Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
[naam 1] , te [plaats 1] , verweerder
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
Uitspraak van de rechtbank
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
De staatssecretaris stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zowel ruiken als zien van tabaksrook in een reguliere horeca-inrichting, niet zijnde een coffeeshop, nodig is om voldoende aannemelijk te kunnen maken dat er sprake is van een overtreding van het rookverbod, als bedoeld in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder e, van de Tabaks- en rookwarenwet. Hij voert daartoe aan dat op grond van vaste rechtspraak van het College (zie de uitspraak van 29 maart 2018, ECLI:NL:CBB:2018:165), het bewijs van een overtreding van het rookverbod als bedoeld in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder e, van de Tabaks- en rookwarenwet kan worden aangenomen op een naar waarheid en ondertekend rapport van de bevindingen van een toezichthouder. Eveneens op grond van vaste rechtspraak van het College (bijvoorbeeld de uitspraken van 21 juni 2011, ECLI:NL:CBB:2011:BQ9556 en 8 december 2011, ECLI:NL:CBB:2011:BU9590) mag het bewijs van een overtreding van het rookverbod worden aangenomen aan de hand van organoleptisch onderzoek door toezichthouders van de NVWA. Uit vaste rechtspraak van de rechtbank (bijvoorbeeld de uitspraken van 7 april 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:2969, 22 december 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:9808, en 5 september 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:6782) volgt dat onder organoleptisch onderzoek, dat is uitgevoerd in een reguliere horeca-inrichting - niet zijnde een coffeeshop - moet worden begrepen het ruiken van tabaksrook. In beginsel mag daarom worden afgegaan op de inhoud van de in het boeterapport vermelde waarnemingen en feiten, waaronder de geconstateerde organoleptische waarneming van de toezichthouders van (alleen) het ruiken van de voor hen welbekende, typische, penetrante geur van tabak in de horeca-inrichting van verweerder. De door de rechtbank in de aangevallen uitspraak aangehaalde jurisprudentie ziet op gevallen waarin sprake is van een coffeeshop, waarbinnen het rookverbod is geschonden, en waarbij het organoleptisch onderzoek inderdaad het ruiken en zien van tabaksrook omvat om onderscheid te kunnen maken tussen joints, die samengesteld zijn met tabak, dan wel met tabaksvervangers. De horeca-inrichting van verweerder is geen coffeeshop, zodat deze rechtspraak in dit geval niet opgaat en de aangevallen uitspraak in zoverre dan ook onjuist is. Dat niet is vastgesteld dat op het moment van bevindingen binnen feitelijk werd gerookt is niet noodzakelijk voor een vaststelling van een overtreding, zo blijkt ook uit de uitspraak van 21 juni 2011 (ECLI:NL:CBB:2011:BQ9556). Voor het standpunt van verweerder dat de geur afkomstig zou zijn van wierrookstokjes zijn geen aanknopingspunten te vinden in het boeterapport, maar hieruit blijkt wel dat verweerder niet betwist dat de geur van binnen de horeca-inrichting kwam. Het oordeel van de rechtbank dat niet kan worden uitgesloten dat de geur niet werd veroorzaakt door in de horeca gerookte tabak, maar door elders gerookte tabak, acht de staatssecretaris daarom ook onjuist.