Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 maart 2021 in de zaak tussen
Mts. [naam 1] en [naam 2] , te [plaats] , appellante
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
2 juli 2015 waren dat 117 melk- en kalfkoeien en 86 stuks jongvee.
15 juli 2014 heeft zij een stalinrichting gekocht. Vervolgens is zij gestart met de bouw van de stal, die in 2015 is opgeleverd. Gezien het tijdstip waarop is gestart met de daadwerkelijke uitbreiding en waarop de investeringen zijn gedaan en het ontbreken van een bedrijfseconomische noodzaak of andere dwingende redenen voor het doen van die investeringen acht het College die beslissingen, mede bezien in het licht van de afschaffing van het melkquotum en de maatregelen die in verband met die afschaffing te verwachten waren waarover het College in de uitspraak van 23 juli 2019 (onder 6.7.5.4) heeft geoordeeld, niet navolgbaar. Dat appellante op de peildatum haar stal nog niet vol had staan, omdat de aankoop van 40 melkkoeien zou zijn uitgesteld vanwege de arbeidsongeschiktheid van een van haar maten maakt dat niet anders. Niet is gebleken van een causaal verband tussen de arbeidsongeschiktheid en het uitstel van de aankoop van die melkkoeien. Dat appellante haar stal nog niet vol had staan, lijkt eerder een gevolg van het feit dat de nieuwe stal nog niet af was en uit de omstandigheid dat zij haar veestapel wilde laten groeien uit eigen aanwas. Het besluit om de aankoop van de 40 melkkoeien uit te stellen is bovendien een ondernemersbeslissing die, zoals hiervoor is overwogen, voor rekening van appellante komt. Het had voor melkveehouders al vanaf het moment dat bekend werd dat het melkquotum zou worden afgeschaft en bijgevolg een einde zou komen aan de begrenzing van mestproductie voor rundvee, redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat een ongeremde groei van de melkveehouderij niet mogelijk was en dat in verband met die afschaffing maatregelen te verwachten waren. Reeds in 2013 is gewaarschuwd dat (dreigende) overschrijding van het fosfaatproductieplafond kon leiden tot productiebeperkende maatregelen, waaronder dierrechten. Ook daarna zijn in aanloop naar de afschaffing van het melkquotum nog verschillende soortgelijke waarschuwingen vanuit de markt en de overheid gevolgd. Appellante had daarom ten tijde van haar uitbreidingsplannen een zekere mate van voorzichtigheid kunnen en moeten betrachten en zich moeten realiseren dat de uitbreiding voor haar meer dan de gebruikelijke ondernemersrisico’s met zich zou brengen.