ECLI:NL:RVS:2025:4131

Raad van State

Datum uitspraak
27 augustus 2025
Publicatiedatum
27 augustus 2025
Zaaknummer
202203029/2/A2, 202402569/1/A2, 202402570/1/A2, 202402575/1/A2, 202402577/1/A2 en 202405356/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van recht in bestuursrechtelijke procedures met betrekking tot huurtoeslag en proceskostenvergoeding

In deze uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 27 augustus 2025, zijn zes hoger beroepen van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank had zich eerder onbevoegd verklaard of de beroepen ongegrond verklaard, en [appellant] had tegen deze uitspraken hoger beroep ingesteld. De zaak betreft de definitieve huurtoeslag voor het jaar 2013, die door de Dienst Toeslagen op nihil was vastgesteld, waardoor [appellant] de ontvangen voorschotten moest terugbetalen. De Afdeling oordeelt dat [appellant] misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om een bestuursrechtelijk rechtsmiddel in te stellen, omdat zijn gronden voornamelijk procedureel van aard waren en niet gericht op het verkrijgen van een rechtmatigheidsoordeel. Dit leidde tot de conclusie dat de hoger beroepen niet inhoudelijk konden worden behandeld.

De Afdeling wijst op de wettelijke basis van misbruik van recht, zoals vastgelegd in artikel 3:13 van het Burgerlijk Wetboek, en stelt vast dat [appellant] geen concrete aanknopingspunten had om zijn beroep te onderbouwen. De Afdeling benadrukt dat het procesgedrag van [appellant] een onnodige belasting vormt voor de capaciteit van de gerechten en bestuursorganen. De uitspraak concludeert dat [appellant] de proceskosten van de Dienst Toeslagen moet vergoeden, omdat hij misbruik heeft gemaakt van procesrecht. De uitspraak is een belangrijke bevestiging van de toepassing van misbruik van recht in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

202203029/2/A2, 202402569/1/A2, 202402570/1/A2, 202402575/1/A2, 202402577/1/A2 en 202405356/1/A2.
Datum uitspraak: 27 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraken van de rechtbank Noord­Holland van 24 december 2021 in zaken nrs. 20/530, 20/531, 20/647 en 20/2029, 18 januari 2022 in zaak nr. 20/4362 en 12 juli 2024 in zaak nr. 22/3907 in de gedingen tussen:
[appellant]
en
de Dienst Toeslagen.
Procesverloop
Bij verschillende uitspraken heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de beroepen van [appellant], dan wel het beroep van [appellant] ongegrond verklaard of zijn verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraken heeft [appellant] hoger beroepen ingesteld.
De Dienst Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft deze zaken gelijktijdig op een zitting behandeld op 5 augustus 2025, waar de Dienst Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], is verschenen.
Overwegingen
1. De Afdeling komt in deze uitspraak tot het oordeel dat [appellant] in deze zes zaken misbruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om een bestuursrechtelijk rechtsmiddel in te stellen. Dat betekent dat de zes hoger beroepen niet-ontvankelijk zijn, zodat deze niet inhoudelijk worden behandeld. Hoe de Afdeling tot dit oordeel is gekomen, legt zij hieronder uit.
Misbruik van recht: wettelijk kader
2. Op grond van artikel 3:13, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan degene aan wie een bevoegdheid toekomt, deze niet inroepen voor zover hij deze misbruikt. Op grond van het tweede lid kan een bevoegdheid onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of ingeval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
Op grond van artikel 3:15 van het BW vindt artikel 3:13 toepassing buiten het vermogensrecht voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet.
Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4129, brengen deze artikelen met zich dat de bevoegdheid om een bestuursrechtelijk rechtsmiddel in te stellen niet kan worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich daarom tegen inhoudelijke behandeling van een bestuursrechtelijk rechtsmiddel dat misbruik van recht behelst en bieden dan ook een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van dat rechtsmiddel als van dat misbruik sprake is.
Waar gaan deze zaken over?
3. [ appellant] heeft voor het jaar 2013 voorschotten huurtoeslag ontvangen. De Dienst Toeslagen heeft in 2015 de definitieve huurtoeslag voor 2013 op nihil vastgesteld. Dit betekent dat [appellant] de door hem ontvangen voorschotten moet terugbetalen. In dit kader heeft de Dienst Toeslagen verschillende beslissingen genomen over de verrekening van het verschuldigde bedrag met nog te ontvangen voorschotten en het in rekening brengen van invorderingsrente. In al deze zes zaken ligt een mededeling verrekening en/of een beslissing voor het in rekening brengen van invorderingsrente (rentebeschikking) aan de procedure ten grondslag.
Waarom is er sprake van misbruik van recht?
4. De Afdeling stelt vast dat de gronden die [appellant] aanvoert tegen de uitspraken van de rechtbank, uitsluitend procedureel van aard zijn. Deze gronden zijn niet gericht op het verkrijgen van een rechtmatigheidsoordeel over de besluiten van de Dienst Toeslagen, maar hebben er alle schijn van alleen te zijn aangevoerd met als doel om proceskosten- en/of schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn te verkrijgen.
4.1. In de zaken 202402569/1/A2, 202402570/1/A2, 202502575/1/A2 en 202502577/1/A2 blijkt dit uit het feit dat de Dienst Toeslagen, al voordat [appellant] bezwaar had gemaakt, de rentebeschikkingen en/of de verrekeningen had teruggedraaid. Hiermee kwam het belang dat [appellant] bij deze procedures, voor zover deze zagen op de rentebeschikking, hem te ontvallen. Desondanks heeft hij ervoor gekozen om beroep en hoger beroep in te stellen, terwijl dit niet kon leiden tot een andere uitkomst. In de zaak 202405356/1/A2 heeft de rechtbank geconstateerd dat de hoogte van de rentebeschikking niet meer in geschil is. [appellant] heeft in die procedure verklaard dat hij in bezwaar gaat als hij een ongemotiveerd rentebedrag ziet, zodat hij kan nagaan of het in rekening gebrachte bedrag wel correct is. Zoals de rechtbank terecht opmerkt, had [appellant] aan de hand van de wet- en regelgeving kunnen nagaan of de Dienst Toeslagen het juiste bedrag had vastgesteld. Ook had hij langs informele wegen duidelijkheid kunnen verkrijgen over de rentebeschikking. Door ervoor te kiezen om hoe dan ook bezwaar te maken, zonder dat hij hiervoor concrete aanknopingspunten heeft dat het besluit niet juist is, legt [appellant] een onnodig beslag op de capaciteiten van gerechten en bestuursorganen.
4.2. Voor zover [appellant] in de zes zaken gronden heeft aangevoerd tegen de verrekening, merkt de Afdeling op dat zowel de Dienst Toeslagen als de rechtbank [appellant] erop hebben gewezen dat hij hiervoor bij de bestuursrechter geen beroep kan instellen. De hoofdstukken 6 en 7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn niet van toepassing op artikel 30 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). Dit is door de Afdeling al meermaals bevestigd. Vergelijk de uitspraak van 23 december 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3923). Dat [appellant] desondanks hierover blijft doorprocederen, zonder hierbij andere argumenten naar voren te brengen, maakt dat redelijkerwijs niet kan worden aangenomen dat het [appellant] te doen is om het verkrijgen van rechtsbescherming.
4.3. In alle zaken procedeert [appellant] over de afwijzing van zijn verzoek om proceskostenvergoeding. [appellant] wordt bijgestaan door [persoon]. In haar uitspraak van 12 februari 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:542, overweging 20-24) heeft de Afdeling geoordeeld dat de werkzaamheden van [persoon] niet kunnen worden aangemerkt als een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. [appellant] is een van de betrokkenen in die procedure. De rechtbank is eerder ook al tot die conclusie gekomen en heeft de verzoeken om proceskosten in deze zes zaken daarom afgewezen. [appellant] heeft in deze procedure opnieuw geen redenen aangevoerd waarom dit oordeel van de Afdeling en de rechtbank niet zou kloppen. Dit betekent dat hij had moeten weten dat zijn beroep niet kon slagen.
4.4. Op de zitting heeft de Dienst Toeslagen toegelicht dat [appellant] tegen beter weten in procedures blijft starten en dat zijn procedeergedrag zwaar drukt op de interne bedrijfsvoering. De Dienst Toeslagen heeft in dit verband verwezen naar de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 16 juli 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2185. Dit beeld ziet de Afdeling ook terug in de uitspraken van de rechtbank, waaronder in de zaak 202405356/1/A2:
"25. Gelet op het voorgaande en andere door eiser aanhangig gemaakte procedures waarmee de rechtbank ambtshalve bekend is (zie onder andere gerechtshof Amsterdam 16 april 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1394, ECLI:NL:GHAMS:2024:1385, 19 september 2023, ECLI:NL:GHAMS2023:2320, 20 juni 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1599, vgl. de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 27 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4722, e.v.), waarbij tegen vrijwel iedere beslissing van de betrokken bestuursorganen bezwaar en beroep wordt aangetekend, ook inzake verzoeken om uitstel van betaling, kwijtscheldingsverzoeken en beslissingen tot verrekeningen van belastingen, in rekening gebrachte kosten en rente, en gelet ook op de wijze van procederen van eiser waarbij veelal onhoudbare stellingen en standpunten worden ingenomen en verwarring wordt gecreëerd in en rondom het (heffings)proces, komt het de rechtbank voor dat eiser misbruik maakt van procesrecht. Nu hieraan thans geen gevolgen worden verbonden zal de rechtbank dit niet nader bespreken."
De Afdeling herkent het procesgedrag van [appellant] zoals dat door de rechtbank en de Dienst Toeslagen wordt geschetst. Dit gedrag laat zich kenmerken door het veelvuldig (door)procederen terwijl op voorhand vaststaat dat [appellant] hiermee niet kan bereiken wat hij beoogt. Met zijn communicatie richting de Afdeling creëert [appellant] verwarring. Hierbij acht de Afdeling het illustratief dat [appellant] pas een kwartier voor de zitting heeft laten weten dat hij niet zal verschijnen, terwijl hij de middag daarvoor nog telefonisch contact heeft gehad met de griffie over de te behandelen zaken. Gelet op de door hem gegeven toelichting had hij dit eerder kunnen laten weten.
4.5. Door vaak procedures te voeren waarvan voor [appellant] duidelijk zou moeten zijn wat de uitkomst ervan is, legt [appellant] een groot beslag op de capaciteit van gerechten en bestuursorganen, terwijl redelijkerwijs niet kan worden aangenomen dat het [appellant] nog te doen is om recht of rechtsbescherming. Dit betekent dat hij misbruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om een bestuursrechtelijk rechtsmiddel in te stellen.
5. De Afdeling zal er, gelet op het hiervoor geschetste patroon in het procedeergedrag van [appellant], voorshands vanuit gaan dat daarvan sprake is. Het is aan [appellant] om het vermoeden dat daarvan sprake zal zijn in individuele toekomstige zaken te weerleggen. Omdat de Afdeling voor toekomstige zaken uitgaat van het vermoeden dat [appellant] misbruik van recht maakt, zal hem in beginsel geen vrijstelling van griffierecht worden verleend.
Conclusie
6. De Afdeling zal de hoger beroepen niet-ontvankelijk verklaren.
7. De Dienst Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen - bijvoorbeeld in haar uitspraak van 22 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1655 - kan in het geval wordt geoordeeld dat een natuurlijk persoon misbruik van recht heeft gemaakt deze persoon op grond van artikel 8:75, eerste lid, derde volzin, van de Awb in de proceskosten worden veroordeeld. Op de zitting heeft de Dienst Toeslagen de Afdeling verzocht om [appellant] te veroordelen in de proceskosten. [appellant] moet gelet daarop de proceskosten van de Dienst Toeslagen vergoeden, bestaande uit de reiskosten om de zitting bij te wonen. Van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in deze zaken geen sprake zodat daarvoor geen vergoeding kan worden toegekend.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de hoger beroepen niet-ontvankelijk;
II. veroordeelt [appellant] tot vergoeding van bij de Dienst Toeslagen in verband met de behandeling van de hoger beroepen opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 68,02.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Rietveld, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Rietveld
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2025
1064