In het onderhavige geding zijn aan de orde de heffingen die DNB bij appellante in rekening heeft gebracht voor doorlopend toezicht over de jaren 2005 (10/1146) en 2007 (10/1147).
Bij besluit van 1 september 2005 heeft DNB aan appellante een heffing opgelegd voor doorlopend prudentieel toezicht over het jaar 2005 van € 31.782,75. Deze heffing is gebaseerd op artikel 42 van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (hierna: Wte 1995), gelezen in verband met de artikelen 11 en 15, onder b, van de Regeling bekostiging financieel toezicht (hierna: Regeling 2003) en de artikelen 5, aanhef en onder b, en 6 van de Regeling tot vaststelling voor 2005 van de verdeelsleutels, bandbreedtes en bedragen, bedoeld in de artikelen 14, tweede lid, 17, tweede lid en 22, eerste en tweede lid, van de Regeling bekostiging financieel toezicht alsmede tot wijziging van de Regeling bekostiging financieel toezicht (hierna: Vaststellingsregeling 2005; gezamenlijk ook: Regelingen).
Bij besluit van 22 februari 2006 heeft DNB het bezwaar van appellante tegen deze heffing ongegrond verklaard. Het tegen dit besluit gerichte beroep heeft de rechtbank bij uitspraak van 5 februari 2007 (ECLI:NL:RBROT:2007:BA0570) ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 18 juni 2008 (ECLI:NL:CBB:2008:BD4847) heeft het College in hoger beroep de uitspraak van de rechtbank van 5 februari 2007 en het besluit van DNB van 22 februari 2006 vernietigd en bepaald dat DNB opnieuw op het bezwaar van appellante dient te beslissen. Naar het oordeel van het College heeft DNB onvoldoende aannemelijk gemaakt dat in de heffingen slechts kosten zijn betrokken die in ruime zin voortvloeien uit de uitvoering van taken en de bevoegdheden die aan DNB zijn overgedragen. Het College heeft voorts geoordeeld dat de in de Regelingen vastgestelde heffingsmaatstaf, welke maatstaf bij appellante tot een zeer aanzienlijke verhoging van de heffing heeft geleid, de toets aan het verbod van willekeur niet kan doorstaan en dat de Regelingen in zoverre onverbindend zijn. De minister van Financiën heeft bij besluit van 15 januari 2009 de Regeling tot aanpassing van een aantal regelingen tot vaststelling van de bedragen voor eenmalige toezichthandelingen alsmede van maatstaven, bedragen, bandbreedtes en verdeelsleutels/tarieven voor het toezicht op de financiële markten gedurende de jaren 2005, 2006 en 2007 vastgesteld (hierna: Aanpassingsregeling). Daarbij zijn onder meer de maatstaven en tarieven in de Vaststellingsregeling 2005 en de Vaststellingsregeling 2007 aangepast.
Ter uitvoering van de uitspraak van het College van 18 juni 2008 heeft DNB bij besluit van 20 mei 2009 het bezwaar van appellante tegen het besluit van 1 september 2005 gegrond verklaard, laatstgenoemd besluit herroepen en de heffing voor 2005 bepaald op € 19.203,--. Op de peildatum 31 december 2004 bedroeg het aantal effectenrekeningen van appellante 1564.
Tegen dit besluit heeft appellante beroep ingesteld bij de rechtbank, waarop is beslist bij de aangevallen uitspraak met nr. AWB 09/2102 BC-T2.
Bij besluit van 12 oktober 2007 heeft DNB appellante een heffing voor doorlopend prudentieel toezicht over het jaar 2007 opgelegd van € 55.583,--. Deze heffing is gebaseerd op artikel 1:40 van de Wet op het financieel toezicht (hierna: Wft) gelezen in verband met artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel g, ten 2º van het Besluit bekostiging financieel toezicht (Besluit bekostiging) en artikel 3, aanhef en onder o, van de Regeling tot vaststelling voor 2007 van de verdeelsleutels, bandbreedtes, maatstaven en bedragen Besluit bekostiging financieel toezicht (Vaststellingsregeling 2007).
Bij besluit van 25 mei 2009 heeft DNB het bezwaar van appellante tegen de heffing over het jaar 2007 ongegrond verklaard. Op grond van artikel XIII van de Aanpassingsregeling heeft DNB het bedrag van de bij het primaire besluit opgelegde heffing gehandhaafd aangezien toepassing van de Aanpassingsregeling tot een hogere heffing leidt dan is opgelegd. Toepassing van de gewijzigde Vaststellingsregeling 2007 zou hebben geleid tot een heffing 2007 van € 67.432,--. Het aantal effectenrekeningen van appellante op de peildatum 31 december 2006 bedroeg 5698. Ook tegen dit besluit heeft appellante beroep ingesteld bij de rechtbank. Op dit beroep is beslist bij de aangevallen uitspraak met nr. AWB 09/2103 BC-T2.