemeente heeft ontvangen. Ter zitting bij de rechtbank heeft het college erkend dat het misschien niet goed heeft gekeken. Dit betekent dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat het voldoende heeft gezocht naar de gevraagde documenten.
De rechtbank heeft het college opgedragen om binnen zes weken na verzending van haar uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar te nemen en heeft geen aanleiding gezien om een dwangsom aan deze termijn te verbinden.
4.       [appellante] is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank en heeft hoger beroep ingesteld.
Wat heeft [appellante] in hoger beroep aangevoerd?
Onderdeel ‘i’ van het verzoek
5.       [appellante] bestrijdt de juistheid van de overweging van de rechtbank dat het onder ‘i’ genoemde document inmiddels openbaar is gemaakt. Zij voert aan dat haar verzoek onder ‘i’ ziet op twee verschillende documenten, namelijk een intern en een extern advies. Alleen het externe advies openbaar is gemaakt, maar het interne advies niet. De rechtbank is daar ten onrechte aan voorbij gegaan.
Oordeel
5.1.    [appellante] heeft in haar verzoek onder ‘i’ verzocht om het in- en externe advies van het college ten aanzien van de brief van curator mr. Looijen van 24 oktober 2019, zoals door het college genoemd in haar brief van 24 oktober 2019 aan [bedrijf 1]. Het college heeft in de schriftelijke uiteenzetting erkend dat Bakker met dat verzoek ook om het interne advies heeft verzocht, dat niet openbaar is gemaakt. De rechtbank is hier ten onrechte aan voorbij gegaan.
Het betoog slaagt daarom.
Rechterlijke dwangsom
6.       Verder heeft [appellante] aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen dwangsom heeft verbonden aan de gestelde termijn voor het nemen van een nieuw besluit op bezwaar.
Oordeel
6.1.    Ingevolge artikel 8:72, zesde lid, van de Awb kan de bestuursrechter bepalen dat, indien of zolang het bestuursorgaan niet voldoet aan een uitspraak, het bestuursorgaan aan een door hem aangewezen partij een in de uitspraak vast te stellen dwangsom verbeurt. De rechtbank komt bij het gebruik van deze bevoegdheid grote vrijheid toe. De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank ten tijde van de uitspraak heeft kunnen oordelen dat er geen aanleiding is om een rechtelijke dwangsom op te leggen. De stelling van [appellante], dat zij niet verwacht dat het college na de uitspraak van de rechtbank tijdig een nieuw besluit zal nemen, kan niet worden gevolgd. Het college heeft overeenkomstig de opdracht van de rechtbank binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak van de rechtbank een nieuw besluit op bezwaar genomen.
Het betoog slaagt niet.
7.       Gelet op dat wat hiervoor onder 5.1 is overwogen, is het
hoger beroep gegrond.
Nader besluit
8.       Bij besluit van 9 december 2022 heeft het college naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank opnieuw beslist op het bezwaar van [appellante]. Het college heeft het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, het besluit van 20 april 2020 herroepen en opnieuw op het verzoek beslist. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van die wet geacht onderwerp te zijn van dit geding.
Beroep
Onderdeel ‘i’ van het verzoek
9.       Het college heeft in de schriftelijke uiteenzetting erkend dat het in het nadere besluit, in navolging van de uitspraak van de rechtbank, er aan voorbij is gegaan dat [appellante] in haar verzoek onder ‘i’ ook om het interne advies heeft gevraagd. Het besluit moet alleen al daarom in zoverre worden vernietigd.
10.     De Afdeling ziet aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het besluit van 9 december 2022 in stand te laten, voor zover dat ziet op onderdeel ‘i’ van het verzoek. Daartoe is van belang dat het college in de schriftelijke uiteenzetting ten aanzien van onderdeel ‘i’ heeft toegelicht dat het gevraagde interne advies er niet is. Het is begrijpelijk dat [appellante] in de veronderstelling verkeert dat dit interne advies er wel is, onder meer gelet op een brief van 24 oktober 2019 die zij heeft ontvangen waarin melding wordt gemaakt van het opstellen van een ambtelijk advies. Maar het college heeft toegelicht dat de destijds betrokken ambtenaar heeft laten weten dat hij alleen het externe advies heeft ontvangen en daarna geen intern advies meer heeft opgesteld. De Afdeling vindt het niet ongeloofwaardig dat het college dit specifieke document daarom niet heeft.
11.     Ten aanzien van dat wat [appellante] verder tegen het nadere besluit heeft aangevoerd overweegt de Afdeling het volgende.
Onderdeel ‘f’ van het verzoek
12.     [appellante] heeft aangevoerd dat het standpunt van het college in het nadere besluit, dat het onder ‘f’ gevraagde document niet is aangetroffen, ongeloofwaardig is. Het college heeft in deze procedure steeds andere redenen aan de afwijzing van dit onderdeel van het verzoek ten grondslag gelegd. In het besluit van 20 april 2020 heeft het college gesteld dat de bespreking waarover [appellante] documenten wil ontvangen in vertrouwelijkheid heeft plaatsgevonden, zodat hierover niets gedeeld kan worden. In het verweerschrift bij de bezwaarschriftencommissie heeft het college gesteld dat de gevraagde documenten gegevens bevatten die met het oog op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en in verband met het belang bij het voorkomen van onevenredige benadeling van de betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen, niet openbaar kunnen worden gemaakt. In het besluit op bezwaar van 30 september 2020 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de gevraagde documenten niet openbaar kunnen worden gemaakt omdat deze vertrouwelijke zaken en beleidsopvattingen bevatten. Ter zitting bij de rechtbank heeft het college gesteld dat de gevraagde documenten niet bij hem berusten maar bij de raad, dat hij dit abusievelijk niet eerder heeft opgemerkt en dat het verzoek daarom in zoverre wordt doorgezonden naar de raad.
Verder vindt [appellante] het ongeloofwaardig dat de gevraagde documenten onder ‘f’ niet zijn aangetroffen, omdat dit zou betekenen dat het college zich niet zou houden aan de Archiefwet.
Oordeel
12.1.  Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 10 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:292), is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, dat document toch onder het bestuursorgaan berust.
12.2.  [appellante] heeft in onderdeel ‘f’ van het verzoek gevraagd om documenten over de bespreking van het verbreken van de vertrouwelijkheid door de fractievoorzitters na een besloten raadsvergadering, zoals door de burgemeester genoemd in zijn brief aan [bedrijf 1] van 26 september 2019. De ter zitting gerezen vraag wat de status is van de documenten uit de besloten raadsvergadering is niet van belang omdat, zoals het college terecht heeft gesteld, [appellante] blijkens de formulering van haar verzoek alleen om documenten heeft gevraagd die betrekking hebben op het besprokene na deze raadsvergadering. De Afdeling is van oordeel dat het onzorgvuldig is dat het college in deze procedure steeds andere gronden heeft gebruikt voor de afwijzing van dit onderdeel van het verzoek. Verder overweegt de Afdeling dat bestuursorganen op grond van artikel 3 van de Archiefwet de onder hen berustende archiefbescheiden in goede, geordende en toegankelijke staat behoren te brengen en te bewaren. Dit neemt alles niet weg dat het college geen documenten openbaar kan maken die het niet heeft. Het college heeft in het nadere besluit van 9 december 2022 toegelicht dat uit navraag bij de griffie is gebleken dat de betreffende bespreking een informeel karakter had en dat daarom niet is genotuleerd. De Afdeling vindt het daarom niet ongeloofwaardig dat het college de specifiek in onderdeel ‘f’ gevraagde documenten niet heeft.
Het betoog slaagt niet.
Onderdeel ‘n’ van het verzoek
13.     [appellante] voert in beroep aan dat het college naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank weliswaar heeft besloten om de onder ‘n’ gevraagde documenten openbaar te maken, maar dat het college de documenten ten onrechte zonder nadere motivering voor meer dan de helft zwart heeft gelakt.
Oordeel
13.1.  [appellante] heeft in onderdeel ‘n’ van haar verzoek verzocht om openbaarmaking van de documenten waarop het college zijn standpunt baseert dat sprake is van ‘privé-verrijking met overheidsgelden’ (lees: subsidie) indien de gronden worden verkocht, zoals gesteld in de beantwoording van de vraag van Sociaal Groesbeek van 16 november 2019. Het college heeft dit verzoek in het nadere besluit gedeeltelijk toegewezen door openbaarmaking van documenten, waarbij een deel van de informatie zwart is gelakt. Het college heeft ter zitting erkend dat het in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb heeft nagelaten om te motiveren waarom openbaarmaking van de zwart gelakte informatie achterwege is gebleven. Volgens het college kunnen deze documenten geheel openbaar worden gemaakt, met uitzondering van de daarin opgenomen informatie over de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen.
13.2.  Het betoog slaagt.
Onderdelen ‘o’ en ‘t’ van het verzoek
14.     [appellante] heeft in beroep aangevoerd dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de gevraagde documenten onder ‘o’ en ‘t’ na een uitgebreide zoekslag niet zijn aangetroffen. Daartoe voert zij aan dat het college heeft nagelaten om, zoals de Commissie Bezwaarschriften heeft geadviseerd, een actieve houding in te nemen, de aanvrager zoveel mogelijk te helpen en te vragen om een nadere toelichting als er onduidelijkheden zijn.
Oordeel
14.1.  [appellante] heeft in haar verzoek onder ‘o’ gevraagd om openbaarmaking van documenten waaruit blijkt dat de vereniging Achilles’29 zes maanden vóór november 2019 heeft aangegeven dat de huurovereenkomst mogelijk niet in orde zou zijn, zoals gesteld in de beantwoording van de raadsvragen van de VVD van 8 november 2019. In haar verzoek onder ‘t’ heeft [appellante] gevraagd om documenten over het ‘veelvuldig overleg’ tussen de gemeente en Achilles’29, zoals met betrekking tot bestuurswisselingen, de vaststellingovereenkomst, de subsidies, de volgens de vereniging ontbrekende correspondentie en beschikkingen, zoals genoemd in de beantwoording van raadsvragen aan Sociaal Groesbeek van
16 november 2019.
De Afdeling is van oordeel dat [appellante] haar verzoek onder ‘o’ en ’t’ gedetailleerd heeft geformuleerd en dat daarom voldoende duidelijk is om welke documenten zij heeft gevraagd. De stelling van [appellante], dat het nadere besluit onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen omdat het college haar niet om een nadere toelichting op haar verzoek onder ‘o’ en ‘t’ heeft gevraagd, kan daarom niet worden gevolgd.
Het betoog slaagt niet.
Heeft het college voldoende gezocht?
15.     [appellante] betoogt dat college onvoldoende heeft gezocht. Zij voert aan dat zij in haar verzoek, naast de onderdelen ‘a’ tot en met ‘x’, ook nog in twaalf punten uiteen heeft gezet om welke documenten het gaat. [appellante] vindt het ongeloofwaardig dat er geen interne e-mail-, Whatsapp- en sms-berichten zijn, omdat de kranten gedurende enkele maanden vol hebben gestaan met berichten over deze zaak. Verder heeft haar zus waargenomen dat de wethouder een drukke wisseling van
app-berichten met de burgemeester heeft gehad. Het college heeft nagelaten om de telefoons van alle leden en betrokken ambtenaren met betrekking tot deze periode uit te lezen. [appellante] vindt het ook ongeloofwaardig dat leden van het college en ambtenaren geen berichten hebben uitgewisseld met externen. Zij heeft ter zitting bij de rechtbank aangetoond dat dit wel is gebeurd. Uit een mailbericht van ambtenaar P van 25 oktober 2019 blijkt dat er informatie wordt achtergehouden. Daarin staat namelijk: ‘Ik heb de stukken gelezen’, maar de stukken zelf ontbreken.
Verder zijn de documenten die naar aanleiding van haar verzoek onder ‘n’ openbaar zijn gemaakt niet volledig omdat de hierin genoemde bijlage ontbreekt.
Voorts wijst [appellante] ten aanzien van onderdeel ‘o’ erop dat afspraken in agenda’s van bestuurders en ambtenaren ook onder het verzoek vallen en dat informatie daarover openbaar gemaakt moet worden.
15.1.  Het college heeft in het besluit van 9 december 2022 toegelicht dat na de uitspraak van de rechtbank opnieuw een uitgebreide zoekslag is gedaan. In de gehele organisatie is het verzoek uitgegaan om documenten aan te leveren die onder het verzoek zouden kunnen vallen. Daarbij is ten overvloede aangegeven dat het ook gaat om email, sms, appjes of andere (digitale) berichten. De hierbij gebruikte zoektermen zijn:  Achilles, Heikant, [naam], Lindestam, Grondeigenaar, Sportpark, Sportvelden, Voetbalvelden, STAA, Accommodatiestichting, Gespreksverslag, Achilles’29’, RKSV Achilles’29, [persoon A], [persoon B], [persoon C], [persoon D], [persoon E], [persoon F], [persoon G], [persoon H], [persoon I], [lid A], [lid B], [lid C], [lid D], [lid E], C.[lid F], [lid G], [lid H], W.M.J. [bedrijf 1], [bedrijf], [persoon J], [persoon K] en [persoon L]. Deze zoektermen zijn in het documentatiesysteem ingevoerd en in de mailboxen. Daarnaast hebben de teamleiders aan alle collega’s gevraagd om deze zoektermen te gebruiken. Ook bij het Archief is navraag gedaan. De zoekslag is gedaan in de huidige organisatie. Documenten die bij personen berusten die niet meer in dienst zijn van de organisatie kunnen verloren zijn gegaan omdat deze na een bepaalde tijd verwijderd worden. Na dit onderzoek zijn mails, eventueel met bijlage, aangetroffen die aan de zoektermen beantwoorden. Deze documenten worden, nadat deze zijn geanonimiseerd, openbaar gemaakt. Er zijn geen andere documenten gevonden, aldus het college.
Ter zitting heeft het college nog toegelicht dat ook is gezocht in de agenda’s van de bestuurders en ambtenaren omdat ook in Outlook is gezocht.
Oordeel
15.2.  De Afdeling overweegt dat, anders dan het college in het nadere besluit en de schriftelijke uiteenzetting heeft gesteld, de rechtbank niet heeft geoordeeld dat het college onderdelen a, b, c, d e, g, h, j, k, l, m, p, q, r, s, u, v, en w van het verzoek juist heeft afgehandeld. De rechtbank heeft ten aanzien van die onderdelen nu juist geoordeeld dat [appellante] met voorbeelden heeft onderbouwd waarom de stelling van het college, dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet onder hem berust, niet juist is en dat deze mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt. Dit betekent dat het college zich in het nadere besluit onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de reikwijdte van het verzoek. Het college is in het nadere besluit niet ingegaan op de voorbeelden die [appellante] bij de rechtbank heeft genoemd, zoals vermeld in de uitspraak van de rechtbank, ter onderbouwing van haar standpunt dat de betreffende documenten er zouden moeten zijn. Het nadere besluit is daarom ook onvoldoende gemotiveerd.
Verder heeft het college zich in het nadere besluit op het standpunt gesteld dat documenten die bij personen berusten die niet meer in dienst zijn van de organisatie verloren kunnen zijn gegaan omdat deze na een bepaalde tijd verwijderd worden. Met deze motivering is niet duidelijk geworden of deze documenten ook daadwerkelijk verloren zijn gegaan.
15.3.  [appellante] heeft ten aanzien van onderdeel ‘n’ terecht aangevoerd dat de bijlage die in het openbaar gemaakte e-mailbericht wordt genoemd ten onrechte zonder nadere motivering niet openbaar is gemaakt.
15.4.  Het betoog slaagt.
Redelijke termijn
16.     [appellante] heeft geklaagd over de lange duur van de procedure. Uit de uitspraak van de Afdeling van 4 juni 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BD3121, onder 2.6.1, volgt dat een klacht over de lange duur van de procedure, met toepassing van artikel 8:69, tweede lid, van de Awb moet worden opgevat als een betoog dat de redelijke termijn is overschreden en voorts als een verzoek om vergoeding van de door de overschrijding geleden schade.
16.1.  De redelijke termijn, die uitgangspunt is voor de afdoening van bestuursrechtelijke geschillen die bestaan uit een bezwaarprocedure en twee rechterlijke instanties, is in dit geval vier jaar. De redelijke termijn vangt aan op het moment waarop het bestuursorgaan het bezwaarschrift heeft ontvangen. Zie de uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:155, onder 6.2.
16.2.  Het college heeft het bezwaarschrift van [appellante] op 6 mei 2020 ontvangen. Dat betekent dat de redelijke termijn op die datum is aangevangen. Deze uitspraak is van 6 augustus 2025. De redelijke termijn is daarom met een jaar en drie maanden overschreden.
16.3.  De Afdeling zal, uitgaande van een forfaitair tarief van € 500,00 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, de schadevergoeding voor [appellante] vaststellen op een bedrag van € 1.500,00.
16.4.  De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren. Zie de uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188, onder 4.3.
16.5.  De overschrijding van de redelijke termijn is aan de rechtbank en aan de Afdeling toe te rekenen. De vergoeding van de schade zal worden uitgesproken ten laste van de Staat, die de schade als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn door de rechtbank en de Afdeling moet betalen (6/14 deel te voldoen door de minister van Justitie en Veiligheid en 8/14 deel te voldoen door de minister van Binnenlandse Zaken).
Slotsom
17.     Het hoger beroep is gegrond.
18.     Het beroep is gegrond en het besluit van 9 december 2022 wordt wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb vernietigd, behalve voor zover dat ziet op onderdeel ‘f’ van het verzoek.
19.     De Afdeling ziet aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het besluit in stand te laten, voor zover dat ziet op onderdeel ‘i’ van het verzoek.
Ook ziet de Afdeling aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het besluit in stand te laten, voor zover dat ziet op de naar aanleiding van onderdeel ‘n’ tot nu toe openbaar gemaakte informatie.
Daartoe is van belang dat het college na de zitting nog meer informatie openbaar heeft gemaakt uit de aan [appellante] verstrekte documenten die zien op dit onderdeel van het verzoek. De Afdeling heeft kennis genomen van de niet openbaar gemaakte informatie in deze documenten en is van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het openbaar maken van deze informatie achterwege moet blijven omdat het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Dit neemt niet weg dat het college in het nieuw te nemen besluit nog wel moet motiveren waarom de hierin genoemde bijlage niet openbaar wordt gemaakt.
20.     Het college dient met inachtneming van de uitspraak van de Afdeling en de uitspraak van de rechtbank, voor zover deze niet en/of tevergeefs is aangevochten, een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de Woo. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
21.     Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit alleen bij haar beroep kan worden ingesteld.
22.     Het college moet de proceskosten vergoeden.
23.     Het verzoek van [appellante] om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn dient te worden toegewezen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       verklaart het beroep gegrond;
III.      vernietigt het besluit van 9 december 2022, behalve voor zover dat ziet op onderdeel ‘f’ van het verzoek;
IV.      bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het besluit in stand blijven, voor zover dat ziet op onderdeel ‘i’ van het verzoek en op de naar aanleiding van onderdeel ‘n’ van het verzoek tot nu toe openbaar gemaakte informatie;
V.       draagt het college van burgemeester en wethouders van
Berg en Dal op om binnen 4 weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
VI.      bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit alleen bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VII.     veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van
Berg en Dal tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten ten bedrage van € 58,01, niet toe te rekenen aan door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand;
VIII.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van
Berg en Dal aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 274,00 vergoedt;
IX.      veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het verzoek om schadevergoeding opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.500,00
( € 642,86 te voldoen door de minister van Justitie en Veiligheid en € 857,14 te voldoen door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties).
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, griffier.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Larsson-van Reijsen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2025
978