In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 16 maart 2021, zaaknummer 19/1746, werd het fosfaatrechtenstelsel onder de Meststoffenwet beoordeeld in het licht van de eigendomsrechten van appellante, een melkveehouderij. Appellante had beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, die het fosfaatrecht van appellante had vastgesteld op 9.487 kg, gebaseerd op de dieraantallen op 2 juli 2015. Appellante stelde dat het fosfaatrechtenstelsel haar eigendomsrecht aantastte en dat zij niet over de benodigde vergunningen beschikte voor de uitbreiding van haar bedrijf. Het College oordeelde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last op haar legde. Het College benadrukte dat de investeringen die appellante had gedaan in de uitbreiding van haar melkveehouderij, zonder de benodigde vergunningen, niet navolgbaar waren. De beslissing van de minister werd als niet in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens beschouwd. Het College concludeerde dat de bescherming van het milieu en de volksgezondheid zwaarder weegt dan de belangen van appellante, en verklaarde het beroep ongegrond.