In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 13 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de vaststelling van de bedrijfstoeslag voor het jaar 2014. De appellant had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 30 april 2015, waarin zijn bedrijfstoeslag was vastgesteld op € 18.759,73. Na een gedeeltelijke gegrondverklaring van het bezwaar door de minister, heeft de appellant beroep ingesteld. De zaak werd behandeld op 27 mei 2019, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. J.T.A.M. van Mierlo, en de minister werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.
Het College heeft overwogen dat de minister de bedrijfstoeslag terecht heeft vastgesteld op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006, ondanks dat het primaire besluit na 1 januari 2015 was genomen. De appellant voerde aan dat de subsidiabele perceeloppervlakten niet correct waren vastgesteld en dat de controle ter plaatse niet adequaat was uitgevoerd. Het College heeft echter geoordeeld dat de minister de juiste procedures heeft gevolgd en dat de gebruikte luchtfotometingen nauwkeuriger waren dan de door de appellant aangevoerde GPS-metingen.
De uitspraak concludeert dat de beroepsgronden van de appellant niet slagen, met uitzondering van de kosten van de GPS-meting. Het College heeft bepaald dat de minister de kosten van de GPS-meting tot een bedrag van € 654,60 moet vergoeden. De proceskosten van de appellant zijn vastgesteld op € 1.024,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de beslissing is in het openbaar gedaan.