ECLI:NL:RVS:2025:5088

Raad van State

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
202301067/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om inzage in fiscale gegevens en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn verzoek om inzage in zijn fiscale gegevens door de minister van Financiën werd afgewezen. [appellant] heeft een langdurig geschil met de Belastingdienst over aansprakelijkheidsstellingen voor belastingschulden van zijn gefailleerde vennootschappen. Hij stelt dat er malversaties hebben plaatsgevonden en dat hij ten onrechte op de Fraudesignaleringsvoorziening (FSV) staat. De minister heeft zijn verzoek om inzage in zijn fiscale dossier en de FSV afgewezen, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank Den Haag heeft eerder in het voordeel van [appellant] beslist, maar de rechtbank Amsterdam verklaarde zijn beroep ongegrond. In hoger beroep heeft [appellant] opnieuw om inzage gevraagd en schadevergoeding geëist wegens de lange duur van de procedure. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de minister niet onrechtmatig heeft gehandeld door geen inzage te geven in alle documenten. De Afdeling heeft echter wel vastgesteld dat de redelijke termijn voor de procedure is overschreden en heeft een schadevergoeding toegewezen aan [appellant]. De minister van Financiën moet [appellant] € 466,67 betalen, terwijl de Staat der Nederlanden € 533,33 moet vergoeden. Het verzoek om schadevergoeding voor de weigering van inzage is afgewezen.

Uitspraak

202301067/1/A3.
Datum uitspraak: 22 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 februari 2023 in zaken nrs. 22/6108 en 23/322 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Financiën.
Procesverloop
Bij besluit van 9 juli 2020 heeft de minister een verzoek van [appellant] om inzage afgewezen.
Bij besluit van 4 juni 2021 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 augustus 2022 heeft de rechtbank Den Haag het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister met inachtneming van die uitspraak een nieuw besluit op bezwaar moet nemen.
Bij besluit van 15 november 2022 heeft de minister het bezwaar van [appellant] gegrond verklaard en aan hem een overzicht verstrekt van de persoonsgegevens die de Belastingdienst van hem heeft verwerkt.
Bij uitspraak van 8 februari 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 augustus 2025, waar [appellant] en de minister, vertegenwoordigd door mr. I.A. Huppertz en P.J.H. van Schalkwijk, zijn verschenen.
Overwegingen
Waar gaat deze zaak over?
1.       [appellant] heeft al geruime tijd een geschil met de Belastingdienst vanwege een aansprakelijkheidsstelling door de Belastingdienst van zijn gefailleerde vennootschappen voor belastingschulden. [appellant] stelt dat er in het verleden malversaties hebben plaatsgevonden die zijn gepleegd door de ontvanger, de rijksadvocaat, eerdere aandeelhouders en diverse adviseurs. [appellant] stelt dat er belangenverstrengeling heeft plaatsgevonden en dat er stukken zijn achtergehouden. Bij brieven van 10 maart 2020 en 8 april 2020 heeft hij zich daarover bij de minister beklaagd en gesteld dat hij ten onrechte op de Fraudesignaleringsvoorziening (FSV) staat. Verder heeft hij verzocht om inzage en om hem alle documenten te verstrekken die van belang zijn voor zijn zaak. De minister heeft het verzoek aangemerkt als een verzoek op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG) om inzage in zijn complete fiscale dossier en de FSV.
2.       Bij besluit van 9 juli 2020 heeft de minister het verzoek van [appellant] afgewezen. Bij besluit van 4 juni 2021 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 augustus 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. De rechtbank heeft overwogen dat, anders dan de minister heeft gesteld, [appellant] niet alleen een integrale kopie wil van alle stukken die betrekking hebben op de vennootschappen waarin hij een rol heeft gespeeld, maar ook een overzicht van de verwerking van zijn persoonsgegevens in de diverse belastingsystemen. De minister kon het verzoek niet geheel afwijzen met verwijzing naar de verwerkte persoonsgegevens van [appellant] in "Mijn Belastingdienst" en "Mijn Toeslagen". De minister moet alsnog een overzicht verstrekken van de verwerkte persoonsgegevens van [appellant] in de diverse belastingsystemen. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de minister wel voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat in de FSV is gezocht en dat de persoonsgegevens van [appellant] daarin niet zijn aangetroffen.
Bij besluit van 15 november 2022 heeft de minister, opnieuw beslissend op het bezwaar, aan [appellant] een overzicht verstrekt van de verwerkte persoonsgegevens in de verschillende applicaties en systemen van de Belastingdienst.
Wat heeft de rechtbank overwogen?
3.       De rechtbank heeft het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat bij dossiervorming over een persoon niet alle gegevens in dat dossier zonder meer persoonsgegevens zijn. Dat de minister geen inzage heeft gegeven of afschrift heeft verstrekt van alle documenten waarvan [appellant] dat wenst, maakt dan ook niet dat de minister onrechtmatig heeft gehandeld. De verplichting om een ‘kopie van persoonsgegevens’ te verstrekken op grond van artikel 15, derde lid, van de AVG betekent niet dat een bestuursorgaan verplicht is een kopie te verstrekken van de documenten waarin die persoonsgegevens voorkomen.
Voor zover [appellant] heeft gesteld dat de verwerking van zijn bijzondere persoonsgegevens door diverse instanties ontbreekt, heeft de minister opgemerkt dat hem niet is gebleken dat [appellant] is betrokken bij enig strafrechtelijk onderzoek van de FIOD.
Volgens de rechtbank heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de minister meer persoonsgegevens heeft verwerkt dan in het overzicht is vermeld. Deze procedure is beperkt tot persoonsgegevens en tot de minister als instantie die persoonsgegevens van [appellant] heeft verwerkt. De gegevens die [appellant] wil inzien, zoals bijvoorbeeld van de Rabobank of Nationale Nederlanden, liggen buiten dat bereik. Er is ook geen reden om aan te nemen dat het overzicht niet compleet is.
4.       [appellant] is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank en heeft hoger beroep ingesteld.
Wat heeft [appellant] in hoger beroep aangevoerd?
- FIOD
5.       [appellant] heeft aangevoerd dat de rechtbank er ten onrechte vanuit is gegaan dat de FIOD niet betrokken is bij enig strafrechtelijk onderzoek naar hem. Hij verwijst daartoe naar een op ambtseed opgestelde verklaring van een ambtenaar van de Belastingdienst. Volgens deze verklaring is een concept-rapport over een voornemen tot het opleggen van een boete aan [appellant] aan het onderzoeksteam van de FIOD ter beschikking is gesteld, waarmee het concept-rapport onderdeel is geworden van het strafdossier.
5.1.    De Afdeling stelt voorop dat het geschil in deze procedure alleen kan gaan over het verzoek van [appellant] om inzage in zijn bij de Belastingdienst berustende persoonsgegevens op grond van de AVG. [appellant] heeft verzocht om inzage in de verwerking van zijn persoonsgegevens in zijn fiscale dossier en in de FSV. Uit de aan de minister gerichte correspondentie van [appellant] blijkt dat het hem alleen daar om ging. [appellant] heeft niet verzocht om inzage in door de FIOD verwerkte persoonsgegevens. De Afdeling is van oordeel dat de minister terecht de formulering van het verzoek bepalend heeft geacht bij de zoekslag naar de persoonsgegevens van [appellant]. De Afdeling vindt het logisch dat de minister daarbij een zoekslag heeft gedaan bij de binnen de directie Midden en Kleinbedrijf (MKB) gebruikte applicaties, omdat [appellant] als (voormalig) directeur-grootaandeelhouder valt onder de competentie van die directie.
Het betoog slaagt niet.
- Zijn er nog meer persoonsgegevens verwerkt?
6.       [appellant] heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat over de verwerking van persoonsgegevens door andere instanties, zoals Nationale Nederlanden, geen inzage behoefde te worden gegeven door de minister. De minister heeft de verplichting om inzage te geven van de verwerking van zijn persoonsgegevens in contact of correspondentie met die andere instanties. Volgens [appellant] is aannemelijk dat een dergelijke verwerking van zijn persoonsgegevens heeft plaatsgevonden omdat de verzekeraar een regeling heeft getroffen met de Belastingdienst en een betaling heeft gedaan. Ook is er contact geweest tussen de ontvanger en de Rabobank om te bezien of er een oplossing mogelijk was voor de openstaande belastingverplichtingen. De minister heeft bij zijn zoekslag ten onrechte niets gedaan met een door hem opgestelde lijst met personen die hij op 2 december 2022 heeft aangereikt.
6.1.    Artikel 15 van de AVG geeft een betrokkene het recht om uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en om inzage te verkrijgen in die persoonsgegevens. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, is het doel van artikel 15 van de AVG de betrokkene de mogelijkheid te geven zich van de verwerking van zijn persoonsgegevens op de hoogte te stellen en de rechtmatigheid daarvan te controleren (zie de uitspraak van de Afdeling van 3 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:452, onder 6.3). Een recht van inzage is iets anders dan een recht van toegang tot bestuurlijke documenten. Artikel 15 van de AVG is niet bedoeld om toegang tot bestuurlijke documenten te verzekeren.
Het vorenstaande betekent dat [appellant] met zijn betoog niet kan bereiken dat hij inzage krijgt in fiscale dossiers van rechtspersonen en dat de minister een zoekslag gaat doen aan de hand van een door [appellant] opgestelde lijst met namen van derden. Artikel 15 van de AVG geeft [appellant] alleen het recht op inzage in de eigen persoonsgegevens, niet in die van anderen of in de gegevens van rechtspersonen.
Gelet op de door de minister verrichte zoekslag bij de binnen de directie MKB gebruikte applicaties, acht de Afdeling niet ongeloofwaardig dat de minister niet meer persoonsgegevens van [appellant] heeft verwerkt dan in het overzicht staat vermeld. De enkele stelling van [appellant] dat de verzekeraar een regeling heeft getroffen met de Belastingdienst en een betaling heeft gedaan en dat er contact is geweest tussen de ontvanger en de Rabobank om te bezien of er een oplossing mogelijk was voor de openstaande belastingverplichtingen, kan dat niet anders maken. De door [appellant] genoemde regeling en contact hadden namelijk betrekking op een rechtspersoon. De Afdeling ziet alleen al daarom geen aanleiding om een deurwaarder een zoekslag in het ICT-domein van de minister te laten verrichten, zoals [appellant] heeft verzocht.
6.2.    Het betoog slaagt niet.
- Schade vanwege de lange duur van de procedure
7.       [appellant] heeft verzocht om toekenning van een immateriële schadevergoeding vanwege de lange duur van de procedure.
7.1.    Dit verzoek moet met toepassing van artikel 8:69, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht aldus moet worden opgevat dat [appellant] betoogt dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, is geschonden. Dit verzoek moet verder zo worden opgevat dat [appellant] de Afdeling verzoekt om vergoeding van de door deze beweerdelijke schending geleden schade. Vergelijk: uitspraak van de Afdeling van 4 juni 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BD3121.
7.2.    De redelijke termijn, die uitgangspunt is voor de afdoening van bestuursrechtelijke geschillen die bestaan uit een bezwaarprocedure en twee rechterlijke instanties, is in dit geval vier jaar. De redelijke termijn vangt aan op het moment waarop het bestuursorgaan het bezwaarschrift heeft ontvangen. Zie uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:155, onder 6.2.
7.3.    De minister heeft het bezwaarschrift van [appellant] op 20 juli 2020 ontvangen. Dat betekent dat de redelijke termijn op die datum is aangevangen. Deze uitspraak is van 22 oktober 2025. De redelijke termijn van vier jaar is daarom met een jaar en ruim drie maanden overschreden.
7.4.    [appellant] heeft, uitgaande van een forfaitair tarief van € 500,00 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, in totaal recht op een schadevergoeding van € 1.500,00. De rechtbank Den Haag heeft in haar uitspraak van 17 augustus 2022 de minister al veroordeeld tot een schadevergoeding van € 500,00. Om die reden zal de Afdeling een aanvullende vergoeding van de overschrijding van de redelijke termijn toekennen van € 1.000,00.
7.5.    De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren. Zie de uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188, onder 4.3.
7.6.    De overschrijding van de redelijke termijn is aan de minister en aan de Afdeling toe te rekenen. De vergoeding van de schade zal naar evenredigheid worden uitgesproken ten laste van de minister en de Staat, die de schade als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn door de Afdeling moet betalen (de minister van Buitenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties). Dit betekent dat de Afdeling de minister zal veroordelen tot het betalen van schadevergoeding aan [appellant] van € 466,67 en de Staat tot een betaling van een schadevergoeding van in totaal € 533,33.
- Overige schade
8.       [appellant] heeft verzocht om een schadevergoeding ten gevolge van de weigering van de minister om inzage te geven in de verwerking van zijn persoonsgegevens. [appellant] heeft daarbij verzocht om een voorschot van € 20.000 om de noodzakelijke kosten voor de opslag van zijn huisraad en tijdelijke huisvesting te kunnen betalen. Volgens [appellant] heeft de minister de bestuursrechter onjuist geïnformeerd over de betrokkenheid van de FIOD bij strafrechtelijk onderzoek naar hem. [appellant] stelt dat dit tot een onjuiste uitspraak van de rechtbank en tot verdere schade heeft geleid.
8.1.    Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de AVG heeft eenieder die schade heeft geleden ten gevolge van een inbreuk op de AVG recht op een schadevergoeding. Uit voorgaande overwegingen volgt dat er in dit geval geen sprake is van strijd met het in artikel 15 van de AVG neergelegde recht op inzage van [appellant]. Van een onjuiste uitspraak van de rechtbank is geen sprake. Alleen al daarom moet het verzoek worden afgewezen (zie de uitspraak van de Afdeling van 6 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4531).
Conclusie
9.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
10.     Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt toegewezen. Het verzoek om schadevergoeding wordt voor het overige afgewezen.
11.     De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       wijst het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toe;
III.      veroordeelt de minister van Financiën om aan [appellant] een schadevergoeding van € 466,67 te betalen;
IV.      veroordeelt de Staat der Nederlanden (de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) om aan [appellant] een schadevergoeding van € 533,33 te betalen;
V.       wijst het verzoek om schadevergoeding voor het overige af.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, griffier.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Larsson-van Reijsen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2025
978
BIJLAGE
Algemene verordening gegevensbescherming
Artikel 15
Recht van inzage van de betrokkene
1. De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om inzage te verkrijgen van die persoonsgegevens en van de volgende informatie:
a) de verwerkingsdoeleinden;
b) de betrokken categorieën van persoonsgegevens;
c) de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de persoonsgegevens zijn of zullen worden verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
d) indien mogelijk, de periode gedurende welke de persoonsgegevens naar verwachting zullen worden opgeslagen, of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
e) dat de betrokkene het recht heeft de verwerkingsverantwoordelijke te verzoeken dat persoonsgegevens worden gerectificeerd of gewist, of dat de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens wordt beperkt, alsmede het recht tegen die verwerking bezwaar te maken;
f) dat de betrokkene het recht heeft klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit;
g) wanneer de persoonsgegevens niet bij de betrokkene worden verzameld, alle beschikbare informatie over de bron van die gegevens;
h) het bestaan van geautomatiseerde besluitvorming, met inbegrip van de in artikel 22, leden 1 en 4, bedoelde profilering, en, ten minste in die gevallen, nuttige informatie over de onderliggende logica, alsmede het belang en de verwachte gevolgen van die verwerking voor de betrokkene.
Artikel 82
Recht op schadevergoeding en aansprakelijkheid
1. Eenieder die materiele of immateriële schade heeft geleden ten gevolge van een inbreuk op deze verordening, heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker schadevergoeding te ontvangen voor de geleden schade.