4.1De minister betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het “Specifiek interventiebeleid vlees (IB01-SPEC25)” van 1 juli 2013 (Specifiek interventiebeleid vlees) niet in overeenstemming is met de eisen die aan een redelijke beleidsbepaling worden gesteld. Het verschil in wijze waarop interventie plaatsvindt op basis van het Specifiek interventiebeleid vlees ten opzichte van interventie die plaatsvindt op basis van het “Handhavingsprotocol verontreiniging karkassen bij slachthuizen Pluimvee met permanent toezicht” (Handhavingsprotocol) van 1 juli 2016 is volgens de minister gerechtvaardigd. Het verschil in wijze van interveniëren is volgens de minister dat op basis van het Specifiek interventiebeleid vlees na een constatering van een verontreiniging één keer wordt gewaarschuwd, waarna, na constatering van een nieuwe verontreiniging, direct een boete volgt, terwijl op basis van het Handhavingsprotocol van 1 juli 2016 eerst na twee keer waarschuwen een boete volgt.
Aanvankelijk, aldus de minister, handhaafde de NVWA de wet- en regelgeving bij slachthuizen op basis van het Algemeen Interventiebeleid en voor het domein vlees aangevuld met het Specifiek interventiebeleid vlees. Naar aanleiding van een rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid uit 2014 heeft de NVWA een ‘verbeterplan vlees’ doorgevoerd. Als onderdeel van het verbeterplan is het Handhavingsprotocol geïntroduceerd. Het Handhavingsprotocol vormde een verbijzondering van het Specifiek Interventiebeleid vlees en de eerste versie ervan dateerde van 24 november 2015.
Het Handhavingsprotocol werd sinds november 2015 zowel toegepast bij controles op verontreiniging door inhoud van het spijsverteringskanaal als door baansmeer. Kort na de invoering van het Handhavingsprotocol vond een evaluatie ervan plaats naar aanleiding van een uitspraak van de voorzieningenrechter van het College van 11 december 2015 (ECLI:NL:CBB:2015:415). Het Handhavingsprotocol is per 1 juli 2016 aangepast in die zin dat het vanaf dat moment alleen nog betrekking heeft op verontreiniging door inhoud van het spijsverteringskanaal en niet langer (ook) op verontreiniging door baansmeer. Bij die aanpassing zijn volgens de minister twee omstandigheden in aanmerking genomen. In de eerste plaats dat verontreiniging door inhoud van het spijsverteringskanaal lastiger is te voorkomen dan verontreiniging door baansmeer. Verontreiniging door baansmeer heeft namelijk niet zozeer te maken met het complexe slachtproces zelf, maar meer met de inrichting van het slachthuis en de technische staat en het gebruik van de slachtlijn. In de tweede plaats is in aanmerking genomen dat verontreiniging van karkassen door baansmeer een overtreding oplevert van Verordening 852/2004 en niet, zoals bij verontreiniging door inhoud van het spijsverteringskanaal het geval is, van Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (Verordening 853/2004). Sinds 1 juli 2016 vindt handhaving naar aanleiding van verontreiniging door baansmeer weer plaats op basis van het Specifiek interventiebeleid vlees. De handhaving op basis van het Handhavingsprotocol wat betreft baansmeer is dus maar van zeer korte duur geweest, aldus de minister.
4.2.1Het College stelt, mede aan de hand van het verhandelde ter zitting, allereerst het volgende vast.
4.2.2Op controles die in de periode tot 24 november 2015 bij pluimveeslachthuizen plaatsvonden inzake verontreiniging van karkassen door baansmeer was het Specifiek interventiebeleid vlees van toepassing. Het Specifiek interventiebeleid vlees beschrijft de interventies bij specifieke overtredingen per toezichtsdomein en geeft per toezichtsdomein invulling aan het Algemeen Interventiebeleid NVWA.
Op controles op verontreiniging van karkassen door baansmeer én inhoud van het spijsverteringskanaal, die in de periode van 24 november 2015 tot 1 juli 2016 plaatsvonden bij pluimveeslachthuizen, was versie 1 van 24 november 2015 van het Handhavingsprotocol van toepassing.
Op controles op verontreiniging van karkassen door baansmeer, die vanaf 1 juli 2016 plaatsvinden bij pluimveeslachthuizen, is het Specifiek interventiebeleid vlees (weer) van toepassing.
Op controles op verontreiniging van karkassen door inhoud van het spijsverteringskanaal, die vanaf 1 juli 2016 bij pluimveeslachthuizen plaatsvonden, was het Handhavingsprotocol (de achtereenvolgende versie van 1 juli 2016, 20 december 2017 of 4 juli 2018 daarvan) van toepassing.
4.2.3In het Specifiek interventiebeleid vlees is een onderscheid gemaakt tussen soorten overtredingen. Overtredingen zijn ingedeeld in de klassen A, B, C en D. Overtredingen die een risico vormen voor de gezondheid van mens, dier of milieu en waarbij sprake is van onveilige producten worden ingedeeld in klasse B (ernstige gevolgen).
In paragraaf 5.2.4 van dat beleid is over de werkwijze bij toezicht op slachthuizen, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“Indien er overtredingen klasse B (ernstige gevolgen) zijn geconstateerd, worden altijd direct corrigerende interventies opgelegd die moeten leiden tot het opheffen van de overtreding. Tijdens het bespreken van de controlelijst wordt een mondelinge waarschuwing gegeven, die schriftelijk wordt bevestigd bijvoorbeeld op de controlelijst slachthuis. Het bedrijf wordt gewezen op de consequenties bij het niet nakomen van de afspraak. Wordt de overtreding niet adequaat verholpen, dan krijgt de overtreding een structureel karakter en wordt tevens een sanctionerende interventie als een BR (lees: boeterapport, toevoeging door het College) toegepast. Wanneer ondanks herhaalde BR de overtreding blijft bestaan (structureel karakter), dient in overleg met de leidinggevende overgegaan te worden tot aanvullende (corrigerende) bestuursrechtelijke maatregelen, zoals het verhogen van de frequentie van het toezicht.”
In bijlage 1 “Overzicht specifieke interventies NVWA interventiebeleid vleesketen & voedselveiligheid IB01-SPEC25- versie 1”, behorende bij het Specifiek interventiebeleid vlees, zijn onder “regel A2” onder meer de artikelen 4, tweede lid, van bijlage II van Verordening 852/2004 en 3, eerste lid, van bijlage II van Verordening 853/2004 genoemd. Verder is bij regel A2 onder meer vermeld dat sprake is van een ernstige overtreding, klasse B en zijn als interventies achtereenvolgens genoemd: corrigerende interventie, BR en nalevingshulp.
4.2.4Het Handhavingsprotocol is opgesteld in verband met de risicogerichte wijze van controleren in grote pluimveeslachthuizen, waarmee de NVWA in 2015 is gestart. Doel en toepassingsbereik van het protocol is: op een uniforme manier controles en/of verificaties uitvoeren op de uiteindelijke beheersing van het hygiënisch slachten en afwezigheid van verontreiniging op karkassen bij pluimveeslachterijen met permanent toezicht. Deze controle-aanpak houdt in dat dagelijks bij grote pluimveeslachthuizen meerdere steekproeven worden genomen, waarbij per slachtshift (ploeg van het slachthuis) drie keer vijftig karkassen ter controle van de slachtlijn worden gehaald.
In alle versies van het Handhavingsprotocol is met betrekking tot de wijze van interveniëren bij overtredingen vermeld dat de eerste twee keer dat binnen tien slachtshifts een verontreiniging wordt aangetroffen een schriftelijke waarschuwing (SW) wordt gegeven. Als voor de derde keer binnen tien slachtshifts een verontreiniging wordt aangetroffen kan, zo blijkt verder uit het protocol, een boete worden opgelegd. Bij elke opvolgende overtreding wordt vervolgens in principe direct een boete opgelegd. Worden binnen tien slachtshifts één of twee overtredingen geconstateerd dan leidt dit dus niet tot een boete. Deze overtredingen zijn ook niet meer van belang indien bij een volgende controle binnen tien slachtshifts een verontreiniging wordt vastgesteld.
4.2.5Blijkens de rapporten van bevindingen van 30 januari 2017, 31 januari 2017 en 23 juli 2018 hebben de toezichthouders van de NVWA bij de controles op 18 januari 2017,
27 januari 2017 en 4 juli 2018 geconstateerd dat bij [naam 1] telkens één karkas was verontreinigd door baansmeer en bij de controle op 20 januari 2017 twee karkassen. Op zitting heeft de minister verklaard dat de constateringen van verontreiniging door baansmeer zijn gedaan tijdens steekproeven ter controle van zichtbare sporen van vervuiling door inhoud van het spijsverteringskanaal, die plaatsvonden op basis van de ten tijde van die controles geldende versie van het Handhavingsprotocol. Op basis van deze constateringen heeft de minister de in geding zijnde boetes opgelegd. Daarbij heeft de minister gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om een boete op te leggen met toepassing vanhet Specifiek interventiebeleid vlees, meer in het bijzonder regel A2 van bijlage 1 daarvan, in samenhang bezien met pararaaf 5.2.4. De minister is er bij de toepassing van de beleidsregel in deze concrete gevallen van uitgegaan dat verontreiniging van de karkassen door baansmeer is aan te merken als een klasse B overtreding. Volgens de beleidsregel vindt, zoals hiervoor is vermeld in 4.2.3, in dat geval bij een eerste overtreding een corrigerende interventie plaats (een schriftelijke waarschuwing is volgens bijlage B bij het Algemeen interventiebeleid zo een corrigerende interventie) en volgt bij een herhaalde overtreding een sanctionerende interventie (een boete).
De minister heeft ter zitting verklaard dat hij [naam 1] naar aanleiding van de hier aan de orde zijnde constateringen in 2017 en 2018 direct heeft beboet, omdat hij, naar hij stelt, [naam 1] in verband met een reeds eerder geconstateerde verontreiniging door baansmeer al schriftelijk had gewaarschuwd en het volgens hem in 2017 en 2018 dus om herhaalde overtredingen ging.
Exceptieve toetsing van het Specifiek interventiebeleid vlees
4.3.1De wettelijke basis voor de minister om een boete op te leggen wegens overtreding van hygiënevoorschriften is – in dit geval – op Europees niveau terug te vinden in artikel 55 van de Verordening (EG) Nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn, en op nationaal niveau in de artikelen 8.7 en 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, alsmede in artikel 2.4, eerste lid en onder c, van de Regeling dierlijke producten. In artikel 8.7 van de Wet dieren staat dat de minister een overtreder een bestuurlijke boete kan opleggen. Deze “kan”-bepaling betekent dat sprake is van een discretionaire bevoegdheid en dat de minister beleidsruimte heeft bij de invulling van zijn bevoegdheid tot het opleggen van een boete. De minister komt in dat kader ook ruimte toe eerder vastgesteld boetebeleid te wijzigen dan wel weer opnieuw van toepassing te laten zijn.
4.3.2Een bestuursrechter kan een algemeen verbindend voorschrift dat of een beleidsregel die geen wet in formele zin is, in een zaak over een besluit dat op dat voorschrift of die beleidsregel is gebaseerd, toetsen op rechtmatigheid (de zogeheten exceptieve toetsing). Exceptieve toetsing houdt in dat de bestuursrechter, in het kader van een beroep tegen een besluit, de rechtmatigheid van dat algemeen verbindende voorschrift of die beleidsregel toetst aan hoger recht of algemene rechtsbeginselen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De intensiteit van de beoordeling door de bestuursrechter is afhankelijk van onder meer de aard en de mate van de beleidsruimte die het vaststellende bestuursorgaan heeft, gelet op de aard en inhoud van de vaststellingsbevoegdheid en de daarbij te betrekken belangen.
4.3.3In het voorliggende geval, waarin de bestreden besluiten I en II berusten op de in 4.3.1 genoemde discretionaire bevoegdheid die is ingevuld met beleidsregels, is het volgende van belang. Op grond van artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mogen de voor een of meer belanghebbende nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Artikel 3:4, tweede lid, van de Awb waarin het evenredigheidsbeginsel is opgenomen, geldt ook voor beleidsregels. Gelet op het oordeel van de rechtbank wat betreft het door de minister toegepaste beleid en op wat de minister daartegen heeft aangevoerd, ziet het College aanleiding om de evenredigheid van het door de minister toegepaste Specifiek interventiebeleid vlees, meer in het bijzonder paragraaf 5.2.4 in samenhang bezien met regel A2 van bijlage 1, te toetsen wat betreft de uit deze beleidsregel voortvloeiende interventie van het opleggen van een boete bij constatering van baansmeer op een pluimveekarkas wegens overtreding van het hiervoor genoemde hygiënevoorschrift. De geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid van de beleidsregel kunnen bij de toetsing ervan aan de norm van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb een rol spelen. Het College verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285. 4.4.1Het College is van oordeel dat de voor een of meer belanghebbenden, waaronder [naam 1] , nadelige gevolgen van het Specifiek interventiebeleid vlees, meer in het bijzonder paragraaf 5.2.4 in samenhang bezien met regel A2 van bijlage 1, zoals begrensd door wat in 4.3.3 is overwogen, onevenredig zijn in verhouding tot de met die beleidsregel te dienen doelen. Het College acht de beleidsregel in zoverre namelijk niet geschikt. De beleidsregel is daarom in strijd met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. Het College neemt hierbij het volgende in aanmerking.
4.4.2De geschiktheidstoets van de beleidsregel omvat een toets op coherentie die eist dat het handhavingsdoel op samenhangende en stelselmatige wijze wordt nagestreefd. Dat betekent naar het oordeel van het College met name dat het handhavingsbeleid op zichzelf maar ook afgezet tegen handhavingsbeleid binnen een en hetzelfde toezichtsdomein, in dit geval hygiëne, geen tegenstrijdigheden behoort te bevatten.
4.4.3De minister heeft in hoger beroep uiteengezet dat hij om twee redenen sinds 1 juli 2016 bij controles inzake verontreiniging door baansmeer opnieuw toepassing geeft aan het Specifiek interventiebeleid vlees en de interventiewijze die daarin is opgenomen, terwijl hij bij controles inzake verontreiniging door inhoud van het spijsverteringskanaal het Handhavingsprotocol en de daarin opgenomen interventiewijze is blijven toepassen. Beide argumenten vormen naar het oordeel van het College echter geen rechtvaardiging voor het onderscheid dat de minister maakt in de wijze van interveniëren in beide situaties.
Dat onderscheid bestaat er in de eerste plaats uit dat de minister in geval van verontreiniging door baansmeer een pluimveeslachthuis één keer schriftelijk waarschuwt alvorens hij een boete oplegt, terwijl hij in het geval van verontreiniging door inhoud van het spijsverteringskanaal een pluimveeslachthuis twee keer schriftelijk waarschuwt alvorens hij een boete oplegt.
In de tweede plaats bestaat dat onderscheid eruit dat een pluimveeslachthuis zich in het geval waarin het Specifiek interventiebeleid vlees wordt toegepast, eerder in het stadium bevindt waarin na een herhaalde overtreding direct tot het opleggen van een boete wordt overgegaan dan in het geval waarin het Handhavingsprotocol wordt toegepast. Bij toepassing van het Handhavingsprotocol wordt namelijk gekeken naar overtredingen binnen tien slachtshifts, waarbij tot en met de tweede geconstateerde overtreding binnen tien slachtshifts geen boete wordt opgelegd.
4.4.4De door de minister eerstgenoemde omstandigheid, namelijk dat verontreiniging van karkassen door baansmeer wordt beboet op basis van overtreding van een andere Europese Verordening (namelijk Verordening 852/2004) dan verontreiniging van karkassen door inhoud van het spijsverteringskanaal (namelijk Verordening 853/2004), vormt geen rechtvaardiging voor het gemaakte onderscheid. In regel A2 van bijlage 1 van het Specifiek interventiebeleid vlees worden de Verordeningen immers allebei genoemd. Daarnaast is, volgens de minister, geen sprake van een verschil in de ernst van de beide soorten verontreinigingen (beide klasse B overtreding). Niet zonder betekenis is voorts dat een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van het College van 11 december 2015 (ECLI:NL:CBB:2015:415) die de minister (mede) heeft aangewend om het Specifiek interventiebeleid vlees vanaf 1 juli 2016 opnieuw toe te passen in geval van verontreiniging van karkassen door baansmeer, inmiddels is achterhaald door het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) van 12 september 2019 (ECLI:EU:C:2019:720). Uit dat arrest kan namelijk, anders dan in de uitspraak van de voorzieningenrechter is overwogen, worden opgemaakt dat niet alleen verontreiniging van karkassen door inhoud van het spijsverteringskanaal maar ook verontreiniging door baansmeer een overtreding oplevert van punt 5 van bijlage III, sectie II, hoofdstuk IV, van Verordening 853/2004. Ook in zoverre is geen sprake van een verschil (meer) tussen beide soorten verontreinigingen. 4.4.5Daarnaast heeft de minister zijn standpunt dat verontreiniging van karkassen door baansmeer makkelijker is te voorkomen dan verontreiniging van karkassen door inhoud van het spijsverteringskanaal en dat daarom een verschil in wijze van interveniëren gerechtvaardigd is, niet deugdelijk onderbouwd. De minister heeft slechts in zijn algemeenheid gesteld dat verontreiniging door baansmeer niet zozeer te maken heeft met het complexe slachtproces zelf, maar meer met de inrichting van het slachthuis en de technische staat en het gebruik van de slachtlijn, zonder dat hij zijn standpunt nader heeft geconcretiseerd. [naam 1] heeft daarentegen concreet en uitvoerig beargumenteerd dat verontreiniging door baansmeer niet makkelijk(er) is te voorkomen en te beheersen (dan verontreiniging door de inhoud van het spijsverteringskanaal). Volgens [naam 1] is verontreiniging van karkassen door baansmeer net zo moeilijk te detecteren tijdens controles voor de koeling als verontreiniging door inhoud van het spijsverteringskanaal. De mogelijkheden om corrigerend op te treden zijn in beide gevallen namelijk net zo beperkt, omdat pluimveekarkassen, anders dan roodvleeskarkassen, niet individueel worden geïnspecteerd voordat deze de koeling ingaan. Het ontstaan van verontreiniging door baansmeer is, aldus [naam 1] , ook niet eenvoudiger te beheersen, omdat het geen kwestie van schoonmaken betreft. Baansmeer bestaat namelijk uit een combinatie van food grade smeermiddel en vet van karkassen. Dat vet kan zich gedurende een slachtdag ophopen. Incidenteel kan het gebeuren dat een karkas de slachtlijn raakt op een plek waar zich vet heeft opgehoopt. Dat kan bijvoorbeeld gebeuren doordat een karkas groter is dan gebruikelijk of een ongebruikelijke zwaai heeft gemaakt. Na elke slachtdag wordt de slachtlijn gereinigd en dan verdwijnen ook eventuele plekjes baansmeer, aldus [naam 1] . Verder kan inhoud van het spijsverteringskanaal volgens [naam 1] met behulp van sproeiers en wassers van de karkassen worden verwijderd, maar kan baansmeer niet goed met water worden weggespoeld, vanwege de vettige aard ervan. Karkassen met daarop baansmeer kunnen volgens [naam 1] dus veel lastiger worden schoongemaakt dan karkassen met daarop inhoud van het spijsverteringskanaal.
De minister heeft in dit verband evenmin onderbouwd waarom verontreiniging door baansmeer, dat volgens hem minder vaak voorkomt dan verontreiniging door inhoud van het spijsverteringskanaal, om die reden moet worden onderworpen aan een zwaarder interventieregime. Daar is te minder reden voor, indien de verontreinigingen door baansmeer waarvoor de boetes zijn opgelegd, zijn vastgesteld tijdens steekproeven van 3 x vijftig karkassen die op basis van het Handhavingsprotocol plaatsvinden. Onder die omstandigheden is de kans dat verontreiniging door baansmeer wordt geconstateerd immers groter dan wanneer tijdens een reguliere controle op verontreiniging door baansmeer wordt gecontroleerd. Er is in dat geval ook geen sprake van een verschil in pakkans wat betreft verontreiniging door baansmeer ten opzichte van die voor verontreiniging door inhoud van het spijsverteringskanaal.