In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 16 januari 2024 uitspraak gedaan in de beroepen van [naam 1] B.V. tegen de besluiten van de minister van Economische Zaken en Klimaat inzake de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL). De onderneming had aanvragen ingediend voor subsidies voor het vierde kwartaal van 2021 en het eerste kwartaal van 2022, maar de minister had deze aanvragen afgewezen op basis van de gekozen referentieperiode. De onderneming betoogde dat de minister ten onrechte was uitgegaan van de inschrijfdatum in het handelsregister als referentie voor het omzetverlies, in plaats van de feitelijke startdatum van de activiteiten. De minister handhaafde zijn besluiten en stelde dat de inschrijfdatum leidend was, conform de regels van de TVL. Tijdens de zitting op 19 oktober 2023 werd de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van de onderneming en de minister aanwezig waren. Het College overwoog dat de minister de TVL-regeling correct had toegepast en dat er geen grond was voor een alternatieve referentieperiode. De beroepen van de onderneming werden ongegrond verklaard, en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de regels rondom de referentieperiodes in de TVL-regeling.