Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 februari 2024 in de zaak tussen
[naam 1] B.V., te [plaats] (de onderneming)
de minister van Economische Zaken en Klimaat
Procesverloop
Overwegingen
€ 1.522.666,-. De ondernemer is het niet eens met de verlaagde vaststelling van de subsidie en terugvordering en heeft daarom beroep ingesteld.
12 september 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:503).
€ 1.522.666,- was. Daarmee is sprake van een omzetverlies van € 7,18%. De onderneming voldoet daarmee niet aan het vereiste uit artikel 2.2.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de TVL, dat het omzetverlies ten minste 30% is. De regelgever heeft geen hardheidsclausule opgenomen in de TVL. Het doel van de TVL is om te voorkomen dat getroffen ondernemingen in de problemen komen door omzetverlies. Omdat er heel veel aanvragen zijn ingediend, is de uitvoering zo ingericht dat zo veel mogelijk ondernemers zo snel mogelijk een voorschot krijgen uitgekeerd. Om te zorgen dat de TVL uitvoerbaar blijft, maakt de minister alleen in zeer bijzondere gevallen een uitzondering. Het College heeft in vergelijkbare zaken al geoordeeld dat het openen van een extra vestiging of het aannemen van nieuwe opdrachtgevers, geen uitzonderlijke omstandigheid is, die maakt dat de minister toch een uitzondering had moeten maken. Het College verwijst naar de uitspraak van
27 september 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:670). Het College heeft ook eerder in een vergelijkbare situatie geoordeeld dat het niet onrechtmatig is dat in de TVL zoals die gold voor Q1 van 2021 geen mogelijkheid is opgenomen om te kiezen voor een andere referentieperiode. Het College verwijst naar de uitspraak van 24 januari 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:38). De minister heeft dus terecht geen andere referentieperiode als uitgangspunt genomen.