202306769/1/A3.
Datum uitspraak: 24 december 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 oktober 2023 in zaak nr. 22/5760 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister voor Natuur en Stikstof (thans: de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur).
Procesverloop
Bij besluit van 5 april 2022 en bij besluiten van 29 april 2022 heeft de minister aan [appellant] lasten onder bestuursdwang opgelegd wegens onrechtmatige overname en bezit van een aantal dieren.
Bij besluit van 16 november 2022 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 oktober 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 augustus 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.M. Nijk-Siebert, advocaat te Rotterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. Z. Turk en V. Mertens, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Dier- en plantsoorten in het wild die door handel worden bedreigd met uitsterven, hebben een beschermde status gekregen in de Convention on International Trade in Endangered Species of wild fauna and flora (hierna: CITES). Dit verdrag heeft de Raad van de Europese Unie uitgewerkt in Verordening (EG) nr. 338/97 (hierna: de Basisverordening) en heeft de Commissie van de Europese Unie uitgewerkt in Verordening (EG) nr. 865/2006 (hierna: de Uitvoeringsverordening). In bijlagen A tot en met D van de Basisverordening zijn de dier- en plantsoorten aangewezen die Europees zijn beschermd, waarbij de in Bijlage A aangewezen soorten het strengst zijn beschermd.
2. De Nederlandse wetgever heeft deze Europese regelgeving geïmplementeerd in de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en verder uitgewerkt in onder meer de Regeling natuurbescherming (hierna: Rnb) en het Besluit natuurbescherming (hierna: Bnb). Artikel 7.2, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wnb, gelezen in samenhang met artikel 3.37, eerste lid, van die wet en artikel 3.14, aanhef en onder a, van de Rnb, geeft de minister de bevoegdheid om een last onder bestuursdwang op te leggen ter handhaving van artikel 8, eerste en vijfde lid, van de Basisverordening.
3. Op 1 januari 2024 is de Wnb ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat de bestuurlijke sancties vóór die datum zijn opgelegd, is in deze zaak de Wnb met de onderliggende regelingen nog van toepassing.
4. De relevante wetgeving is opgenomen in de bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.
Waar gaat deze zaak over?
5. Naar aanleiding van een op dordtcentraal.nl gepubliceerd artikel over de dierencollectie van [appellant] en zijn ambitie om in de toekomst een zogenaamde ‘zorg-zoo’ op te richten, heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: de NVWA) op 15 juli 2021 een inspectie uitgevoerd op het adres aan de [locatie] in Dordrecht. Op 20 januari 2022 heeft de NVWA nog een inspectie uitgevoerd om aanvullende informatie te verkrijgen. Tijdens deze inspecties zijn verschillende dieren aangetroffen die als beschermde soorten zijn aangewezen in bijlagen A en B van de Basisverordening.
6. Naar aanleiding van de inspecties heeft de minister de volgende besluiten genomen.
- Bij besluit van 5 april 2022 heeft de minister aan [appellant] een last onder bestuursdwang opgelegd omdat hij drie brilkaaimannen, twee servals, twee Pyrrhura spp. parkieten en twee fenneks onrechtmatig in zijn bezit heeft. Deze dieren zijn als beschermde diersoorten genoemd in bijlage B van de Basisverordening.
- Bij besluit van 29 april 2022 heeft de minister aan [appellant] een last onder bestuursdwang opgelegd omdat hij een blauwvoorhoofdamazone, één Pyrrhura spp. parkiet en één lori van de blauwe bergen onrechtmatig heeft overgenomen en in zijn bezit heeft. Deze vogels zijn als beschermde diersoorten genoemd in bijlage B van de Basisverordening.
- Bij besluit van 29 april 2022 heeft de minister aan [appellant] een last onder bestuursdwang opgelegd omdat hij één dubbele geelkopamazone en één kleine geelkuifkaketoe zonder geldige EU-certificaten heeft overgenomen en daarom onrechtmatig heeft overgenomen en in zijn bezit heeft. Deze vogels zijn als beschermde diersoorten genoemd in bijlage A van de Basisverordening.
Overtreding van artikel 3.37, eerste lid, van de Wnb
6.1. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellant] artikel 3.37, eerste lid, van de Wnb heeft overtreden omdat hij in strijd heeft gehandeld met toepasselijke voorschriften van EU-recht, te weten de voorschriften van artikel 8 van de Basisverordening. De minister heeft toegelicht dat daarin is bepaald dat het verboden is om dieren van soorten die zijn genoemd in bijlage B over te dragen en te (ver)kopen, tenzij kan worden aangetoond dat deze legaal zijn verkregen in de Europese Unie of volgens de geldende wetgeving in de Europese Unie zijn binnengebracht. Daarin is ook bepaald dat het verboden is om dieren van soorten die zijn genoemd in bijlage A over te dragen en te (ver)kopen zonder een geldig EU-certificaat.
Volgens de minister blijkt uit de inspectie van de NVWA dat [appellant] de legale herkomst van de dieren van soorten die zijn genoemd in bijlage B niet heeft aangetoond. Verder blijkt daaruit dat er voor zover bekend geen EU-certificaat is afgegeven voor de dieren van soorten die zijn genoemd in bijlage A.
Overtreding van artikel 3.24, tweede lid, van het Bnb
6.2. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellant] ook artikel 3.24, tweede lid, van het Bnb heeft overtreden. Daarin is bepaald dat het verboden is om dieren van de soorten die zijn genoemd in bijlagen A en B onder zich te hebben.
De minister heeft toegelicht dat op grond van artikel 3.19 en 3.20 van de Rnb een vrijstelling van dit verbod kan worden verleend. Een vrijstelling voor dieren die zijn opgenomen in bijlage B van de Basisverordening wordt alleen verleend als het dier aantoonbaar met inachtneming van de Basis- en Uitvoeringsverordening is verkregen en met het oog daarop een administratie wordt bijgehouden welke aan de daarvoor geldende regels voldoet. Een vrijstelling voor het onder zich hebben van (gefokte) vogels die zijn opgenomen in bijlage A van de Basisverordening wordt alleen verleend als de vogel is voorzien van een naadloos gesloten pootring, een geldig buitenlands merkteken of een microchiptransponder, welke aan de regels voldoet. Ook moet een administratie worden bijgehouden, welke aan de regels voldoet en moet de vogel aantoonbaar met inachtneming van de Basis- en Uitvoeringsverordening zijn verkregen.
Wat heeft de minister gelast?
6.3. De minister heeft aan [appellant] gelast om binnen één maand na dagtekening van het besluit de onrechtmatige situatie te herstellen. Tenzij de legale verkrijging alsnog wordt aangetoond op de in het besluit genoemde wijze, moet [appellant] de onrechtmatige situatie herstellen (bedoeld zal zijn: op te heffen) door de dieren over te dragen aan een opvanginstelling die beschikt over de nodige ontheffing. Voor deze overdrachten zijn
EU-certificaten nodig. Indien [appellant] ervoor kiest om op deze manier de onrechtmatige situatie op te heffen, dan verzoekt de minister om vooraf aan hem kenbaar te maken aan welke instelling(en) hij de dieren wil overdragen. De minister kan dan nagaan of de betreffende instellingen in het bezit zijn van de vereiste ontheffing. Daarna zal de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland de benodigde EU-certificaten aanvragen. Pas wanneer deze certificaten zijn afgegeven, mag [appellant] de dieren overdragen aan de op de certificaten vermelde instelling(en).
6.4. Indien [appellant] geen gehoor kan of wil geven aan deze last, dan is de minister genoodzaakt om de last zelf uit te voeren. De minister zal daartoe de dieren laten meevoeren en opslaan met het doel de onrechtmatige situatie op te heffen. De kosten die daaraan verbonden zijn zullen op [appellant] worden verhaald.
7. In het besluit op bezwaar van 16 november 2022 heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat [appellant] de legale herkomst van de twee servals inmiddels heeft aangetoond, waarmee in zoverre aan de last is voldaan. Omdat twee parkieten gedurende de procedure in bezwaar zijn overleden heeft de minister de last van 5 april 2022, voor zover die ziet op deze twee parkieten, ingetrokken. Verder heeft de minister de door [appellant] gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
8. De rechtbank heeft het door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. [appellant] is het daar niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld.
Zijn de lasten ten onrechte op herstel van de overtreding gericht?
9. [appellant] voert aan dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn betoog dat de aan hem opgelegde lasten niet op herstel van de overtreding zijn gericht. De lasten zijn er namelijk niet op gericht om hem een kans te bieden om de overtreding op te heffen, maar alleen om de geconstateerde overtreding ongedaan te maken. De door de minister geboden herstelmogelijkheid was volgens [appellant] niet reëel omdat al vast stond dat hij niet aan de last kon voldoen.
Verder heeft [appellant] aangevoerd dat de minister zijn bevoegdheid om een last onder bestuursdwang op te leggen ten onrechte heeft gebruikt om een rechtshandeling af te dwingen. Hij verwijst daartoe naar uitspraken van de Afdeling van 12 juni 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AE3969, en van 16 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3486. De minister heeft zijn bevoegdheid om een last onder bestuursdwang op te leggen volgens [appellant] ten onrechte gebruikt om de ontneming van de dieren te bewerkstelligen. Hij wijst op het bepaalde in artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). 9.1. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2916, r.o. 8.1, is bij een last onder bestuursdwang, anders dan bij een last onder dwangsom, geen sprake van een opgelegde verplichting die door degene tot wie deze herstelsanctie is gericht moet kunnen worden nagekomen. Bij een last onder bestuursdwang gaat het om een geboden gelegenheid om - ter voorkoming van feitelijk optreden van het bestuursorgaan zelf - maatregelen te treffen om de illegale situatie te beëindigen. Voor de vraag of de minister in dit geval bevoegd was om bestuursdwang aan te zeggen, is niet bepalend of [appellant] het feitelijk in zijn macht heeft om de geconstateerde overtredingen te beëindigen. In de door [appellant] genoemde uitspraken heeft de Afdeling geoordeeld dat het systeem van de wet niet toelaat dat een last kan worden opgelegd om het indienen van een toereikende vergunningaanvraag af te dwingen. Met het indienen van een vergunningaanvraag wordt de overtreding namelijk niet hersteld, ook niet gedeeltelijk. Anders dan in de zaken die tot die uitspraken hebben geleid, strekken de lasten er in dit geval niet toe dat [appellant] aanvragen om verlening van een vergunning of ontheffing moet indienen. Anders dan [appellant] heeft aangevoerd, strekken de lasten er ook niet toe dat hij gedwongen wordt om rechtshandelingen te verrichten.
Dat het niet kunnen voldoen aan de last voor [appellant] tot gevolg heeft dat de dieren hem worden ontnomen, is een inherent gevolg van het in de Basisverordening en de Wnb neergelegde verbod om onrechtmatige handelsactiviteiten met de beschermde diersoorten te verrichten en het in het Bnb neergelegde verbod om deze diersoorten onrechtmatig onder zich te hebben. Anders dan [appellant] heeft aangevoerd, is er daarom geen grond voor het oordeel dat de minister in strijd met het bepaalde in artikel 3:3 van de Awb heeft gehandeld door zijn bevoegdheid tot het nemen van een besluit voor een ander doel te gebruiken dan waarvoor die bevoegdheid is verleend.
Het betoog slaagt niet.
Rust de bewijslast ten onrechte bij [appellant]?
10. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij de legale herkomst van de dieren moet aantonen. Hij voert aan dat het uitgangspunt is dat het bestuursorgaan de bewijslast van een overtreding draagt. Op grond van de Basisverordening rust de verplichting tot het aantonen van de legale herkomst daarentegen op de bezitter van het dier. Omdat de bewijslast en het bewijsrisico in dit geval geheel voor zijn rekening komt, krijgt hij niet dezelfde mate van rechtsbescherming als een willekeurige andere vermeende overtreder. Het gelijkheidsbeginsel noopt tot een genuanceerdere verdeling van de bewijslast. Verder moet de beweerdelijke overtreder het voordeel van de twijfel worden gegund als daartoe aanleiding bestaat.
10.1. De Afdeling overweegt dat de minister aan [appellant] een last onder bestuursdwang kan opleggen als de minister aannemelijk maakt dat er sprake is van een overtreding en [appellant] dat niet kan weerleggen. Het ligt in dit geval dus op de weg van de minister om aannemelijk te maken dat [appellant] in strijd heeft gehandeld met artikel 3.37, eerste lid, van de Wnb en artikel 3.24, tweede lid, van het Bnb. De minister heeft met verwijzing naar de resultaten van de inspectie van de NVWA aannemelijk gemaakt dat [appellant] de legale herkomst van de dieren van soorten die zijn genoemd in bijlage B niet heeft aangetoond en dat er voor zover bekend geen EU-certificaat is afgegeven voor de dieren van soorten die zijn genoemd in bijlage A. Indien [appellant] meent dat hij dat alsnog kan aantonen, ligt het op zijn weg om dat te onderbouwen. Daarbij is van belang dat
[appellant] degene is die geacht kan worden over de gegevens te beschikken om dat te onderbouwen. Anders dan [appellant] heeft aangevoerd, geldt deze bewijslastverdeling op gelijke wijze voor andere vermeende overtreders van deze artikelen. De stelling van [appellant] dat hij niet dezelfde rechtsbescherming krijgt als een willekeurige andere vermeende overtreder kan daarom niet worden gevolgd.
Het betoog slaagt niet.
Is er sprake van overtredingen?
Dubbele geelkopamazone
11. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er sprake is van één of meer overtredingen. Hij voert aan dat hij de dubbele geelkopamazone niet heeft aangekocht, maar alleen onder zich heeft om de eigenaar een plezier te doen. De eigenaar bezoekt de vogel nog regelmatig.
- Artikel 3.24, tweede lid, van het Bnb
11.1. De dubbele geelkopamazone (hierna: de vogel) is als beschermde diersoort genoemd in bijlage A van de Basisverordening. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat het op grond van artikel 3.24, tweede lid, van het Bnb verboden is om de vogel onder zich te hebben. Zoals de minister ter zitting met juistheid heeft toegelicht, is de minister op grond van
artikel 7.2, tweede lid, onder c, van de Wnb bevoegd om een last onder dwangsom op te leggen ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens artikel 3.38 van de Wnb. Artikel 3.24, tweede lid, van het Bnb is een algemene maatregel van bestuur die is genomen krachtens artikel 3.38 van de Wnb.
Tussen partijen is niet in geschil dat [appellant] de vogel ten tijde van de besluitvorming onder zich had. Verder beschikt hij niet over een vrijstelling van het verbod om de vogel onder zich te hebben, zoals bedoeld in artikel 3.19 van de Rnb. Dit betekent dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] daarom artikel 3.24, tweede lid, van het Bnb heeft overtreden. Dat hij de vogel alleen onder zich heeft om [mevrouw] een plezier te doen en dat zij de vogel nog regelmatig bezoekt, kan dat niet anders maken.
- Artikel 3.37 van het Wnb
11.2. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellant] ook artikel 3.37, eerste lid, van de Wnb heeft overtreden omdat hij in strijd met het in artikel 8, eerste lid, van de Basisverordening neergelegde verbod heeft gehandeld door de vogel zonder EU-certificaat over te nemen. Volgens de minister heeft [appellant] de vogel daarom onrechtmatig overgenomen en in zijn bezit.
De Afdeling overweegt dat het in artikel 8, eerste lid, van de Basisverordening neergelegde verbod ziet op handelsactiviteiten, waaronder bijvoorbeeld ‘aankoop’ of ‘bezit met het oog op verkoop’. Maar daar is in dit geval geen sprake van. Uit de gedingstukken blijkt dat [appellant] de vogel op 13 november 2021 heeft overgenomen van de vorige eigenaar. Tussen partijen is niet in geschil dat [appellant] de vogel heeft gekregen zonder dat hij daarvoor heeft betaald en dat hij alleen maar voor de vogel wil zorgen. De Afdeling is van oordeel dat de minister daarom ten onrechte aan de last ten grondslag heeft gelegd dat [appellant] vanwege de overname en het bezit van de vogel artikel 3.37, eerste lid, van de Wnb heeft overtreden.
11.3. Het betoog slaagt.
Brilkaaimannen en fenneks
12. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet voldoet aan de voorwaarden die gesteld worden aan de verlening van een vrijstelling van het bezitsverbod voor de brilkaaimannen, de fenneks en de blauwvoorhoofdamazone. Volgens [appellant] is er voldoende informatie over de legale herkomst van deze dieren. Ten aanzien van de brilkaaiman is i) niet in geschil dat er een overdrachtsverklaring is en ii) dat er onderzoek is gedaan bij de vorige eigenaar die de overdrachtsverklaring heeft getoond en zijn relaas heeft bevestigd. Dat de persoon die de dieren oorspronkelijk in eigendom had niet meer bereikt kon worden, maakt dat niet anders. Onduidelijk is welke toegevoegde waarde een verklaring van de oorspronkelijke eigenaar kan hebben. Enige twijfel over de legale herkomst van de brilkaaimannen volgt niet uit het dossier. Dat geldt volgens [appellant] ook voor de fenneks. Ten aanzien van de blauwvoorhoofdamazone voert [appellant] aan dat deze vogel een naadloos gesloten pootring heeft.
12.1. De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 5.6 en 5.7 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
Het betoog slaagt niet.
Is de last onevenredig?
13. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de opgelegde lasten niet onevenredig zijn omdat deze er op gericht zijn dat hij zijn wettelijke verplichtingen nakomt. [appellant] voert daartoe aan dat de bewijslast volledig op hem rust, terwijl het onmogelijk is om de gehele keten van overdrachten van de dieren inzichtelijk te maken. Verder heeft hij de dieren niet in zijn bezit gekregen met het doel om deze te verhandelen of anderszins in te zetten voor commerciële activiteiten. Zijn doel is om dieren in nood een zo goed en veilig mogelijk onderkomen te bieden, waarmee hij probeert bij te dragen aan het dierenwelzijn. Het opslaan en meevoeren van de dieren komt niet ten goede aan de dieren.
13.1. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 5 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:678, geldt bij handhavingsbesluiten bij de toets aan het evenredigheidsbeginsel de maatstaf van de zogeheten Harderwijk-uitspraak (uitspraak van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285). Daarbij geldt als uitgangspunt dat het algemeen belang gediend is met handhaving en dat om die reden in de regel tegen een overtreding moet worden opgetreden. Handhaving blijft dus voorop staan. Handhavend optreden is alleen onevenredig als er in het concrete geval omstandigheden zijn waaraan een zodanig zwaar gewicht toekomt dat het algemeen belang dat gediend is met handhaving daarvoor moet wijken. Dan is er een bijzonder geval waarin toch van handhavend optreden moet worden afgezien. Een bijzonder geval kan zich bijvoorbeeld voordoen bij concreet zich op legalisatie, maar ook andere omstandigheden van het concrete geval kunnen leiden tot het oordeel dat er een bijzonder geval is.
Andere redenen om van handhavend optreden af te zien kunnen zich bijvoorbeeld voordoen bij een schending van het gelijkheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel.
13.2. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat handhavend optreden in dit geval onevenredig is. Anders dan [appellant] aanvoert, is de op hem berustende bewijslast om de legale herkomst van zijn dieren aan te tonen geen omstandigheid die kan leiden tot het oordeel dat sprake is van een bijzonder geval waarin van handhavend optreden moet worden afgezien. Deze bewijslastverdeling volgt, zoals hiervoor onder 10.1 is overwogen, uit de wettelijke bepalingen. Verder heeft de minister mogen oordelen dat het door [appellant] gestelde belang van dierenwelzijn in dit geval niet opweegt tegen het belang van handhaving. Het doel van de hier toepasselijke wet- en regelgeving en de besluiten van de minister is de bescherming en instandhouding van in het wild levende diersoorten door controle op het betreffende handelsverkeer. Dat heeft tot gevolg dat onrechtmatig verkregen diersoorten niet bij de bezitter mogen blijven. De minister heeft advies gevraagd bij de Wetenschappelijke autoriteit CITES Nederland (WA) over het transport en elders onderbrengen van de dieren in relatie tot dierenwelzijn. Volgens deze adviezen levert het opleggen van de lasten vanuit het oogpunt van dierenwelzijn geen problemen op. Dat
[appellant] zelf ook graag wil bijdragen aan het dierenwelzijn, maakt dat niet anders.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
14. Het hoger beroep is, gelet op dat wat in 11.2 is overwogen, gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 16 november 2022 gegrond verklaren en dat besluit vernietigen, voor zover dat ziet op de dubbele geelkopamazone. Het besluit van
16 november 2022 blijft voor het overige in stand.
15. De Afdeling zal op hierna te melden wijze in de zaak voorzien. Het besluit van 29 april 2022 zal worden herroepen voor zover de minister aan de hierbij opgelegde last ten grondslag heeft gelegd dat [appellant]
artikel 3.37, eerste lid, van de Wnb heeft overtreden door de dubbele geelkopamazone zonder geldig EU-certificaat over te nemen en in zijn bezit te hebben. Het besluit blijft voor het overige in stand.
16. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit.
17. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 oktober 2023 in zaak nr. 22/5760;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 16 november 2022, kenmerk 494-51505, 494-52045, 494-52047, voor zover dat ziet op de dubbele geelkopamazone;
V. herroept het besluit van 29 april 2022, kenmerk C2022004457, voor zover de minister aan de hierbij opgelegde last ten grondslag heeft gelegd dat [appellant] artikel 3.37 van de Wnb heeft overtreden door de dubbele geelkopamazone over te nemen en in zijn bezit te hebben zonder geldig EU-certificaat;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit.
VII. veroordeelt de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.628,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 454,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. C.H. Bangma, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. Larsson-van Reijsen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2025
978
BIJLAGE
Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantesoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer
Artikel 8
Bepalingen betreffende de controle op handelsactiviteiten
1. De aankoop, het te koop vragen, de verwerving voor commerciële doeleinden, het gebruik met winstoogmerk en het verkopen, het in bezit hebben met het oog op verkoop, het ten verkoop aanbieden of het vervoeren met het oog op verkoop van specimens van de in bijlage A genoemde soorten, is verboden.
2. De Lid-Staten kunnen het in bezit hebben van specimens, met name van tot de in bijlage A genoemde soorten behorende levende dieren, verbieden.
3. In overeenstemming met de voorschriften van andere Gemeenschapswetgeving betreffende de instandhouding van wilde fauna en flora kan per geval ontheffing van de in lid 1 genoemde verbodsbepalingen worden verleend door afgifte van een daartoe strekkend certificaat door een administratieve instantie van de Lid-Staat waarin de specimens zich bevinden, indien de specimens:
[…]
c. in de Gemeenschap werden binnengebracht overeenkomstig de bepalingen van deze verordening en bestemd zijn om te worden gebruikt voor doeleinden die het voortbestaan van de betrokken soort niet nadelig beïnvloeden; of
[…].
5. De in lid 1 genoemde verbodsbepalingen gelden ook voor specimens van de soorten genoemd in bijlage B, behalve indien ten genoegen van de bevoegde autoriteit van de betrokken Lid-Staat is aangetoond dat die specimens verkregen werden en, indien niet uit de Gemeenschap afkomstig zijn, daarin werden binnengebracht overeenkomstig de geldende wetgeving inzake de instandhouding van de wilde flora en fauna.
[…].
Wet natuurbescherming (zoals die gold ten tijde van belang)
Artikel 3.37
1. Het is verboden in strijd te handelen met bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen.
[…].
Artikel 3.38
1. Onverminderd artikel 3.37, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur ter bescherming van diersoorten of plantensoorten als bedoeld in de artikelen 3.1, 3.5, 3.10, eerste lid, of ter uitvoering van EU-verordeningen of EU-richtlijnen, regels worden gesteld over het verhandelen, bezit of verwerken van aan de natuur onttrokken dieren of planten, gefokte dieren, gekweekte planten, producten van dieren of planten, of eieren van dieren, met inbegrip van dieren en planten en schimmels of micro-organismen van uitheemse soorten als bedoeld in de verordening, genoemd in artikel 3.36, onderdeel c. Deze regels kunnen onder meer voorzien in:
a. een verbod op het verhandelen, in bezit hebben, verwerken, kweken, telen of laten voortplanten, gebruiken, uitwisselen of uitzetten of zonder vergunning verhandelen, in bezit hebben, verwerken, kweken, telen of laten voortplanten, gebruiken, uitwisselen of uitzetten van dieren, planten, eieren van dieren of schimmels of micro-organismen van uitheemse soorten;
[…].
Artikel 7.2
[…]
2. Onze Minister is bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang in plaats van gedeputeerde staten ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens:
[…]
c. de artikelen […] 3.37, 3.38, […];
[…].
Besluit natuurbescherming (zoals dat gold ten tijde van belang)
Artikel 3.24
[…]
2. Het is verboden dieren of planten van de soorten, genoemd in bijlage A, B, C of D bij de CITES-basisverordening, producten of eieren van deze dieren, of producten van deze planten onder zich te hebben.
[…].
Regeling natuurbescherming (zoals die gold ten tijde van belang)
Artikel 3.14
Als voorschriften als bedoeld in artikel 3.37, eerste lid, van de wet worden aangewezen:
a. de artikelen […] 8, eerste lid, in samenhang met het vijfde lid, en […] van de CITES-basisverordening;
[…].
Artikel 3.19
1. Aan een ieder wordt vrijstelling verleend van de verboden, bedoeld in artikel 3.24, eerste, tweede en derde lid, van het Besluit natuurbescherming, voor onderscheidenlijk:
[…]
b. het onder zich hebben van een aantoonbaar gefokte vogel van een soort die is genoemd in de bijlage A, B, C, of D bij de CITES-basisverordening, en
[…].
2. Ingeval de vogel behoort tot een soort, genoemd in bijlage A, B, C of D, bij de CITES-basisverordening, niet zijnde een soort als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn, geldt de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend indien:
[…].
Artikel 3.20
1. Aan een ieder wordt vrijstelling verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.24, tweede lid, van het Besluit natuurbescherming, voor het onder zich hebben van:
[…]
b. een levend, aantoonbaar gefokt gewerveld dier, niet zijnde een vogel als bedoeld in artikel 3.19, eerste lid, onderdeel a of b, van een soort, genoemd in bijlage A bij de CITES-basisverordening, of producten of eieren daarvan, of
c. een dier, niet zijnde een vogel als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn, of een plant van een soort, genoemd in bijlage B, C, of D bij de
CITES-basisverordening, of producten of eieren daarvan.
2. De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, geldt uitsluitend indien:
[…].